ECLI:NL:RBOVE:2022:368

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
27 januari 2022
Publicatiedatum
9 februari 2022
Zaaknummer
9535978 \ EJ VERZ 21-419
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding arbeidsovereenkomst wegens ernstig verwijtbaar handelen van een ambtenaar

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Overijssel op 27 januari 2022 uitspraak gedaan in een verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst tussen de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) en een ambtenaar, hierna aangeduid als [verweerder]. De NVWA verzocht om ontbinding op grond van ernstig verwijtbaar handelen, omdat [verweerder] zich schuldig had gemaakt aan onterecht declareren van zakelijke ritten en het indienen van onrechtmatige declaraties. De procedure volgde op een intern onderzoek naar de integriteit van [verweerder], dat was gestart na twijfels over zijn declaratiegedrag. Tijdens de mondelinge behandeling op 16 december 2021 zijn de standpunten van beide partijen toegelicht. De NVWA stelde dat [verweerder] stelselmatig onjuist registreerde en declareerde, wat leidde tot een patroon van integriteitsschendingen. [verweerder] voerde verweer en betwistte de ontvankelijkheid van het verzoek, maar de kantonrechter oordeelde dat de NVWA ontvankelijk was en dat de kantonrechter bevoegd was om het verzoek te behandelen. De kantonrechter concludeerde dat [verweerder] zich veelvuldig en langdurig schuldig had gemaakt aan het ten onrechte opvoeren van zakelijke ritten, wat leidde tot substantiële bedragen aan onterecht verkregen vergoedingen. De kantonrechter oordeelde dat dit ernstig verwijtbaar handelen was, waardoor de arbeidsovereenkomst met onmiddellijke ingang werd ontbonden zonder recht op transitievergoeding. De proceskosten werden op [verweerder] verhaald.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zaaknummer : 9535978 \ EJ VERZ 21-419
Beschikking van de kantonrechter van 27 januari 2022
in de zaak van
de overheidsinstelling
DE STAAT DER NEDERLANDEN,
gevestigd en kantoorhoudende in Den Haag,
verzoekende partij, hierna te noemen: de NVWA,
gemachtigde: mr. J.H. de Buijn,
tegen
[verweerder],
wonende in [woonplaats] ,
verwerende partij, hierna te noemen: [verweerder] ,
gemachtigde: mr. D.E. de Hoop.

1.De procedure

1.1.
De NVWA heeft een verzoek ingediend om de arbeidsovereenkomst tussen partijen te ontbinden. [verweerder] heeft een verweerschrift ingediend.
1.2.
De mondelinge behandeling heeft op 16 december 2021 plaatsgevonden. De NVWA is vertegenwoordigd door [A] (integriteitscoördinator) en [B] (teamleider), vergezeld door de gemachtigde. [verweerder] is ook verschenen, vergezeld door de gemachtigde. Partijen hebben hun standpunten toegelicht, de NVWA mede aan de hand van overgelegde pleitaantekeningen en [verweerder] mede aan de hand van een overgelegd schriftelijk persoonlijk relaas, en zij hebben vragen van de kantonrechter beantwoord.
De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat partijen ter toelichting van hun standpunten verder naar voren hebben gebracht.

2.De feiten

2.1.
De Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (de NVWA) is onderdeel van het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV) en daarmee van de Staat der Nederlanden. De NVWA voert namens de minister van LNV keuringen, inspecties en controles uit op het gebied van de veiligheid van voedsel en consumentenproducten, dierenwelzijn en natuur. Hiervoor heeft de organisatie onder meer inspecteurs en toezichthouders in dienst die op verschillende terreinen op de naleving toezien en zo nodig sancties opleggen. De werknemers van de NVWA zijn ambtenaar in de zin van de Ambtenarenwet.
2.2.
[verweerder] , geboren [1959] , is op 31 augustus 1987 in dienst getreden bij het toenmalige Ministerie van Landbouw en Visserij. [verweerder] is momenteel werkzaam voor de NVWA in de functie van inspecteur Horeca op de afdeling Consument (bij de Divisie Inspectie in de Directie Handhaven), tegen een salaris van € 3.990,93 per maand exclusief vakantiegeld.
2.3.
In december 2020 is bij [B] , de toenmalige teamleider van [verweerder] , twijfel ontstaan over de rechtmatigheid van de door [verweerder] ingediende declaraties. De twijfel vindt zijn oorsprong in het regelmatig moeten afkeuren van de vele lunch- en dinerdeclaraties die [verweerder] na de zomer van 2020 heeft ingediend. Dit was voor [B] en [C] , de inmiddels nieuwe teamleider van [verweerder] , aanleiding om de ingediende declaraties en ook de rittenadministratie van [verweerder] te controleren. Op basis van de uitkomsten van steekproeven en de gevraagde verklaringen van [verweerder] daarover is bij [B] en [C] een vermoeden van integriteitsschending ontstaan. Op 9 maart 2021 heeft [C] hiervan een formele melding gedaan.
2.4.
Op 1 april 2021 is naar aanleiding van de formele melding een nader feitenonderzoek gestart naar de aard en de omvang van de mogelijke onregelmatigheden met betrekking tot de declaraties en de rittenregistratie. Het gaat hier om het vermoeden dat [verweerder] lunch- en dinerdeclaraties heeft ingediend zonder dat hij daarop volgens de geldende regels recht heeft en dat hij privéritten als zakelijke ritten heeft geregistreerd en ten onrechte zakelijke ritten naar privé-adressen heeft geregistreerd. Op 7 april 2021 is [verweerder] in een gesprek met onder andere [A] ), integriteitscoördinator van de NVWA, in kennis gesteld van het onderzoek.
2.5.
Op 16 juni 2021 heeft in het kader van het onderzoek en onder leiding van [A] een gesprek plaatsgevonden met [verweerder] . Daarbij was ook een andere directe collega van [verweerder] aanwezig, ten aanzien van wie toen ook een vermoeden van integriteitsschending bestond. In dit gesprek is de rittenregistratie van in totaal 12 dagen over een periode van vier maanden aan [verweerder] voorgelegd en is [verweerder] gevraagd om een verklaring te geven. Op 29 juni 2021 heeft [verweerder] een schriftelijk reactie gegeven op de besproken data.
2.6.
Op 13 juli 2021 heeft nog een gesprek plaatsgevonden, waarin [A] aan [B] , [C] en [verweerder] vragen heeft gesteld ten behoeve van het onderzoek. Verder zijn de aanleiding van de integriteitsmelding, de regels met betrekking tot declareren en de invloed van Corona op maaltijddeclaraties aan de orde gekomen.
2.7.
De uitkomsten van het onderzoek waren voor de NVWA aanleiding om een vervolgonderzoek naar het declaratiegedrag van [verweerder] in te stellen met een onderzoeksperiode van 1 januari 2019 tot en met 31 december 2020.
2.8.
De NVWA heeft gedurende het vervolgonderzoek [verweerder] geschorst. In de schorsingsbrief van 3 augustus 2021 staat het volgende:
“(…)
Naar aanleiding van een door uw teamleider uitgevoerde steekproefsgewijze controle van de start- en stoplocaties in uw rittenregistratie is gebleken dat er mogelijk sprake is van het onrechtmatig registreren van zakelijke ritten. De uitkomsten van de steekproef zijn aan u voorgelegd en van u is een reactie gevraagd. De gegevens uit de steekproef, uw reactie daarop en de eerdere herhaaldelijke contacten met uw teamleider over uw declaraties zijn aanleiding geweest om een intern onderzoek te verrichten waartoe ik, na overleg met de IG NVWA, op 1 april 2021 opdracht heb gegeven. U bent op 16 juni 2021 gehoord in het kader van dat onderzoek. In totaal zijn u 12 dagen voorgelegd over een periode van 4 maanden waarin o.a. de volgende onregelmatigheden zijn geconstateerd en waarop u de volgende reacties heeft gegeven (cursief):
  • Een aanzienlijke hoeveelheid korte zakelijke ritten binnen uw woonplaats, voorafgaand aan of aansluitend op een inspectie-dienstreis, over de periode september – december 2020;
  • Ook zakelijke ritten binnen de woonplaats, enige tijd nadat u volgens de rittenregistratie al eerder op uw thuislocatie bent aangekomen;
  • Op een zondag een zakelijke rit van 10 km.
  • 5 dagen waarop naar een adres in Wageningen (100 km enkele reis) is gereden en als zakelijk is geregistreerd (bestemming KAD: Kennis en Adviescentrum Dierplagen). U bent daar examinator waardoor u zelf geen examen meer hoeft af te leggen.
  • 3 dagen waarop op zaterdag naar een privéadres in Utrecht is gereden.
De tussentijdse uitkomsten van het interne onderzoek hebben aanleiding gegeven een vervolgonderzoek in te stellen dat een onderzoeksperiode van 2 jaar zal beslaan en meer duidelijkheid zal geven over de aard en omvang van uw declaratie- en registratiegedrag.
Gelet op de uitkomsten van het tot nu toe uitgevoerde interne onderzoek acht ik het niet langer aanvaardbaar dat u werkzaamheden blijft verrichten voor de NVWA. Er mag gezien uw functie van Inspecteur bij een inspecterende en toezichthoudende organisatie als de NVWA geen enkele twijfel bestaan over uw integriteit. Gezien de ernstige twijfels aan uw integriteit in relatie tot uw functie, is het belang van de dienst zwaarder gewogen dan uw belang om uw werkzaamheden te blijven verrichten. Daarom bevestig ik u hierbij dat u met onmiddellijke ingang voor onbepaalde tijd bent geschorst in afwachting van de uitkomst van nader onderzoek. Ik wijs u er nadrukkelijk op dat, indien op basis van dit onderzoek mocht komen vast te staan dat u veelvuldig onrechtmatig zakelijke ritten heeft geregistreerd en/of onrechtmatig declaraties heeft ingediend, dit voor de NVWA een dringende reden zal vormen om uw arbeidsovereenkomst met onmiddellijke ingang te beëindigen.
(…)
De NVWA zal u zo spoedig mogelijk uitnodigen voor een gesprek over de uitkomsten van het vervolgonderzoek. (…)
(…)”
2.9.
Bij e-mail van 10 augustus 2021 heeft [A] de resultaten van het vervolgonderzoek met [verweerder] gedeeld.
2.10.
In een gesprek op 24 augustus 2021 heeft [verweerder] gereageerd op de eerder gestuurde onderzoeksresultaten.
2.11.
Bij brief van 25 augustus 2021 heeft [verweerder] via zijn gemachtigde verzocht het nog lopende onderzoek te staken omdat het onderzoek gebaseerd zou zijn op onrechtmatig verkregen gegevens. Ook heeft [verweerder] verzocht de schorsing op te heffen.
2.12.
Bij brief van 1 september 2021 heeft de NVWA via haar gemachtigde laten weten dat het onderzoek wel degelijk is gebaseerd op rechtmatig verkregen gegevens en dat [verweerder] op korte termijn een brief zal ontvangen over de eventuele gevolgen van het onderzoek voor zijn arbeidsovereenkomst.
2.13.
Op 2 september 2021 heeft [A] [verweerder] geïnformeerd dat het eindrapport van het onderzoek aan het ministerie is opgeleverd en dat de vervolgstappen vanuit het ministerie worden gezet.
2.14.
Op 8 september 2021 heeft het ministerie het rapport aan [verweerder] gestuurd en is hij in de gelegenheid gesteld om te reageren op het eindrapport. Op 7 oktober 2021 heeft [verweerder] dat via zijn gemachtigde gedaan.

3.Het verzoek en het verweer

3.1.
De NVWA verzoekt de arbeidsovereenkomst met [verweerder] op de kortst mogelijke termijn te ontbinden, primair op grond van verwijtbaar handelen of nalaten als bedoeld in artikel 7:669 lid 3, onderdeel e, Burgerlijk Wetboek (BW). Daarbij verzoekt de NVWA te bepalen dat [verweerder] geen recht heeft op de transitievergoeding. Subsidiair verzoekt De NVWA ontbinding van de arbeidsovereenkomst wegens een duurzaam verstoorde arbeidsverhouding (de g-grond) dan wel – meer subsidiair – wegens een combinatie van omstandigheden die zodanig zijn dat van de NVWA redelijkerwijs niet gevergd kan worden de arbeidsovereenkomst te laten voortduren (de i-grond).
3.2.
De NVWA legt aan haar verzoek het volgende ten grondslag. De NVWA vindt dat [verweerder] door zijn declaratiegedrag en rittenregistratie ernstig verwijtbaar heeft gehandeld. [verweerder] heeft de integriteitseisen ernstig geschonden. Het integriteitsonderzoek met een onderzochte periode van twee jaar heeft aan het licht gebracht dat de eerdere gesignaleerde onregelmatigheden uit het interne onderzoek niet als incidenten kunnen worden aangemerkt maar dat deze onderdeel zijn van een patroon waarbij [verweerder] stelselmatig onjuist registreert en declareert. [verweerder] is zowel tijdens het interne onderzoek als tijdens het aansluitende integriteitsonderzoek gewezen op de onjuiste declaraties, kende of had de registratie- en declaratieregels moeten kennen en deze zijn op de binnen de dienst gangbare wijze dus voldoende duidelijk aan hem kenbaar gemaakt. De NVWA is daarom van oordeel dat [verweerder] zich niet heeft gedragen zoals een goed ambtenaar betaamt. De gedragingen van [verweerder] zijn te kwalificeren als ernstig verwijtbaar, zodat de arbeidsovereenkomst op de kortst mogelijke termijn dient te worden ontbonden, zonder dat [verweerder] daarbij recht heeft op enige vergoeding.
3.3.
[verweerder] heeft verweer gevoerd. Volgens [verweerder] is de NVWA niet ontvankelijk in haar ontbindingsverzoek en is de kantonrechter niet bevoegd van het verzoek kennis te nemen. Indien en voor zover de NVWA wel ontvankelijk is in haar verzoek en de kantonrechter wel bevoegd is van het verzoek kennis te nemen, dan is er volgens [verweerder] geen inhoudelijke grond voor een ontbinding. [verweerder] heeft namelijk een verklaring gegeven voor de door de NVWA in twijfel getrokken declaraties en ritten. Mocht de arbeidsovereenkomst toch worden ontbonden, dan verzoekt [verweerder] de geldende opzegtermijn in acht te nemen en de NVWA te veroordelen tot betaling van de transitievergoeding en een billijke vergoeding, vermeerderd met rente, en de proceskosten.
3.4.
Op de standpunten van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
De NVWA is ontvankelijk in haar ontbindingsverzoek en de kantonrechter is bevoegd van het ontbindingsverzoek kennis te nemen4.1. Allereerst heeft [verweerder] als verweer gevoerd dat de NVWA niet ontvankelijk is in haar ontbindingsverzoek. Volgens [verweerder] had de NVWA eerst het sanctiesysteem uit de
cao Rijk moeten toepassen alvorens zij een ontbindingsprocedure kan starten. De kantonrechter volgt [verweerder] hierin niet. Sinds de invoering van de Wet normalisering rechtspositie ambtenaren vormt de Ambtenarenwet 2017 het nieuwe juridisch kader voor genormaliseerde ambtenaren en is het volledige arbeidsovereenkomstenrecht en cao-recht op hen van toepassing. Dit geldt ook voor [verweerder] . Het bestaande sanctiesysteem is ook gewijzigd; de rechtspositieregelingen met de daarin opgenomen sancties zijn vervangen door cao’s die soms nog wel sancties bevatten (de cao Rijk) maar soms niet meer. Hoewel partijen van mening verschillen over de vraag of de cao Rijk van toepassing is op de arbeidsovereenkomst, zijn partijen het erover eens dat de overheidswerkgever aan de cao geen bevoegdheid kan ontlenen om een beëindiging van het dienstverband als sanctie op te leggen, zoals voorheen in het ambtenarenrecht wel mogelijk was. Een oordeel over de vraag of de zaak zich leent voor ontbinding van de arbeidsovereenkomst is krachtens de wet immers voorbehouden aan de rechter. Dit betekent dat de NVWA ontvankelijk is in haar ontbindingsverzoek.
4.2.
[verweerder] heeft verder als verweer gevoerd dat de kantonrechter niet bevoegd is van het ontbindingsverzoek van NVWA kennis te nemen. Volgens [verweerder] zou de NVWA namelijk een aantal procedurele voorschriften uit de cao Rijk hebben geschonden. Zo had de NVWA eerst het voorgenomen ontslag aan de Geschillencommissie Rijk moeten voorleggen voor het inwinnen van advies. Dat is in dit geval niet gebeurd en daarmee heeft de NVWA het beginsel van hoor en wederhoor geschonden, aldus [verweerder] . De NVWA heeft in dit verband terecht opgemerkt dat de cao Rijk het inwinnen van advies van de geschillencommissie als mogelijkheid vermeldt en niet als verplichting oplegt. De NVWA heeft onderbouwd uiteengezet dat de geschillencommissie over andere zaken adviseert dan over een voorgenomen ontslag. Bovendien heeft de NVWA [verweerder] op 16 juni 2021, 13 juli 2021 en op 24 augustus 2021 reeds uitgebreid gehoord in het kader van het integriteitsonderzoek. [verweerder] heeft in die gesprekken desgevraagd een verklaring afgelegd over zijn declaratiegedrag en de rittenregistratie. De NVWA heeft [verweerder] ook de gelegenheid geboden om op het onderzoeksrapport te reageren door het indienen van een zienswijze, hetgeen [verweerder] op 7 oktober 2021 heeft gedaan. Pas daarna heeft de NVWA het onderhavige ontbindingsverzoek ingediend. [verweerder] heeft niet toegelicht wat de NVWA nog meer had moeten doen om hem te horen. Van een schending van hoor en wederhoor is geen sprake. Het voorgaande leidt ertoe dat de kantonrechter bevoegd is van het ontbindingsverzoek kennis te nemen en daarover te beslissen.
Beoordeling van de verwijten; de arbeidsovereenkomst wordt ontbonden4.3. Gesteld noch gebleken is dat een opzegverbod van toepassing is.
4.4.
Op grond van artikel 7:669 lid 1 BW kan de arbeidsovereenkomst tussen partijen kan worden ontbonden, wanneer daar een redelijke grond voor is en herplaatsing van [verweerder] binnen een redelijke termijn niet mogelijk is of niet in de rede ligt. In artikel 7:669 lid 3 BW is nader omschreven wat onder een redelijke grond moet worden verstaan. In deze zaak gaat het primair om de vraag of [verweerder] zodanig verwijtbaar heeft gehandeld dat van de NVWA niet kan worden gevraagd de arbeidsovereenkomst nog langer te laten voortduren (artikel 7:669 lid 3 sub e BW) en of dit handelen als ernstig verwijtbaar moet worden getypeerd. Naar het oordeel van de kantonrechter is dit het geval. Zij zal hierna toelichten waarom dat zo is.
Het verweten gedrag
4.5.
Hoewel partijen de manier waarop [verweerder] lunch- en dinervergoedingen placht te declareren in hun standpunten hebben betrokken is dat niet zozeer wat de NVWA aan het ontslagverzoek ten grondslag legt. Wat zij betoogt, is dat het regelmatig moeten afkeuren van die maaltijddeclaraties haar ertoe heeft gebracht om [verweerder] declaratiegedrag breder onder de loep te nemen, waarna zij op een patroon van onregelmatigheden in de rittenregistraties (ten behoeve van het krijgen van reisvergoedingen) is gestuit. Het is vooral dat laatste waarop zij haar ontbindingsverzoek baseert. Ook in haar hiervoor bij 2.8. geciteerde schorsingsbrief staat het verwijt over de rittenregistratie centraal. Dat er in de loop der jaren sprake is geweest van afgekeurde maaltijddeclaraties staat tussen partijen vast. De kantonrechter acht het zonder meer verdedigbaar dat dat op enig moment aanleiding gaf om scherper naar [verweerder] declaratiegedrag te kijken en daarbij ook andere vergoedingen te bezien.
Het feit dat de reisvergoedingen op dat moment al waren afgerekend maakt niet dat [verweerder] niet meer aan een controle daarvan kon worden blootgesteld of niet meer op fouten daarin zou kunnen worden aangesproken. Ter zitting is naar voren gekomen dat het op de bewuste afdeling gebruik was dat medewerkers hun geregistreerde zakelijke ritten periodiek zelf controleerden en ten behoeve van het opmaken van de eindafrekening van een digitaal akkoord voorzagen. Dat de leidinggevende een en ander vervolgens niet meer inhoudelijk verifieerde getuigt van vertrouwen in de werknemers en doet niet af aan de bevoegdheid van de werkgever om registraties alsnog zelf te controleren. Voor zover [verweerder] de NVWA op dit punt slecht werkgeverschap heeft verweten treft dat geen doel.
De NVWA mocht kortom onderzoek doen naar [verweerder] rittenregistratie.
4.6.
[verweerder] heeft aangevoerd dat de wijze waarop de NVWA dit onderzoek heeft verricht niet door de beugel kan. Volgens [verweerder] heeft de NVWA bij de manier waarop zij de rittengegevens (en dan met name: de start- en stopgegevens) heeft verwerkt en ingezien in strijd met op medezeggenschapsniveau gemaakte privacy-afspraken gehandeld.
De kantonrechter gaat daar niet in mee. De relevante reglementen en memo’s van de (centrale) ondernemingsraad bevinden zich bij de stukken en laten de door NVWA gekozen werkwijze toe. De NVWA heeft het onderzoek verder voldoende zorgvuldig en voldoende proportioneel uitgevoerd door eerst een steekproef te doen, vervolgens met inschakeling van de integriteitscoördinator tot een uitgebreider onderzoek over te gaan en daarna nog een vervolgonderzoek te doen. Uit de hiervoor bij de feiten beschreven gang van zaken blijkt dat [verweerder] daarbij telkens tussentijds is gehoord en dat zijn reacties bij vervolgonderzoek serieus zijn betrokken. Rapporten zijn met hem gedeeld en zijn visie is er uitgebreid in opgenomen. Ook in zoverre treft de NVWA naar het oordeel van de kantonrechter geen verwijt.
4.7.
De kantonrechter komt vervolgens inhoudelijk toe aan het verweten gedrag.
Dat [verweerder] zich bij het declareren van zakelijke ritten niet altijd aan de regels heeft gehouden staat vast. Kernvraag is hier welke omvang dat had: volgens [verweerder] gaat het om kleine vergissingen, volgens de NVWA gebeurde het stelselmatig.
4.8.
De kantonrechter stelt voorop dat het in de schorsingsbrief nog wel opgenomen verwijt over de KAD-ritten naar Wageningen (de vierde bullit in het bij 2.8. vermelde citaat) niet meer aan de orde is: nadien is tussen partijen vastgesteld dat [verweerder] deze ritten volgens afspraak met een voormalige leidinggevende als zakelijke ritten heeft geregistreerd. Ook de ritten naar Drachten maken geen onderdeel meer uit van het verwijt dat de NVWA aan haar verzoek ten grondslag legt.
Wat rest is echter een grote hoeveelheid ten onrechte als zakelijk geregistreerde (en ook op die manier vergoede) ritten. Voor de illustratie van het daarin aanwezige patroon is het niet nodig om de registraties in deze uitspraak rit voor rit door te nemen maar volstaat het navolgende.
4.9.
[verweerder] registreerde in de onderzochte periode ongeveer 1.600 zakelijke kilometers tijdens piketdiensten. Uit het onderzoek kwam echter naar voren dat [verweerder] tijdens de bewuste piketdiensten niet werd opgeroepen. Ter zitting heeft [verweerder] aangevoerd dat hij de ritten desondanks als zakelijk mocht noteren, aangezien hij tijdens piketdiensten à la minute op een oproep moet kunnen reageren en dus altijd en overal zijn auto bij zich moet hebben. Die redenering is onjuist en tegen beter weten in: het enkele gegeven dat een rit
opeen piketdag plaatsvindt maakt niet dat die rit
vanwegehet piket plaatsvindt. Oproepbaarheid maakt van een privé-rit nog geen zakelijke rit. Dat [verweerder] bij het reageren op een piketoproep geen redelijke aanrijdtijd was gegund is gesteld noch gebleken. Verder valt op dat [verweerder] in de onderzochte periode ook op zeven niet-piket zaterdagen ritten van en naar Utrecht registreert waarvan de start- en stoplocatie correspondeert met het adres van het opleidingsinstituut waar hij een opleiding tot diaken volgt.
4.10.
Een ander voorbeeld vormen de ruim 2.000 gedeclareerde kilometers in verband met marktverkenning en/of observaties. Volgens de NVWA behoorde dat niet tot [verweerder] taak. [verweerder] heeft aangevoerd dat hij de opdracht tot het uitvoeren van marktverkenningen in Zwolle vanuit het Groningse NVWA-kantoor kreeg, maar heeft dat niet voldoende onderbouwd. Het komt de kantonrechter ook niet logisch voor dat zo’n instructie nooit onderwerp van gesprek met zijn eigen leidinggevende zou zijn geweest. [verweerder] heeft aangevoerd dat hij uit liefde voor zijn vak en uit loyaliteit aan de dienst in eigen tijd observaties deed. Zo ging hij naar eigen zeggen wel eens op een verlofdag naar een café om de controleren of er gerookt werd. Dat [verweerder] een goede inspecteur was is niet bestreden. En het is ook invoelbaar en wellicht zelfs aan te moedigen dat een inspecteur buiten dienst zijn ogen niet in zijn zak heeft en zaken die op zijn pad komen door een professionele bril bekijkt. Maar dat maakt die privé-tijd nog geen werktijd en een op eigen initiatief buiten werktijd ondernomen rit nog geen zakelijke rit. De kantonrechter had mogelijk nog begrip kunnen opbrengen voor zakelijke registratie als zo’n spontane rit tot enig daadwerkelijk ingrijpen als inspecteur zou hebben geleid, maar dat was hier klaarblijkelijk niet aan de orde. Ter zitting heeft [verweerder] in dit verband ook nog verklaard dat hij zakelijke kilometers noteerde als hij tijdens een verlofdag een collega in Heino bezocht. Ook daar geldt: het feit dat men elkaar van de werkvloer kent maakt van een spontaan bezoek nog geen dienstreis. [verweerder] wist dit of had dit moeten begrijpen.
4.11.
Daarnaast komt uit de stukken nog een grote reeks aan zogenoemde “kleine ritten” binnen [verweerder] eigen woonplaats naar voren, waar hij geen sluitende verklaring voor heeft. De ritten naar het huisadres van de collega bij wie [verweerder] regelmatig instapte om samen een dienstreis te maken laat de kantonrechter daarbij buiten beschouwing.
Als voorbeeld van zo’n kleine rit kan een op 1 januari 2019 gemaakte nachtelijke rit van 1,65 km worden genoemd, naar een privé-adres dat niet aan de NVWA kan worden gekoppeld.
Veel van de overige korte ritten vonden plaats nadat een dienstreis al was beëindigd en [verweerder] al een tijd thuis was of enige tijd vóórdat een dienstreis werd gestart. [verweerder] heeft ter zitting verklaard dat hij bijvoorbeeld naar de supermarkt ging om een broodje voor onderweg te halen en dan weer terug naar huis ging om op een later tijdstip de dienstreis te starten. Het is de kantonrechter bekend dat veel werkgevers hun werknemers toestaan om onderweg naar werk of huis een adres dat op of dicht langs die route ligt te bezoeken. Het aantal declarabele kilometers wordt daar ook niet of nauwelijks door beïnvloed. Dat gebeurt dan echter onderweg en levert dus een volstrekt andere situatie op dan [verweerder] hier schetst.
Daarnaast heeft [verweerder] een aantal van de bedoelde korte ritten in het door hemzelf gemaakte overzicht ( [verweerder] productie 6) aangemerkt als “auto verzetten”. Het betreft veelal ritten van een paar honderd meter. Ter zitting heeft [verweerder] desgevraagd uitgelegd dat hij in het centrum van het dorp woont en daardoor zijn auto bij thuiskomst niet altijd direct voor de deur kon parkeren. In zo’n geval reed hij dan op een later moment, als de plek voor zijn huis weer vrij was, een rondje om de auto alsnog voor de deur te zetten. De kantonrechter acht het evident dat het verzetten van de auto vanwege de persoonlijke voorkeur om die recht voor de deur te hebben staan geen zakelijke rit oplevert.
4.12.
Ten slotte blijft een groot aantal ritten door [verweerder] geheel onverklaard, terwijl van hem gelet op de degelijke onderbouwing van de NVWA (die de volledige rittenadministratie uit de onderzochte periode heeft overgelegd) een beter weerwoord mocht worden verwacht.
De ernst van het verwijt
4.13
Een en ander voert tot de conclusie dat [verweerder] zich veelvuldig, langdurig en tegen beter weten in schuldig heeft gemaakt aan het ten onrechte opvoeren van zakelijke ritten en daarmee aan het toucheren van vergoedingen waar hij geen recht op had. Het gaat daarbij in de onderzochte twee jaren niet alleen om vele gevallen maar ook om duizenden kilometers en daarmee om substantiële bedragen aan eigen gewin. Dat levert naar het oordeel van de kantonrechter een integriteitsschending op die de gevraagde ontbinding van de arbeidsrelatie op de zogenoemde e-grond (verwijtbaar handelen of nalaten als bedoeld in artikel 7:669 lid 3, onderdeel e, Burgerlijk Wetboek BW) rechtvaardigt.
4.14.
Van een werknemer bij de NVWA wordt verwacht dat hij zich als een goed ambtenaar gedraagt. In artikel 6 van de Ambtenarenwet is vastgelegd dat een ambtenaar zich dient te gedragen zoals een goed ambtenaar betaamt. [verweerder] heeft ook de eed afgelegd waarmee hij heeft verklaard zich als een goed ambtenaar te zullen gedragen. Daarnaast geldt voor [verweerder] de Gedragscode Integriteit Rijk, waarin hoog ingezet wordt op betrouwbaarheid en integriteit. [verweerder] wordt geacht als werknemer van de NVWA op de hoogte te zijn van de inhoud van deze gedragscode. Dat geldt met name voor [verweerder] , nu hij al zo lang in dienst is van de NVWA.
4.15.
De kantonrechter wil wel aannemen dat [verweerder] een bevlogen en gewaardeerde inspecteur is wiens persoonlijke leven voor een belangrijk deel door zijn werk werd beheerst. Maar in die zin wijkt [verweerder] niet af van vele aan hun werk toegewijde anderen. Het kan zijn dat het gevoelsmatig in elkaar over lopen van werk en privé [verweerder] ertoe heeft gebracht om zijn onterechte registraties voor zichzelf goed te praten. Hij heeft in dit verband ook gewezen op de vele ongevraagde inspanningen die hij zich binnen en buiten werktijd voor de dienst heeft getroost. Maar ook een bovenmatige inzet voor de dienst kan niet wegnemen dat op het gebied van vergoedingen onkreukbaarheid mag worden verlangd. [verweerder] moet in staat worden geacht om dat terdege te begrijpen.
4.16.
De kantonrechter weegt mee dat de lat voor ernstig verwijtbaar handelen van de werknemer hoog ligt, zeker als er – zoals hier - sprake is van een zeer langdurig dienstverband met (voor het overige) voldoende tot goed functioneren. Daar staat echter tegenover dat er, zoals uit het voorgaande blijkt, geen sprake is van kleine vergissingen of van een incidentele misstap. Daarnaast doet het er, anders dan zijn advocaat heeft betoogd, wel degelijk toe dat [verweerder] als inspecteur zelf een toezichthoudende taak uitoefent en zich dus bewust moet zijn geweest van het belang van onkreukbaarheid. Verder had het gegeven dat de periodieke accordering van de gemaakte ritten via zelfcontrole en dus grotendeels buiten het zicht van de leidinggevende plaatsvond extra bewustzijn ten aanzien van zorgvuldige en nauwgezette registratie moeten meebrengen. Uit het feit dat andere, wél door de leidinggevende te accorderen, declaraties verschillende keren werden afgekeurd en hij daarop ook werd aangesproken had [verweerder] bovendien moeten afleiden dat de dienst het hiermee zeer nauw nam.
4.17.
Gelet op het voorgaande is sprake van ernstig verwijtbaar handelen en ligt een herplaatsing van [verweerder] in een andere passende functie niet in de rede.
Slotsom
4.18.
De slotsom is dat de kantonrechter de ontbinding van de arbeidsovereenkomst zal toewijzen omdat sprake is van ernstig verwijtbaar handelen aan de zijde van [verweerder] . De ontbinding zal op grond van artikel 7:671b lid 9, onderdeel b, BW per vandaag worden uitgesproken.
4.19.
De NVWA is aan [verweerder] geen transitievergoeding verschuldigd, omdat de ontbinding het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van [verweerder] in de zin van artikel 7:673 lid 7, aanhef en sub c BW.
4.20.
De proceskosten komen voor rekening van [verweerder] , omdat hij ongelijk krijgt.

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
ontbindt de arbeidsovereenkomst tussen partijen met ingang van 27 januari 2022;
5.2.
bepaalt dat aan [verweerder] geen transitievergoeding toekomt;
5.3.
veroordeelt [verweerder] tot betaling van de proceskosten, tot op heden aan de zijde van de NVWA begroot op € 747,-;
5.4.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
5.5.
wijst af hetgeen meer of anders is verzocht.
Deze beschikking is gegeven door mr. A.M. Koene, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 27 januari 2022.