ECLI:NL:RBOVE:2022:3487

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
16 november 2022
Publicatiedatum
23 november 2022
Zaaknummer
C/08/279373 / HA ZA 22-109
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling door curator in faillissement en verweer van gedaagde op grond van bevrijdende betaling

In deze zaak heeft de curator van Witte Dalya B.V. vorderingen ingesteld tegen [Y] om betalingen te doen aan de boedel, gebaseerd op een overeenkomst tussen Witte Dalya B.V. en [Y]. De curator stelt dat [Y] verplicht is om een bedrag van € 22.920,06 te betalen, vermeerderd met wettelijke handelsrente en buitengerechtelijke incassokosten. [Y] betwist deze vordering en stelt dat zij al bevrijdend heeft betaald aan een vennootschap onder firma, die door de curator niet als bevoegde partij wordt erkend. De rechtbank heeft de vorderingen van de curator afgewezen, oordelend dat [Y] aan een bevoegde persoon heeft betaald en dat de curator geen recht heeft op verdere betalingen. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de curator niet heeft aangetoond dat er sprake was van paulianeus handelen door [Y]. De vordering tot betaling van de resterende 1% commissie is eveneens afgewezen, omdat er een nadere afspraak tussen partijen bestond. De rechtbank heeft de curator veroordeeld in de proceskosten en het conservatoire beslag opgeheven.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Zwolle
zaaknummer : C/08/279373 / HA ZA 22-109
Vonnis van 16 november 2022
in de zaak van
MR. T.H.I.M. PIERIK, handelende in zijn hoedanigheid van curator in het faillissement van de besloten vennootschap WITTE DALYA B.V., voorheen handelend onder de naam BOUWBEDRIJF [X] ,
kantoorhoudende in Zwolle,
eiser in reconventie en verweerder in reconventie,
hierna te noemen: de
curator,
advocaat: mr. E.A.M. Claassen te Zwolle,
tegen
besloten vennootschap
[Y],
gevestigd en kantoorhoudende in [vestigingsplaats] ,
gedaagde in conventie en eiseres in reconventie,
hierna te noemen:
[Y],
advocaat: mr. M.C.J. Freijters te Koekange.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 25 mei 2022, waarbij een mondelinge behandeling is bevolen;
  • de conclusie van antwoord in reconventie;
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 24 augustus 2022.
1.2.
De rechter heeft de zaak na de mondelinge behandeling verwezen naar de rolzitting van 21 september 2022 voor een akte aan de zijde van de curator. De curator heeft toen geen akte genomen. Vervolgens is bepaald dat vonnis zal worden gewezen.

2.Samenvatting

2.1.
De curator van Witte Dalya B.V. wil dat [Y] betalingen doet aan de boedel. De curator stelt dat [Y] daartoe verplicht is op grond van een overeenkomst tussen Witte Dalya B.V. en [Y] . [Y] is het daar niet mee eens, want zij meent dat zij al bevrijdend heeft betaald. Dit verweer slaagt. De rechtbank wijst de vorderingen van de curator af en veroordeelt de curator tot het opheffen van het beslag.

3.De feiten3.1. Op 31 december 2017 hebben Bouwbedrijf [X] (de naam waaronder Witte Dalya B.V. voorheen handelde, hierna: [X] ) en [Y] , beiden actief in de aannemerij en bouw, met elkaar een overeenkomst gesloten genaamd ‘samenwerkingsintentieverklaring’. Deze overeenkomst regelt de samenwerking tussen partijen in het kalenderjaar 2018 en ziet ook op de overname door [Y] van activa en werknemers van [X] per 1 januari 2018.

3.2.
In de overeenkomst is de onderstaande vergoedingsafspraak opgenomen, waarbij met ‘ [A] ’ is bedoeld [A] , de (indirect) bestuurder van [X] .
“(…)
E.3 Vergoeding voor [A]a. [A] ontvangt over de uit naam van [X] binnengebrachte omzet excl.BTW een fee over deze omzet van 2,00%. Er wordt bij deze fee geen onderscheidgemaakt tussen omzet uit vaste/bestaande klanten of uit nieuwe klanten. (…)
(…)”3.3. In de loop van 2018 heeft [A] [Y] verzocht om de tussen [X] en [Y] overeengekomen vergoedingen, zoals neergelegd in de overeenkomst tussen partijen, te betalen aan de vennootschap onder firma [B] . [A] is, samen met zijn echtgenote, vennoot van de vof. [Y] heeft vervolgens betalingen verricht aan de vof.
3.4.
In oktober 2018 is de naam van [X] gewijzigd in Witte Dalya B.V. Op 18 december 2018 is Witte Dalya B.V. failliet verklaard en is mr. T.H.I.M. Pierik aangesteld tot curator in dat faillissement.
3.5.
De curator heeft [Y] onder meer gesommeerd om alle overeengekomen vergoedingen uit hoofde van de overeenkomst en de reeds aan de vof betaalde vergoedingen (alsnog) aan de boedel van Witte Dalya B.V. te voldoen. [Y] heeft dat geweigerd.
3.6.
De curator heeft daarom conservatoir beslag laten leggen op een bankrekening van [Y] .

4.De vorderingen

in conventie
4.1.
De curator vordert, samengevat en na vermindering van eis, bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis, een veroordeling van [Y] tot betaling van een bedrag van € 22.920,06, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente vanaf 24 maart 2019 tot aan de dag van de volledige betaling. Ook vordert de curator een veroordeling van [Y] tot betaling van € 1.258,26 aan buitengerechtelijke incassokosten en de proceskosten, waaronder de beslagkosten.
4.2.
[Y] heeft geconcludeerd tot afwijzing van de vorderingen van de curator.
in reconventie
4.3.
[Y] vordert een veroordeling van de curator tot opheffing van het bankbeslag, op straffe van verbeurte van een dwangsom. Verder vordert [Y] een veroordeling van de curator tot betaling van een schadevergoeding wegens het niet (tijdig) opheffen van het beslag, met verwijzing naar de schadestaatprocedure, en de proces- en nakosten.
4.4.
De curator heeft geconcludeerd tot afwijzing van de vordering van [Y] .
4.5.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

5.De beoordeling in conventie en in reconventie

5.1.
De vorderingen in conventie en reconventie lenen zich voor gezamenlijke behandeling.
5.2.
Ter zitting heeft de curator zijn vordering nader gespecificeerd en aanzienlijk verlaagd. De geldvordering van de curator kan in twee delen worden gesplitst, namelijk a) datgene wat [Y] aan de vof heeft betaald (€ 17.591,96) en b) de resterende 1% commissie voor het project Plomp Emmeloord (€ 5.320,50). In totaal gaat het dus om € 22.920,06 inclusief btw. De rechtbank zal deze vorderingen hierna afzonderlijk bespreken.
[Y] hoeft geen betalingen te doen aan de boedel
5.3.
De curator vordert nakoming van de overeenkomst tussen [X] en [Y] . Volgens de curator is [Y] verplicht om op grond van de overeenkomst bepaalde bedragen aan [X] te betalen. [Y] heeft als verweer gevoerd dat zij al bevrijdend heeft betaald, namelijk – op instructie van [X] – aan de vof. In reactie hierop heeft de curator opgemerkt dat van bevrijdende betaling geen sprake is omdat [Y] alleen aan [X] bevrijdend kon betalen. De rechtbank volgt de curator hierin niet. De curator betwist weliswaar dat [X] en [Y] een afzonderlijke afspraak hebben gemaakt dat de vof schuldeiser zou worden onder de overeenkomst, maar dit is echter niet wat [Y] stelt. [Y] heeft zich namelijk op het standpunt gesteld dat [A] , als bestuurder van [X] , de vof heeft aangewezen als partij die bevoegd is om in naam van of ten behoeve van [X] betalingen in ontvangst te nemen. De curator heeft dat in zoverre niet bestreden. De curator heeft verklaard dat hij naar aanleiding van de conclusie van antwoord en eis in reconventie nog eens met [A] heeft gesproken. De curator was toen al bekend met het standpunt van [Y] , maar hij heeft nagelaten dit te bespreken met [A] . De curator heeft verder geen ontkennende verklaring van [A] overgelegd of op een andere omstandigheid gewezen waaruit volgt dat de vof niet als bevoegde partij is aangewezen om betalingen in ontvangst te nemen. Daar komt nog bij dat het enkele gegeven dat [A] als bestuurder van [X] op naam van de vof is gaan factureren, op zichzelf al voldoende aanwijzing is te veronderstellen dat de vof in de rechtsverhouding tot [X] die bevoegdheid heeft gekregen.
5.4.
De conclusie is dan ook dat [Y] aan een bevoegde persoon heeft betaald en dat de betalingen hebben te gelden als bevrijdende betalingen aan [X] . De curator kan daarom geen aanspraak maken op een nadere betaling van die bedragen. Zelfs als de vof niet daadwerkelijk door [X] incassobevoegd zou zijn gemaakt, dan had [Y] op grond van artikel 6:34 lid 1 BW voldoende aanleiding om te vertrouwen dat de vof bevoegd was om betalingen in ontvangst te nemen, nu niet (voldoende gemotiveerd) betwist is dat [X] aan [Y] heeft meegedeeld dat de vof voortaan de betalingen voor [X] in ontvangst mocht nemen en [Y] vervolgens van de vof facturen heeft ontvangen die ook gingen over de afspraken tussen [X] en [A] . Verder is de vof ook gelieerd aan de bestuurder van [X] , zodat voor [Y] niet vreemd was te veronderstellen dat om bedrijfsmatige of fiscale redenen voor een andere constructie was gekozen. De slotsom is dat de vordering op dit punt wordt afgewezen.
5.5.
De rechtbank begrijpt dat de procesopstelling van de curator daardoor is ingegeven dat de handelswijze van [A] , te weten de voor [X] bestemde gelden laten uitbetalen aan zijn vof, vragen oproept, zoals wat er met de betalingen is gebeurd en waarom zij niet bij [X] terecht zijn gekomen. Dit zijn echter vragen die relevant zijn in de rechtsverhouding tussen [X] en de vof, en wellicht ook zien op de rol van [A] als bestuurder van [X] . [Y] staat hier buiten. Op die vragen kan in deze procedure dus niet worden ingegaan.
5.6.
Ter zitting heeft de curator zich subsidiair op het standpunt gesteld dat sprake is van paulianeus handelen door [Y] . Deze stelling kan de curator echter niet baten. De curator heeft in geen enkel opzicht concreet gemaakt waarom er bij [Y] wetenschap is geweest of heeft moeten zijn van benadelend handelen van de schuldeisers van [X] . Op de tweede plaats heeft de curator de gestelde paulianeuze handelingen gerelateerd aan het bestaan van een drie partijen overeenkomst, die mee zou brengen dat de vof formeel schuldeiser zou worden onder de overeenkomst. Het gegeven dat [Y] bevrijdend heeft betaald is naar het oordeel van de rechtbank gebaseerd op een door [X] aan de vof gegeven impliciete dan wel expliciete volmacht om namens haar gelden in ontvangst te nemen. Dat is een rechtshandeling die speelt tussen partijen die niet in deze procedure zijn betrokken. De rechtbank kan daarom niet de vernietiging daarvan uitspreken. Op grond van het voorgaande faalt het beroep op vernietiging van de rechtshandeling op grond van een vermeende pauliana.
[Y] is niet gehouden de resterende 1% commissie te betalen5.7. De curator heeft zich op het standpunt gesteld dat [Y] op grond van de overeenkomst niet 1 maar 2% commissie is verschuldigd voor het project Plomp Emmeloord. [Y] heeft hiervoor slechts 1% commissie betaald. De curator vordert daarom betaling van de resterende 1% commissie. [Y] heeft als verweer gevoerd dat partijen voor wat betreft het project Plomp achteraf een nadere afspraak hebben gemaakt, inhoudende dat [X] genoegen zou nemen met 1% commissie. Ter zitting heeft [Y] de inhoud van de gestelde afspraak voldoende onderbouwd. Het bestaan van deze afspraak vindt ook steun in het gegeven dat [X] heeft gefactureerd met de vermelding ‘Emmeloord 1%’. De curator heeft het bestaan van de gestelde afspraak niet gemotiveerd betwist. De gestelde betaalafspraak is daarmee komen vast te staan. [Y] is op grond van deze afspraak niet meer verschuldigd geworden dan de 1% commissie die al in rekening is gebracht en is betaald. De vordering op dit punt wordt daarom afgewezen.
Overige vorderingen
5.8.
De curator heeft verder afgifte van stukken gevorderd. Ter zitting hebben partijen hierover afspraken gemaakt. De curator heeft daarom dit onderdeel van de vordering niet langer gehandhaafd. De daaraan verbonden dwangsom komt daarmee te vervallen.
5.9.
De door de curator gevorderde buitengerechtelijke incassokosten zijn niet toewijsbaar omdat de hoofdvordering van de curator integraal wordt afgewezen.
5.10.
Op grond van het voorgaande dient het door de curator ten laste van [Y] gelegde conservatoire beslag, ten aanzien waarvan [Y] in reconventie opheffing heeft gevorderd, te worden opgeheven. De door [Y] gevorderde dwangsom zal worden toegewezen en gemaximeerd op de wijze zoals in de beslissing is vermeld. De vordering van de curator tot betaling van de beslagkosten zal worden afgewezen.
5.11.
[Y] heeft verder gevorderd dat de curator veroordeeld zal worden tot betaling van een schadevergoeding als gevolg van het niet (tijdig) opheffen van het beslag, met verwijzing naar de schadestaatprocedure. [Y] heeft echter op geen enkele wijze aannemelijk gemaakt dat zij (mogelijk) schade heeft geleden. Deze vordering komt daarom niet voor toewijzing in aanmerking.
5.12.
De curator wordt als de zowel in conventie als in reconventie in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten. Tot aan deze uitspraak worden deze in conventie aan de zijde van [Y] vastgesteld op € 2.837,- aan griffierecht en € 2.228,- aan salaris voor de advocaat van [Y] (2 punten à € 1.114,- per punt), dus in totaal € 5.065,-. Gelet op de samenhang tussen en overlap van het geschil in conventie en in reconventie, zullen de proceskosten in reconventie op nihil worden gesteld.

6.De beslissing

De rechtbank
in conventie
6.1.
wijst de vorderingen af;
6.2.
veroordeelt de curator in de proceskosten, aan de zijde van [Y] tot op heden begroot op € 5.065,-;
in reconventie
6.3.
veroordeelt de curator de door hem ten laste van [Y] gelegde beslagen onder de Coöperatieve Rabobank U.A. (dossiernummer L22003468) op te heffen, binnen zeven dagen na betekening van het vonnis, op straffe van een dwangsom van € 1.000,- per dag dat de curator niet aan deze veroordeling voldoet, met een maximum van € 75.000,-;
6.4.
veroordeelt de curator in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [Y] vastgesteld op nihil;
in conventie en in reconventie6.5. wijst af het meer of anders gevorderde.
6.6.
verklaart de proceskostenveroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door M.A.M. Essed en in het openbaar uitgesproken op 16 november 2022. (DG)