ECLI:NL:RBOVE:2022:3066

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
14 oktober 2022
Publicatiedatum
21 oktober 2022
Zaaknummer
C/08/285564 / KG ZA 22-197
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • H. Bottenberg-van Ommeren
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van vorderingen tot betaling van facturen in kort geding wegens gebrek aan spoedeisend belang

In deze zaak vorderde eiser, handelende onder de naam [X] Management & Consulting, betaling van drie onbetaalde facturen van gedaagde, een besloten vennootschap die zich bezighoudt met de ontwikkeling van geautomatiseerde verpakkingssystemen. De voorzieningenrechter heeft de vorderingen van eiser afgewezen, omdat er geen spoedeisend belang aanwezig was. Eiser had werkzaamheden verricht op basis van een overeenkomst van opdracht, maar de rechter oordeelde dat eiser onvoldoende had aangetoond dat hij in financiële problemen verkeerde en dat de vordering niet kon wachten op een bodemprocedure. De rechter benadrukte dat de aanwezigheid van een spoedeisend belang een noodzakelijke voorwaarde is voor toewijzing van een geldvordering in kort geding. Eiser werd veroordeeld in de proceskosten van gedaagde, die op € 3.853,00 werden begroot, te vermeerderen met wettelijke rente. De uitspraak vond plaats op 14 oktober 2022.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Almelo
zaaknummer / rolnummer : C/08/285564 / KG ZA 22-197
Vonnis in kort geding van 14 oktober 2022
in de zaak van
[eiser],
handelende onder de naam [X] Management & Consulting,
wonende te [woonplaats] ,
eisende partij, hierna te noemen [eiser] ,
advocaat: mr. H. den Besten te Almere,
tegen
de besloten vennootschap,
[gedaagde] B.V.,
gevestigd en kantoorhoudende te [vestigingsplaats] ,
gedaagde partij, hierna te noemen [gedaagde] ,
advocaat: mr. W.J.M. Sprangers te Amersfoort.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 12 september met producties 1 tot en met 6,
  • de producties 1 tot en met 3 van de zijde van [gedaagde] ,
  • de spreekaantekeningen van mr. H. den Besten,
  • de spreekaantekeningen van mr. W.J.M. Sprangers,
  • de mondelinge behandeling op 5 oktober 2022, waarbij [eiser] is verschenen, bijgestaan door mr. H. den Besten. Namens [gedaagde] is de heer [Z] verschenen, bijgestaan door mr. Sprangers. Van de zitting heeft de griffier aantekeningen gemaakt.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De beslissing samengevat

2.1.
[eiser] vordert in dit kort geding betaling van een drietal facturen voor werkzaamheden die hij op grond van een overeenkomst van opdracht voor [gedaagde] heeft verricht. De voorzieningenrechter wijst de vorderingen af, omdat een spoedeisend belang ontbreekt.

3.De feiten

3.1.
[eiser] heeft een eenmanszaak die zich volgens het uittreksel van de Kamer van Koophandel bezighoudt met advisering op het gebied van management en bedrijfsvoering.
3.2.
[gedaagde] is een onderneming die zich toelegt op de ontwikkeling, levering en het onderhoud van ‘palletizers’. Dit zijn geautomatiseerde lopende banden met technische en gerobotiseerde aanvullingen om producten automatisch te verpakken, stapelen en transporteren.
3.3.
[gedaagde] heeft aan [eiser] opdracht verleend voor het verrichten van werkzaamheden, namelijk het verbeteren van de software van een [machine] die door [gedaagde] is gemaakt. Partijen hebben op 27 juli 2021 een overeenkomst getekend waarin staat dat de overeenkomst is aangegaan voor de duur van 2000 uren en van rechtswege eindigt uiterlijk op 1 augustus 2022 zonder dat enige opzegging is vereist.
3.4.
[gedaagde] heeft de volgende facturen onbetaald gelaten:
Factuurnummer
Datum
Vervaldatum
Factuurbedrag (inclusief btw)
32330880
1 juni 2022
14 juni 2022
€ 7.040,26
32374080
1 juli 2022
14 juli 2022
€ 13.904,52
32414400
29 juli 2022
11 augustus 2022
€ 14.432,54

4.Het geschil

4.1.
[eiser] vordert dat de voorzieningenrechter bij vonnis, zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagde] zal veroordelen:
I. tot het betalen aan [eiser] van de openstaande facturen zijnde een totaal
van € 35.377,32 inclusief btw te vermeerderen met de wettelijke handelsrente vanaf vervaldatum genoemd in de factuur tot de algehele voldoening,
II. in de buitengerechtelijke incassokosten van € 1.349,15 te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf datum dagvaarding tot algehele voldoening,
III. in de (na)kosten van dit geding.
4.2.
[eiser] legt aan zijn vordering het volgende ten grondslag. [eiser] heeft op grond van de tussen partijen gesloten overeenkomst werkzaamheden voor [gedaagde] verricht. [eiser] heeft daarvoor de in r.o. 3.4. genoemde facturen aan [gedaagde] gestuurd. [eiser] heeft nooit inhoudelijk kritiek gehad op de werkzaamheden, behalve dan dat hij heeft gehoord van [gedaagde] dat het lang duurt. De facturen zijn feitelijk niet betwist en dienen betaald te worden.
4.3.
[gedaagde] voert verweer en vordert, kort gezegd, dat de voorzieningenrechter de vorderingen van [eiser] zal afwijzen. [gedaagde] stelt zich allereerst op het standpunt dat het spoedeisend belang ontbreekt. Uit niets blijkt dat [eiser] te kampen zou hebben met betalingsproblemen, dat hij thans geen andere inkomsten heeft en/of geen buffertje heeft opgebouwd van zijn forse salaris van ruim € 100.000,- per jaar. Ook naar haar aard heeft de door [eiser] ingestelde geldvordering geen spoedeisend karakter. De facturen dateren van
1 juni tot en met 1 juli 2022. Het had op de weg gelegen van [eiser] om veel eerder zijn procedure te starten wanneer het zo spoedeisend was. De voorzieningenrechter dient zich terughoudend op te stellen om een spoedeisend belang aan te nemen, wanneer de vordering inhoudelijk wordt betwist, temeer wanneer de kwestie (gelet op het gecompliceerde karakter) zich niet leent voor behandeling in kort geding, zoals deze zaak. Ten aanzien van de geldvordering heeft de Hoge Raad een aantal voorwaarden gesteld. Zo moet het bestaan van de vordering voldoende aannemelijk zijn, moet er een spoedeisend belang zijn bij toewijzing van de vordering en moet bij de afweging van de belangen van partijen de rechter het restitutierisico betrekken. Deze elementen zijn niet gesteld door [eiser] . Mocht er wel spoedeisend belang aanwezig zijn, dan moeten de vorderingen van [eiser] integraal worden afgewezen, omdat [eiser] zijn afspraken overeenkomstig de overeenkomst en/of de wet niet is nagekomen (wanprestatie), [eiser] nooit enige specificatie en/of inzicht heeft verschaft in de uitgevoerde werkzaamheden (betwisting factuur) en [gedaagde] een tegenvordering heeft.
4.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

5.De beoordeling

Spoedeisend belang
5.1.
Met betrekking tot een voorziening in kort geding, bestaande in veroordeling tot betaling van een geldsom, is terughoudendheid op zijn plaats. De rechter zal daarbij niet alleen hebben te onderzoeken of het bestaan van een vordering van de eiser op de gedaagde voldoende aannemelijk is, maar ook of daarnaast sprake is van feiten en omstandigheden die meebrengen dat uit hoofde van onverwijlde spoed een onmiddellijke voorziening is vereist, terwijl de rechter in de afweging van de belangen van partijen mede zal hebben te betrekken de vraag naar - kort gezegd - het risico van onmogelijkheid van terugbetaling, welk risico kan bijdragen tot weigering van de voorziening. De aanwezigheid van een spoedeisend belang is dus een noodzakelijk en apart te toetsen vereiste voor toewijzing van een geldvordering in kort geding.
5.2.
De Hoge Raad heeft de norm voor een spoedeisend belang als volgt omschreven:
“De vraag of een eisende partij in kort geding voldoende spoedeisend belang heeft bij de gevraagde voorziening, dient beantwoord te worden aan de hand van een afweging van de belangen van partijen, beoordeeld naar de toestand ten tijde van de uitspraak. De omstandigheid dat de eisende partij lang heeft stilgezeten, kan bij die afweging een rol spelen, en de omstandigheid dat een rechtsvraag in geschil is waarop het antwoord niet evident is, kan leiden tot behoedzaamheid bij de toewijzing van de gevraagde voorziening, maar deze omstandigheden kunnen noch ieder voor zich noch in onderlinge samenhang het oordeel rechtvaardigen dat de eisende partij geen spoedeisend belang bij de gevraagde voorziening (meer) heeft.(…)” [1]
5.3.
De vraag of [eiser] een voldoende spoedeisend belang heeft bij de gevraagde voorziening, dient te worden beoordeeld aan de hand van een afweging van de belangen van partijen. Het ligt op de weg van [eiser] , de eisende partij, om het spoedeisend belang te onderbouwen.
5.4.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat [eiser] het spoedeisend belang bij zijn geldvordering onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt. [eiser] heeft naar voren gebracht dat hij een spoedeisend belang heeft, omdat hij een kleine zelfstandige is en moeilijk zijn lopende verplichtingen kan nakomen. [eiser] heeft deze stelling niet met stukken onderbouwd en deze stelling is bovendien gemotiveerd betwist door [gedaagde] . Niet is gesteld of gebleken dat de financiële situatie van (de eenmanszaak van) [eiser] zodanig is dat door [eiser] de uitkomst van een eventuele bodemprocedure niet kan worden afgewacht. [eiser] heeft ter zitting laten weten dat hij sinds mei 2022 geen inkomsten heeft gehad en dat hij sinds oktober 2022 weer een nieuwe opdracht heeft. Dat [eiser] in financiële moeilijkheden komt als de facturen niet op korte termijn worden betaald is door [eiser] dan ook niet aannemelijk gemaakt. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter valt daarom ook niet in te zien waarom in dit geval de bodemprocedure niet kan worden afgewacht, die immers met veel meer processuele waarborgen is omkleed. In deze zaak is dat van belang, omdat [gedaagde] de verschuldigdheid van de onderhavige facturen ook voldoende gemotiveerd heeft betwist. Volgens [gedaagde] zijn er door [eiser] teveel uren gefactureerd. In dit kort geding is onduidelijk gebleven of dat wat [eiser] aan [gedaagde] heeft gefactureerd, juist is. Het is naar het oordeel van de voorzieningenrechter dan ook niet op voorhand aannemelijk dat de gevorderde bedragen in een bodemprocedure (integraal) toewijsbaar zijn.
5.5.
Gelet op het bovenstaande komt de voorzieningenrechter tot de conclusie dat [eiser] onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij bij zijn vordering tot betaling van de facturen een zodanig spoedeisend belang heeft dat het oordeel van de bodemrechter niet kan worden afgewacht. De vorderingen van [eiser] worden dan ook afgewezen bij gebreke van een voldoende spoedeisend belang. Aan een inhoudelijke beoordeling van de vorderingen komt de voorzieningenrechter niet toe.
5.6.
[eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [gedaagde] worden begroot op:
-griffierecht € 2.837,00
-salaris advocaat €
1.016,00
Totaal € 3.853,00
5.7.
[gedaagde] vraagt daarnaast [eiser] te veroordelen in de nakosten (€ 157,00 zonder betekening en € 239,00 met betekening). De nakosten worden toegewezen op de wijze zoals in de beslissing vermeld.
5.8.
De door [gedaagde] gevorderde wettelijke rente over de proces- en nakosten zal worden toegewezen met inachtneming van de onder de beslissing te noemen termijn.

6.De beslissing

De voorzieningenrechter
6.1.
wijst de vorderingen af,
6.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde] tot op heden begroot op € 3.853,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag met ingang van veertien dagen na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling, indien en voor zover deze kosten niet binnen deze termijn door [eiser] zijn betaald,
6.3.
veroordeelt [eiser] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 157,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen met, onder de voorwaarde dat [eiser] niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van het vonnis plaats heeft gevonden, met een bedrag van € 82,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van het vonnis, met bepaling dat indien deze kosten niet binnen twee weken na betekening van dit vonnis zijn betaald, [eiser] daarover de wettelijke rente is verschuldigd vanaf dat moment tot aan de dag van algehele voldoening,
6.4.
verklaart de onderdelen 6.2. en 6.3. uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. H. Bottenberg-van Ommeren en in het openbaar uitgesproken op 14 oktober 2022. (ef)

Voetnoten

1.HR 29 november 2002, ECLI:NL:HR:2002:AE4553.