ECLI:NL:RBOVE:2022:2977

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
14 oktober 2022
Publicatiedatum
17 oktober 2022
Zaaknummer
10072748 \ CV EXPL 22-1955
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verstrekking tijdelijke toestemming voor nutsvoorzieningen en sanitaire voorzieningen aan illegale bewoner van woonwagenstandplaats

In deze zaak vorderde eiser, die zonder recht of titel een woonwagenstandplaats in gebruik had genomen, dat de gemeente hem een huurovereenkomst of toestemmingsverklaring zou verstrekken. Dit was noodzakelijk om nutsvoorzieningen aan te kunnen vragen en gebruik te maken van sanitaire voorzieningen. De kantonrechter oordeelde dat de gemeente verplicht was om eiser te faciliteren, gezien de omstandigheden en de aankomende winter. De kantonrechter wees de vordering tot het verstrekken van een huurovereenkomst af, maar veroordeelde de gemeente wel om tijdelijke toestemming te geven voor het gebruik van de standplaats en de berging met sanitair open te stellen tot en met februari 2023. De beslissing was gebaseerd op artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens, dat het recht op respect voor privéleven en woning waarborgt. De gemeente had, door niet tijdig te handelen, de situatie van eiser verergerd, waardoor hij nu zonder toegang tot nuts- en sanitaire voorzieningen zou komen te zitten. De proceskosten werden gecompenseerd, aangezien beide partijen gedeeltelijk in het ongelijk waren gesteld.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Almelo
Zaaknummer : 10072748 \ CV EXPL 22-1955
Vonnis in kort geding van 14 oktober 2022
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
eisende partij, hierna te noemen [eiser] ,
gemachtigde: mr. S.J.M. Jaasma,
tegen
de publiekrechtelijke rechtspersoon
Gemeente Rijssen-Holten,
zetelend te Rijssen,
gedaagde partij, hierna te noemen de gemeente,
gemachtigde: mr. T.B. van Dreumel.

1.De beslissing in het kort

1.1.
[eiser] heeft een woonwagenstandplaats aan [het adres] te [woonplaats] , zonder recht of titel, in gebruik genomen. Hij vordert in dit kort geding dat de gemeente wordt veroordeeld om een huurovereenkomst dan wel een toestemmingsverklaring aan hem te verstrekken, zodat hij nutsvoorzieningen kan aanvragen en gebruik kan maken van het sanitair gebouw.
1.2.
De kantonrechter veroordeelt de gemeente tot het verstrekken van toestemming tot en met februari 2023, zodat [eiser] gebruik kan maken van de sanitaire voorzieningen en hij nutsvoorzieningen aan kan vragen. De kantonrechter oordeelt dat de (illegale) bewoning door [eiser] kwalificeert als
‘home’in de zin van artikel 8 van het EVRM en dat de gemeente de positieve verplichting heeft om [eiser] te faciliteren bij het verkrijgen van sanitaire- en nutsvoorzieningen, om zo de winter door te komen. Concreet betekent dit dat de gemeente aan [eiser] een tijdelijke privaatrechtelijke toestemming voor het gebruik van de in gebruik genomen standplaats zal dienen te verlenen en de berging met sanitair voor hem zal moeten openstellen.

2.De procedure

2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met producties van 8 september 2022,
- de van de zijde van de gemeente overgelegde producties,
- de mondelinge behandeling, gehouden op 5 oktober 2022,
- de pleitnota van [eiser] ,
- de pleitnota van de gemeente.
2.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

3.De feiten

3.1.
Op de woonwagenlocatie aan [het adres] in [woonplaats] bevinden zich drie standplaatsen voor woonwagens. Te weten de [huisnummers] . Deze standplaatsen hebben gedurende lange tijd leeg gestaan.
3.2.
Met ingang van 9 maart 2022 is [eiser] op de standplaats aan [het adres] gaan wonen.
3.3.
De standplaats aan [het adres] [nummer] is sinds 1 augustus 2022 verhuurd aan een derde. De standplaats aan [het adres] [nummer] is al geruime tijd feitelijk opgeheven en is daarmee (nog) niet gereed voor gebruik.

4.Het geschil

4.1.
[eiser] vordert dat de kantonrechter de gemeente gelast een huurovereenkomst voor de woonwagenstandplaats aan [het adres] te [woonplaats] af te geven, dan wel een toestemmingverklaring te verstrekken waarmee [eiser] zich kan melden bij de leveranciers van de nutsvoorzieningen. Verder vordert [eiser] openstelling van de berging met sanitair, zodat hij daar gebruik van kan maken. [eiser] vordert tot slot veroordeling van de gemeente in de kosten van deze procedure.
4.2.
[eiser] voert daartoe aan dat hij een huurovereenkomst wenst zodat hij nutsvoorzieningen kan aanvragen. Hij woont nu bijna zes maanden zonder de beschikking over sanitaire voorzieningen, stroom en/of elektra. Hij stelt een spoedeisend belang te hebben, gezien de nijpende slechte hygiënische toestand. Geen douche en geen wc en geen elektra. Als het straks kouder wordt dan kan hij zijn woonwagen niet verwarmen.
4.3.
De gemeente voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vorderingen.
Zij voert onder meer aan dat voor [het adres] al een andere gegadigde is, die op basis van zijn inschrijfdatum voorrang heeft op [eiser] . Het college van Burgemeester & Wethouders van de gemeente zal aan het eind van de maand oktober een besluit nemen op de concept koopovereenkomst voor deze kandidaat. Dan zal duidelijk worden of deze kandidaat [het adres] zal huren. Mocht hij het niet gaan huren, dan komt [eiser] in aanmerking voor de standplaats. Als [eiser] niet in aanmerking komt voor [het adres] , dan zal de gemeente [het adres] [nummer] voor hem operationeel maken en kan [eiser] deze plek huren.
4.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

5.De beoordeling

5.1.
De kantonrechter overweegt ambtshalve dat hij bevoegd is om van het geschil kennis te nemen, nu de vordering mede strekt tot verkrijging van een huurovereenkomst (artikel 254 lid 5 jo artikel 93 Rv). De kantonrechter is verder van oordeel dat er een spoedeisend belang aanwezig is, nu dit voldoende is onderbouwd, mede gelet op de aankomende wintermaanden en het gebrek aan verwarming. Het spoedeisend belang wordt ook niet als zodanig betwist door de gemeente.
5.2.
De vordering van [eiser] dat de gemeente wordt gelast een huurovereenkomst met hem te sluiten, zal worden afgewezen. Op basis van de regels die de gemeente hanteert, en bij gebrek aan een andere nationaalrechtelijke grondslag, is er geen reden voor de gemeente om aan [eiser] een huurovereenkomst af te geven. [eiser] heeft immers niet aan de daarvoor vereiste procedure voldaan en heeft de standplaats zonder recht of titel ingenomen, terwijl hij daarvoor gelet op de procedure die de gemeente voor de verhuur van de standplaatsen hanteert niet als eerst gegadigde in aanmerking kwam.
5.3.
Het voorgaande neemt evenwel niet weg dat [eiser] , onder omstandigheden, een beroep kan doen op het bepaalde in artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). Op grond van dat artikel heeft [eiser] het recht op respect voor eerbieding van privéleven, zijn familie- en gezinsleven en zijn woning. [eiser] heeft in dit licht aangevoerd dat de toegang tot sanitaire- en nutsvoorzieningen mensenrechten zijn.
De kantonrechter is, gelet op de jurisprudentie van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM), van oordeel dat niet kan worden uitgesloten dat onder omstandigheden op de gemeente, ook in geval van illegale bewoning, de (positieve) verplichting rust om de bewoner van een woning in staat te stellen om gebruik te kunnen maken van sanitaire- en nutsvoorzieningen.
Of een beroep op artikel 8 EVRM mogelijk is, hangt in de eerste plaats af van de vraag of de (illegale) bewoning door [eiser] van [het adres] kan worden beschouwd als
‘home’in de zin van dat artikel. De kantonrechter merkt in dat verband op dat het begrip
‘home’een autonoom begrip is binnen het EVRM en onafhankelijk van het nationale recht moet worden uitgelegd.
Voor de vraag of sprake is van
‘home’in de zin van artikel 8 EVRM moet volgens het EHRM sprake zijn van een voldoende
‘sufficient and continuous link’met een bepaalde plaats. [1] Daarbij merkt de kantonrechter verder op dat de kwalificatie van
‘home’in de zin van artikel 8 EVRM niet afhankelijk is van de legaliteit van de bewoning. Aldus is het feit dat [eiser] [het adres] illegaal heeft betrokken geen belemmering voor de kwalificatie van zijn woning als
‘home’in de zin van artikel 8 EVRM. Nu tussen partijen niet in geschil is dat [eiser] de standplaats al sinds maart van dit jaar heeft betrokken door daar zijn woonwagen op te plaatsen en hij deze woonwagen op die standplaats ook daadwerkelijk als zijn woning gebruikt, is de kantonrechter van oordeel dat er voldoende
‘sufficient and continuous link’met de specifieke plaats ( [het adres] ) aanwezig is, zodat de woning van [eiser] als
‘home’in de zin van artikel 8 EVRM kan worden aangemerkt.
5.4.
De vervolgvraag is of het bepaalde in artikel 8 EVRM in dit concrete geval met zich brengt dat de gemeente, zoals gevorderd, een huurovereenkomst dan wel toestemming moet verstekken, zodat [eiser] nutsvoorzieningen kan aanvragen en of de gemeente gehouden is om de berging met sanitaire voorzieningen voor [eiser] open te stellen.
Voor de beantwoording van die vraag neemt de kantonrechter het arrest van het EHRM van 10 maart 2020 (EHRM 10 maart 2020, 24816/14 en 25140/14,
Hudrovi and others v. Slovenia) tot uitgangspunt, waarin het EHRM het volgende overweegt:
“The Court makes clear that access to safe drinking water is not, as such, a right protected by Article 8 of the Convention. However, the Court must be mindful of the fact that without water the human person cannot survive. A persistent and longstanding lack of access to safe drinking water can therefore, by its very nature, have adverse consequences for health and human dignity effectively eroding the core of private life and the enjoyment of a home within the meaning of Article 8. Therefore, when these stringent conditions are fulfilled, the Court is unable to exclude that a convincing allegation may trigger the State’s positive obligations under that provision. Existence of any such positive obligation and its eventual content are necessarily determined by the specific circumstances of the persons affected, but also by the legal framework as well as by the economic and social situation of the State in question. (…)”. [2]
Hoewel voornoemd arrest ging over de (toegang tot) drinkwater, gaat het voorgaande naar het oordeel van de kantonrechter eveneens op voor de (toegang tot) nutsvoorzieningen. Immers, ook een
‘persistent and longstanding lack of access’tot verwarming kan, zeker gedurende de wintermaanden, naar zijn aard leiden tot
‘adverse consequences for health and human dignity’. Aldus kan op de staat, of de gemeente als onderdeel daarvan, onder omstandigheden de positieve verplichting rusten om een bewoner van een woning te faciliteren in het verkrijgen van de toegang tot sanitaire en nutsvoorzieningen.
Of een staat in het kader van artikel 8 EVRM gehouden is om maatregelen te treffen hangt af van de omstandigheden van het geval. Het moet gaan om een concrete, bijzonder nijpende situatie waarbij voorts om te komen tot het oordeel dat een staat bepaalde verplichtingen heeft, de specifieke omstandigheden van de betrokkene en de situatie in het betreffende land in ogenschouw moeten worden genomen. Daarbij heeft ook te gelden dat de staat, of de gemeente als onderdeel daarvan, bij zaken aangaande sociaaleconomische omstandigheden een
‘wide discretion’heeft bij het stellen van prioriteiten bij het realiseren van de toegang tot drinkwatervoorzieningen en nutsvoorzieningen, omdat het realiseren daarvan grotendeels af zal hangen van een complexe en landspecifieke beoordeling van diverse behoeften en prioriteiten waarvoor (publieke) middelen moeten worden verstrekt. [3] Aldus zal moeten worden beoordeeld of de gemeente, door geen toestemming te verlenen en de berging met sanitaire voorzieningen niet open te stellen, de grenzen van haar
‘wide discretion’in dit geval heeft overschreden.
5.5.
Tegen die achtergrond overweegt de kantonrechter als volgt.
Vaststaat dat aan [eiser] , indien [het adres] aan de andere gegadigde wordt toegekend, [het adres] [nummer] zal worden toegekend en dat hij dus hoe dan ook voor één van de standplaatsen in aanmerking komt. Zij het dat [het adres] [nummer] nog gereed zou moeten worden gemaakt voor de aansluiting van nutsvoorzieningen en de aanleg van een sanitair gebouw. Met het gereedmaken van die standplaats gaan enkele maanden gepaard. Vast staat verder dat [eiser] en de derde gegadigden geen voorkeur hebben opgegeven voor een specifieke standplaats.
Tussen partijen staat verder ook vast dat het nog onduidelijk is of de andere gegadigde daadwerkelijk een huurovereenkomst voor [het adres] zal tekenen. Bovendien is gesteld dat ook de procedure voor de aanvraag van een omgevingsvergunning door de andere gegadigde in beginsel twee maanden duurt en hij die procedure in principe moet doorlopen voor hij de standplaats kan betrekken. De gemeente heeft ter zitting geschat dat de andere gegadigde (als alle besluitvormingsprocedures en het tekenen van de huurovereenkomst voorspoedig verlopen) half december 2022 [het adres] zal kunnen betrekken.
Daartegenover staat vast dat [eiser] , hoewel hij zich later had ingeschreven, eerder dan de andere gegadigde alle formaliteiten om in aanmerking te komen voor een standplaats had doorlopen. Voor hem was reeds in juni van dit jaar duidelijk dat hij voor een huurovereenkomst in aanmerking kwam, terwijl dit voor de andere gegadigde pas in juli het geval was. Bovendien is de gemeente bekend met het feit dat [eiser] feitelijk woont op [het adres] en het ligt om die reden voor de hand dat hij de huurovereenkomst zal tekenen.
Tegen die achtergrond bezien, had de gemeente, mede indachtig het zorgvuldigheidsbeginsel (artikel 3:2 Awb) dat ook in het privaatrechtelijk verkeer op de gemeente van toepassing is (artikel 3:14 BW) voortvarender op kunnen treden. De gemeente had, in ieder geval in augustus, kunnen overgaan tot het aanbieden van een huurovereenkomst aan de andere gegadigde, zodat (als hij deze zou hebben getekend), deze gegadigde de omgevingsvergunning reeds in augustus had aan kunnen vragen en de standplaats reeds in oktober had kunnen betrekken (na het doorlopen van de procedure voor de omgevingsvergunning). Aangezien de gemeente verder ter zitting heeft gesteld dat zij een aanvang zal nemen met het gereedmaken van [het adres] [nummer] zodra de huurovereenkomst voor [het adres] is getekend door de andere gegadigde, ligt het in de rede dat de gemeente, als zij voortvarend had opgetreden en de huurovereenkomst met de andere gegadigde al in juli/augustus zou hebben gesloten, dan ook reeds in augustus een aanvang had kunnen nemen met het gereedmaken van [het adres] [nummer] . Hoewel het gereedmaken van de standplaats volgens de gemeente enkele maanden in beslag neemt, is ter zitting door de gemeente hiervoor een grove schatting van 3 maanden gemaakt. Aldus had de gemeente, als zij voortvarend had opgetreden, voor [eiser] in ieder geval reeds in november een standplaats beschikbaar kunnen hebben.
5.6.
Gelet hierop is de kantonrechter van oordeel dat de gemeente thans geen beroep meer kan doen op het eerdere recht van de andere gegadigde om daarmee aan [eiser] iedere vorm van toestemming waarmee hij zijn nutsvoorzieningen kan aanvragen en toegang kan krijgen tot de sanitaire voorzieningen, te weigeren. Dat [eiser] thans geen huurovereenkomst heeft voor een van de standplaatsen (terwijl, zoals vaststaat tussen partijen, hij in ieder geval voor een van die plaatsen in aanmerking komt), waardoor hij nu de winter in zou moeten gaan zonder de toegang tot nuts- en sanitaire voorzieningen, is aldus mede aan het (trage) handelen van de gemeente te wijten.
5.7.
Gelet op het voorgaande en alles afwegende is de kantonrechter van oordeel dat door het weigeren van een toestemming of een huurovereenkomst op basis waarvan [eiser] in ieder geval gedurende de wintermaanden toegang zou hebben tot nuts- en sanitaire voorzieningen, de gemeente de grenzen van haar
‘wide discretion’heeft overschreden, temeer nu zonder verwarming in de winter en bij een langdurig gebrek aan sanitaire voorzieningen, een bijzonder nijpende situatie voor [eiser] kan ontstaan. Nu ter zitting door (de advocaat van) [eiser] is gesteld dat een tijdelijke privaatrechtelijke toestemming voor het gebruik van de standplaats voldoende zou moeten zijn voor de aanvraag van nutsvoorzieningen, zal de kantonrechter de gemeente veroordelen om die tijdelijke toestemming voor de periode tot en met februari 2023 te verstrekken. De kantonrechter zal de gevorderde huurovereenkomst afwijzen, temeer nu uit artikel 8 EVRM geen algemeen recht op een huurovereenkomst kan worden afgeleid. Verder zal de gemeente worden veroordeeld om gedurende de wintermaanden (dus tot en met februari 2023) de berging met sanitair behorende bij [het adres] voor [eiser] open te stellen.
5.8.
De kantonrechter ziet verder aanleiding om de proceskosten tussen partijen te compenseren. Immers, [eiser] heeft zijn vordering zo ingestoken, dat hij ook aanspraak wilde maken op een huurovereenkomst. Gelet op de vergaande consequenties die een dergelijke overeenkomst voor de gemeente zou kunnen hebben, is de gemeente daarmee ook gedwongen verweer te voeren in dit geschil. Nu de gevorderde huurovereenkomst wordt afgewezen, en wordt volstaan met de toewijzing van een door de gemeente te verstrekken
tijdelijketoestemming, zijn beide partijen in wezen gedeeltelijk in het ongelijk gesteld, zodat de proceskosten kunnen worden gecompenseerd.

6.De beslissing

De kantonrechter, in kort geding
6.1.
veroordeelt de gemeente om binnen één week na dagtekening van dit vonnis over te gaan tot afgifte aan [eiser] van een tijdelijke privaatrechtelijke toestemming voor de periode tot en met februari 2023 voor het gebruik van [het adres] , die zodanig is opgesteld dat [eiser] daarmee voor de periode tot en met februari 2023 nutsvoorzieningen kan aanvragen;
6.2.
veroordeelt de gemeente om binnen één week na dagtekening van dit vonnis en tot en met februari 2023 de berging met sanitair voor [eiser] open te stellen, zodat [eiser] daarvan gebruik kan maken;
6.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
6.4.
compenseert de proceskosten, in die zin dat iedere partij haar eigen kosten draagt,
6.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. T.J. Thurlings-Rassa, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken door mr. H. Bottenberg-van Ommeren op 14 oktober 2022.

Voetnoten

1.EHRM 8 maart 2022, 30391/18 en 30416/18
2.EHRM 10 maart 2020, 24816/14 en 25140/14 (
3.EHRM 10 maart 2020, 24816/14 en 25140/14 (