Uitspraak
RECHTBANK OVERIJSSEL
1.De procedure
- het vonnis in incident van 3 februari 2021 en de daarin genoemde processtukken
- het tussenvonnis van 17 maart 2021 en de daarin genoemde processtukken
- de aanvullende producties 18 en 19 van [eiser]
- de mondelinge behandeling van 2 september 2021 en de op die zitting voorgedragen spreekaantekeningen van [eiser] .
2.De zaak in het kort
3.De feiten
3.8. Begin 2016 heeft [gedaagde] een aantal van de panden doorverkocht aan [C] , die hij van jongs af aan kende en bij hem ‘kind aan huis’ was. Met de koopsom heeft [gedaagde] € 850.000,00 op de hiervoor genoemde lening afgelost. Voor het resterende saldo van € 550.000,00 heeft hij vervolgens hypothecaire zekerheid gesteld door het verlenen van een recht van hypotheek op het woonhuis.
(…)
4.Het geschil
5.De beoordeling
Het voorgaande geldt ook voor de andere vorderingen van [eiser] die zien op het recht van gebruik en bewoning met betrekking tot het woonhuis, aangezien ook wat dit betreft sprake is van een gemeenschap.
Ook wat betreft het bedrog heeft [eiser] naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende feiten en omstandigheden gesteld om aan te nemen dat dat bedrog hem pas in 2019 bekend is geworden. Het bedrijfspand is volgens [eiser] in 2015 voor een zeer lage prijs verkocht aan [gedaagde] . De verkoop van het bedrijfspand van [gedaagde] aan de junioren vond plaats in 2016. [eiser] heeft niet toegelicht waarom hij pas in 2019 erachter zou zijn gekomen dat [gedaagde] zich ten onrechte op het standpunt zou hebben gesteld dat hij met betrekking tot die verkoop (waarde)verlies had geleden.