Uitspraak
RECHTBANK OVERIJSSEL
gevestigd en kantoorhoudende te [vestigingsplaats] ,
wonende te [woonplaats] ,
1.De procedure
2.Inleiding
3.De feiten
4.Het geschil
primairzal verbieden de tenuitvoerlegging van het vonnis van 9 maart 2022 voort te zetten, dan wel
subsidiairde tenuitvoerlegging van de het vonnis van 9 maart 2022 zal schorsen, enkel voor wat betreft de betalingsverplichting van [eiseres] opgenomen in overweging 6.5 van het dictum van het vonnis, totdat er in een gerechtelijke uitspraak is vastgesteld wat per 1 april 2022 het kapitaal van [gedaagde] in het eigen vermogen van de VOF is, zodat de aan [gedaagde] te betalen vergoeding kan worden vastgesteld, en de zaak daarvoor te verwijzen naar de rechtbank met bepaling van de dag waarop de zaak op de rol moet komen (artikel 438 lid 4 Rv), zowel primair als subsidiair op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 250.000,00 voor het geval [gedaagde] daarmee in strijd handelt;
primairop zal heffen, dan wel
subsidiair[gedaagde] zal veroordelen dit executoriale beslag met onmiddellijke ingang, doch uiterlijk binnen 24 uur na dit vonnis, op te heffen op straffe van een dwangsom van € 250.000,00 voor iedere dag dat hij in gebreke blijft aan deze veroordeling te voldoen;
5.De beoordeling
naastde verplichting om dit bedrag te vermeerderen met het kapitaal van [gedaagde] in het eigen vermogen van V.O.F. Uit het vonnis blijkt dat die beslissing met name zo is geformuleerd omdat [eiseres] dat op die manier had gevorderd. Uit het vonnis volgt naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet dat het bedrag van € 164.000,00 niet hoeft te worden betaald zolang het aandeel van [gedaagde] in het eigen vermogen van de V.O.F. over de periode na 1 januari 2021 nog niet vaststaat. De voorzieningenrechter leidt uit de formulering af dat het bedrag van € 164.000,00 in ieder geval moet worden betaald (de rechtbank verstrekt daarvoor immers zonder voorbehoud een titel) en dat [gedaagde] deel voor het overige nog tussen partijen moet worden vastgesteld en in die zin dus een punt van latere discussie is. Dat het dictum daarmee een open eindje bevat laat zich verklaren door het feit dat partijen het daarover eens waren, zoals uit rechtsoverweging 5.15. van het vonnis blijkt.
enigearbeidsvergoeding. Afhankelijk van zijn mogelijke aandeel in het bedrijfsresultaat en de arbeidsvergoeding die eventueel nog aan [gedaagde] moet worden toegekend, kan het kapitaal van [gedaagde] in het eigen vermogen van de V.O.F. positief of negatief uitvallen. Die discussie zal nog (verder) gevoerd moeten worden. In dit kort geding is daarvoor geen plaats.
€ 1.016,00