ECLI:NL:RBOVE:2022:3078

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
12 oktober 2022
Publicatiedatum
24 oktober 2022
Zaaknummer
C/08/279517 / HA ZA 22-117
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenvonnis in geschil tussen ex-partners over geldlening en verkoopprijs vakantiehuis

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Overijssel, gaat het om een geschil tussen ex-partners [X] en [Y] over een geldlening van € 72.000,00 die door [Y] van [X] is geleend. De kern van het geschil is of deze lening is kwijtgescholden door [X]. Daarnaast is er een discussie over de verlaging van de verkoopprijs van hun gezamenlijk vakantiehuis in Frankrijk, die door lekkages is beïnvloed. De rechtbank heeft vastgesteld dat er bewijslevering nodig is om te bepalen of de lening daadwerkelijk is kwijtgescholden. [Y] heeft de opdracht gekregen om bewijs te leveren dat de lening is kwijtgescholden, terwijl de rechtbank oordeelt dat de verlaging van de verkoopprijs voor rekening van [Y] dient te komen. De zaak is aangehouden voor verdere bewijslevering en zal opnieuw worden behandeld op 26 oktober 2022.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Zwolle
zaaknummer / rolnummer: C/08/279517 / HA ZA 22-117
Vonnis van 12 oktober 2022
in de zaak van
[X],
wonende in [woonplaats] ,
eiser in conventie,
verweerder in reconventie,
advocaat mr. S.W. Vos te Deventer,
tegen
[Y],
wonende in [woonplaats] ,
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
advocaat mr. Ph.J.N. Aarnoudse te Deventer.
Partijen zullen hierna [X] en [Y] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 8 juni 2022 en de daarin genoemde processtukken;
  • de conclusie van antwoord in reconventie;
  • de akte overlegging producties tevens houdende vermeerdering/aanvulling van eis van [X] ;
  • de aanvullende productie 6 van [Y] ;
  • de mondelinge behandeling van 29 augustus 2022 en de op die zitting voorgedragen pleitnota’s.
1.2.
Hierna is vonnis bepaald.

2.De zaak in het kort

Deze zaak betreft een geschil tussen ex-partners over enerzijds een geldlening waarvan het de vraag is of deze is kwijtgescholden. Anderzijds ligt in deze zaak de vraag voor of een verlaging van de verkoopprijs van het vakantiehuis van partijen ten laste van beide partijen dient te komen, terwijl over die verlaging tussen hen geen overeenstemming bestond. In dit kader zijn de volgende feiten van belang.
3. De feiten
3.1.
Partijen hebben een affectieve relatie met elkaar gehad. Tijdens die relatie hebben zij een vakantiehuis in Frankrijk laten bouwen, waarvan zij gezamenlijk eigenaar waren.
3.2.
Op 1 oktober 2017 hebben partijen een overeenkomst van geldlening gesloten op basis waarvan [Y] een bedrag van € 72.000,00 van [X] heeft geleend. In deze overeenkomst staat onder meer het volgende vermeld:
Als onderpand voor deze lening is (een deel) van mijn aandeel van ons gezamenlijke vakantiehuis aan de [adres] in [plaats] , Frankrijk.
Over het bedrag is geen rente verschuldigd. Het bedrag wordt verrekend met een eventuele verkoop van het vorengenoemde vakantiehuis. (…)
Vordering en/of verrekening zal na verkoop van het vorengenoemde vakantiehuis in rechte kunnen worden afgedwongen ongeacht de looptijd of tijdsduur van de geldlening.
3.3.
In april of juni 2021 is de relatie tussen partijen beëindigd. Partijen hebben vervolgens in september 2021 hun vakantiehuis te koop gezet.
3.4.
Op enig moment is een lekkage ontstaan in de waterleiding in één van de wanden van de badkamer van het vakantiehuis.
3.5.
In een vertaling van een Franse e-mail van de makelaar van de kopers van het vakantiehuis aan [X] van 17 oktober 2021 staat onder meer het volgende vermeld:
(…) Ik heb verschillende keren geprobeerd contact met u op te nemen over de douche om de kopers te informeren over wat er is gebeurd en welke reparaties er toen zijn uitgevoerd. De koper wil niet dat u iets repareert, want hij wil het werk zelf doen als hij het huis bezit. (…)
Maar er is geen reden om u over dit detail zorgen te maken. De koper zal nooit van zijn aankoop afzien. (…)
3.6.
Op 21 oktober 2021 is de voorlopige koopovereenkomst met betrekking tot het vakantiehuis getekend.
3.7.
Per e-mail van 22 december 2021 heeft de makelaar van de kopers van het vakantiehuis aan partijen voorgesteld een bedrag van € 10.000,00 in te houden op de netto verkoopprijs vanwege lekkages in de badkamers.
3.8.
In een vertaling van een Franse e-mail van de notaris aan [X] van 17 januari 2022 staat omtrent de verkoop van het vakantiehuis het volgende vermeld:
(…) Ik deel u mede dat [Y] mij haar instemming heeft betuigd met de volgende punten:
De prijs in tweeën delen tussen de twee verkopers, d.w.z. 375.000 euro / 2 = 187.500 euro elk (exclusief meerwaarden)
Deposito op zijn deel van de vordering, d.w.z. euro 72.000, totdat een minnelijke schikking of een rechterlijke beslissing is bereikt
overname van het bedrag in euro’s 10.000 dat overeenkomt met de aan de kopers toegekende vergoeding voor de geconstateerde gebreken, van zijn aandeel.
(…)
3.9.
In een vertaling van een e-mail van de Franse advocaat van [X] aan de notaris van 19 januari 2022 staat onder meer vermeld:
(…) U geeft aan dat [Y] zich aansprakelijk stelt voor de aan de kopers toegekende schadevergoeding in verband met de geconstateerde gebreken.
De aanvaarding van de aansprakelijkheid voor de 10.000 euro is echter geen gevolg van de geconstateerde gebreken. Het is slechts een geheel persoonlijke keuze van [Y] om te voldoen aan het verzoek van het makelaarskantoor om de verkooprijs te verlagen, (…). De gebreken die u aanvoert, waren bekend bij de kopers en dus verwerkt in de verkoopprijs, zoals blijkt uit het compromis van verkoop.
(…)
3.10.
Op 26 januari 2022 heeft de formele overdracht van het vakantiehuis plaatsgehad.
Op verzoek van de Franse advocaat van [X] heeft de notaris de betaling van het aan [Y] toekomende deel van de opbrengst van het vakantiehuis tot een bedrag van
€ 72.000,00 opgeschort.

4.Het geschil

in conventie

4.1.
Na wijziging van eis vordert [X] samengevat:
I. voor recht te verklaren dat de aangegane overeenkomst tussen partijen een geldleningsovereenkomst is;
II. [Y] te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 72.000,00, te vermeerderen met de wettelijke rente;
III. [Y] op straffe van verbeurte van een dwangsom te veroordelen de notaris opdracht te geven om het onder haar gestorte depot van € 72.000,00 uit te betalen aan [X] en iedere andere daartoe door de notaris noodzakelijk geachte medewerking te verlenen;
IV. te bepalen dat het te wijzen eindvonnis na verloop van twee weken na betekening aan [Y] zo nodig in de plaats treedt van de noodzakelijke medewerking van [Y] aan voornoemde uitbetaling;
V. veroordeling van [Y] in de kosten van deze procedure, de nakosten daaronder begrepen en te vermeerderen met de wettelijke rente.
4.2.
[Y] voert verweer.
4.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover dat van belang is voor de beoordeling van de vorderingen, nader ingegaan.
in reconventie4.4. [Y] heeft een tegeneis ingesteld en vordert samengevat:
I. voor recht te verklaren dat de aangegane geldleningsovereenkomst door kwijtschelding van [X] verloren is gegaan;
II. veroordeling van [X] tot betaling van een bedrag van € 72.000,00 en een bedrag van € 10.000,00, te vermeerderen met de wettelijke rente;
III. veroordeling van [X] in de kosten van deze procedure, de nakosten daaronder begrepen en te vermeerderen met de wettelijke rente.
4.5.
[X] voert verweer.
4.6.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover dat van belang is voor de beoordeling van de vorderingen, nader ingegaan.

5.De beoordeling

in conventie en reconventie

5.1.
In verband met de samenhang tussen de vorderingen in conventie en reconventie zullen deze gezamenlijk worden besproken.
5.2.
Tussen partijen staat niet ter discussie dat zij een overeenkomst van geldlening hebben gesloten, zodat de in conventie gevorderde verklaring voor recht toewijsbaar is.
5.3.
Partijen verschillen van mening over de vraag of [Y] gehouden is tot terugbetaling van het door [X] aan haar uitgeleende bedrag van € 72.000,00. [X] betoogt dat partijen hebben afgesproken dat de lening uiterlijk zou worden afgelost bij de verkoop van het vakantiehuis en dat het vakantiehuis inmiddels verkocht en geleverd is. [Y] stelt zich daarentegen op het standpunt dat [X] de lening in de zomer van 2018 heeft kwijtgescholden. Zij voert daartoe aan dat [X] de originele overeenkomst van geldlening destijds heeft verscheurd en daarbij heeft aangegeven “dat het goed was zo”, en/of “dat het klaar was”. Volgens [Y] heeft [X] deze kwijtschelding herhaaldelijk bevestigd in gesprekken met haar en ook belastingtechnisch doorgevoerd, aangezien de lening in de aangiftes over 2018 en 2019 niet meer vermeld stond en in de aangifte over 2017 nog wel. Nadat de relatie tussen partijen was beëindigd, is [X] ineens teruggekomen op de kwijtschelding met de mededeling dat deze voor de Belastingdienst niet kon worden weggepoetst en werd de geldlening in de aangifte over 2020 weer opgevoerd, aldus [Y] . [X] betwist dat hij de geldlening heeft kwijtgescholden en stelt zich op het standpunt dat hij de originele overeenkomst nooit heeft verscheurd. Volgens hem is die overeenkomst bij een brand in zijn kantoor verloren gegaan en is de geldlening weer in de belastingaangifte over 2020 vermeld omdat partijen toen niet langer fiscale partners waren.
5.4.
De rechtbank overweegt als volgt. Gelet op de betwisting van de kwijtschelding door [X] , staat thans niet vast dat hij het bedrag van € 72.000,00 inderdaad heeft kwijtgescholden. Het feit dat de lening niet in de belastingaangiftes over 2018 en 2019 vermeld stond, is gelet op het door [X] in dit kader gevoerde verweer onvoldoende om aan te nemen dat sprake is geweest van kwijtschelding. Er zal dus bewijslevering nodig zijn om vast te stellen of de lening inderdaad is kwijtgescholden.
5.5.
De stelling dat de geldlening is kwijtgescholden betreft een zogenaamd bevrijdend verweer. Op grond van de hoofdregel van artikel 150 Rv rust de bewijslast van die stelling in beginsel op [Y] . [Y] meent echter dat op grond van de redelijkheid en billijkheid aanleiding bestaat voor omkering van de bewijslast. Zij voert daartoe aan dat [X] vanwege het verscheuren van de originele overeenkomst van geldlening niet in staat zal zijn die overeenkomst te overleggen. Volgens [Y] bevestigt dit haar standpunt en verkeert zij dus door toedoen van [X] in bewijsnood. [Y] betoogt daarnaast dat de constructie van het rechterlijk vermoeden zou kunnen worden toegepast en dat zij daarom vrijgesteld zou moeten worden van bewijslevering.
5.6.
De rechtbank volgt [Y] niet in haar stelling dat de bewijslast moet worden omgekeerd. In dit kader wordt vooropgesteld dat een omkering van de bewijslast op grond van de redelijkheid en billijkheid een uitzondering betreft die slechts met terughoudendheid en onder bijzondere omstandigheden kan worden toegepast. Het bestaan van bewijsnood is op zichzelf onvoldoende reden om de bewijslast op grond van de redelijkheid en billijkheid om te keren (HR 31 oktober 1997, NJ 1998/85). Indien de partij die volgens de hoofdregel van artikel 150 Rv de bewijslast draagt in een onredelijk zware bewijspositie is geraakt door toedoen van de wederpartij, kan omkering van de bewijslast wel geboden zijn (HR 20 januari 2006, NJ 2006/78). In het onderhavige geval kan echter niet volgehouden worden dat [Y] door toedoen van [X] in een onredelijk zware bewijspositie is geraakt. Voor zover [X] de originele overeenkomst inderdaad al heeft verscheurd, betekent dit namelijk nog niet dat [Y] hierdoor niet meer zou kunnen bewijzen dat sprake is geweest van kwijtschelding.
5.7.
Voor het toepassen van de constructie van het rechterlijk vermoeden ziet de rechtbank evenmin aanleiding. Gelet op de stelling van [X] dat de originele overeenkomst bij brand verloren is gegaan, kan uit de onmogelijkheid om die overeenkomst in het geding te brengen immers niet per definitie worden afgeleid dat sprake moet zijn geweest van kwijtschelding.
5.8.
De conclusie is dan ook dat [Y] de door haar gestelde kwijtschelding zal moeten bewijzen. [Y] heeft naar het oordeel van de rechtbank voldoende gesteld om tot bewijs te worden toegelaten en heeft een ter zake dienend bewijsaanbod gedaan, zodat zal zij worden opgedragen bewijs te leveren op dit punt.
5.9.
De rechtbank merkt daarbij alvast het volgende op. Indien [Y] bewijs wil leveren door het horen van getuigen, zou het om proceseconomische redenen de voorkeur hebben als in ieder geval [Y] en [X] op dezelfde dag worden gehoord. Indien [Y] niet zowel zichzelf als [X] oproept, zou het daarom wenselijk zijn om de eventuele contra-enquête aansluitend plaats te laten vinden. De rechtbank verzoekt partijen om hier op voorhand over na te denken en rekening mee te houden.
5.10.
De tweede kwestie die partijen verdeeld houdt, is de vraag of het bedrag van
€ 10.000,00 dat in verband met de lekkage in mindering is gebracht op de verkoopprijs van het vakantiehuis voor rekening van hen beiden dient te komen of alleen voor rekening van [Y] . [X] stelt zich op het standpunt dat [Y] zelfstanding en dus zonder zijn instemming op aandringen van de makelaar van de kopers met een verlaging van de verkoopprijs heeft ingestemd. Volgens [X] was er echter geen reden om met die verlaging in te stemmen, omdat de schade als gevolg van de lekkage bij de bezichtiging van het vakantiehuis in september 2021 al zichtbaar was en dus in de verkoopprijs was verdisconteerd en hij het lek bovendien in december 2021 al had gedicht.
5.11.
[Y] betoogt dat de reparatie door [X] niet afdoende is geweest en dat de makelaar de verlaging van de verkoopprijs heeft voorgesteld vanwege een verslechtering van de staat van de woning als gevolg van ondeugdelijke renovatiewerkzaamheden. Volgens haar wilde [X] niet met die verlaging akkoord gaan en dreigde daardoor de verkoop geen doorgang te vinden, terwijl partijen wel belang hadden bij het doorgaan van die verkoop. [Y] werd aldus onder druk gezet om het bedrag van € 10.000,00 voor haar rekening te nemen. Omdat het bedrag van € 10.000,00 in mindering strekt op de verkoopopbrengst van het vakantiehuis en partijen hiervoor gezamenlijk verantwoordelijk zijn, moeten zij de minder hoge verkoopopbrengst met elkaar delen, aldus steeds [Y] .
5.12.
De rechtbank is van oordeel dat de verlaging van de verkoopprijs voor rekening van [Y] dient te blijven. [Y] heeft ter zitting namelijk verklaard dat zij ten tijde van de verkoop van het vakantiehuis kenbaar heeft gemaakt dat zij die verlaging op zich wilde nemen en vast staat dat [X] niet met die verlaging heeft ingestemd. Het enkele feit dat partijen gezamenlijk eigenaar waren van het vakantiehuis maakt in deze omstandigheden niet dat zij de verlaging van de koopprijs toch samen moeten dragen. Voor zover [Y] meent dat die verlaging noodzakelijk was voor het beheer van hun gezamenlijke eigendom, geldt dat zij dat standpunt onvoldoende heeft weten te onderbouwen. [X] heeft namelijk daartegen aangevoerd dat de kopers groot belang hadden bij aankoop van het vakantiehuis en het emailbericht van de makelaar van de kopers van 17 oktober 2021 ondersteunt dat. Het bedrag van € 10.000,00 dient daarom volledig voor rekening van [Y] te komen. In het te wijzen eindvonnis zal de vordering in reconventie tot betaling van het bedrag van € 10.000,00 dus worden afgewezen.
5.13.
Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.

6.De beslissing

De rechtbank
in conventie en reconventie
6.1.
draagt [Y] op te bewijzen dat [X] de geldlening van € 72.000,00 heeft kwijtgescholden;
6.2.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van
26 oktober 2022voor uitlating door [Y] of zij bewijs wil leveren door het overleggen van bewijsstukken, door het horen van getuigen en/of door een ander bewijsmiddel;
6.3.
bepaalt dat [Y] , indien zij geen bewijs door getuigen wil leveren maar wel
bewijsstukkenwil overleggen, die stukken direct in het geding moet brengen;
6.4.
bepaalt dat [Y] , indien zij
getuigenwil laten horen, de getuigen en de verhinderdagen van de partijen en hun advocaten in de maanden november 2022 tot en met januari 2023 direct moet opgeven, waarna dag en uur van het getuigenverhoor zullen worden bepaald;
6.5.
bepaalt dat dit getuigenverhoor zal plaatsvinden op de terechtzitting van mr. E.C. Rozeboom in het gerechtsgebouw te Zwolle aan Schuurmanstraat 2;
6.6.
bepaalt dat
alle partijenuiterlijk voor het eerste getuigenverhoor
alle beschikbare bewijsstukkenaan de rechtbank en de wederpartij moeten toesturen;
6.7.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.C. Rozeboom en in het openbaar uitgesproken op 12 oktober 2022.