ECLI:NL:RBOVE:2022:3745

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
7 december 2022
Publicatiedatum
13 december 2022
Zaaknummer
C/08/278031 / HA ZA 22-71
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid van indirecte bestuurders jegens schuldeiser en aandeelhouder in het kader van onrechtmatige daad

In deze zaak, die voorlag bij de Rechtbank Overijssel, stond de vraag centraal of de (indirecte) bestuurders van Novum Vastgoed B.V. onrechtmatig hebben gehandeld jegens [A], een schuldeiser en aandeelhouder van de vennootschap. [A] stelde dat zij benadeeld was door het onbetaald blijven van haar vorderingen, als gevolg van de verkoop van een nieuwbouwproject aan Sujo voor een te lage prijs. De rechtbank onderzocht of de bestuurders persoonlijk ernstig verwijtbaar hadden gehandeld door deze verkoop zonder goedkeuring van de aandeelhoudersvergadering. De rechtbank concludeerde dat de bestuurders geen persoonlijk ernstig verwijt kon worden gemaakt, omdat zij handelden in het belang van de vennootschap en er geen bewijs was dat een hogere verkoopprijs had kunnen worden gerealiseerd. De vorderingen van [A] werden afgewezen, evenals de vorderingen in reconventie van [X] c.s. om [A] te veroordelen tot medewerking aan de uitkering van een depotbedrag en doorhaling van een hypotheek. De rechtbank oordeelde dat [A] in de proceskosten werd veroordeeld, terwijl de kosten in reconventie werden gecompenseerd.

Uitspraak

RECHTBANK Overijssel

Civiel recht
Zittingsplaats Zwolle
Zaaknummer: C/08/278031 / HA ZA 22-71
Vonnis van 7 december 2022
in de zaak van
[A],
te [vestigingsplaats] ,
eisende partij in conventie,
verwerende partij in reconventie,
hierna te noemen: [A] ,
advocaat: mr. N.J. Damstra te Zwolle,
tegen

1.[X] ,

te [woonplaats] ,
hierna te noemen: [X] ,
2.
[Y],
te [vestigingsplaats] ,
hierna te noemen: [Y] ,
3.
[Z],
te [vestigingsplaats] ,
hierna te noemen: [Z] ,
gedaagde partijen in conventie,
eisende partijen in reconventie,
hierna samen te noemen: [X] c.s.,
advocaat: mr. W.M. Sturms te Joure.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 4 mei 2022 en de daarin genoemde processtukken;
- de conclusie van antwoord in (voorwaardelijke) reconventie;
- de akte overlegging producties van [X] c.s.;
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 11 juli 2022 en de daaraan gehechte pleitnota’s van partijen;
- de akte van [A] ;
- de antwoordakte van [X] c.s.
1.2.
Hierna is vonnis bepaald.

2.De zaak in het kort

2.1.
Deze zaak gaat in conventie over externe bestuurdersaansprakelijkheid op grond van onrechtmatige daad. De vragen die in dat kader voorliggen zijn enerzijds of aansprakelijkheid bestaat jegens een schuldeiser van de vennootschap die stelt te zijn benadeeld door het onbetaald en onverhaalbaar blijven van haar vorderingen en anderzijds of onrechtmatig is gehandeld jegens diezelfde schuldeiser als aandeelhouder van de vennootschap vanwege het niet in acht nemen van een statutair goedkeuringsvereiste. In reconventie wordt uitbetaling van een depotbedrag en doorhaling van een hypotheek tot zekerheid gevorderd en wordt voorwaardelijk aanspraak gemaakt op schadevergoeding op grond van onrechtmatige daad.
2.2.
De rechtbank zal hierna tot de conclusie komen dat de (indirecte) bestuurders geen persoonlijk ernstig verwijt kan worden gemaakt en dus niet onrechtmatig hebben gehandeld. In reconventie zullen de onvoorwaardelijk ingestelde vorderingen worden afgewezen. Aan de voorwaardelijke eis in reconventie komt de rechtbank niet toe.

3.De feiten

3.1.
Partijen hebben sinds 2017 samengewerkt binnen Novum Vastgoed B.V. (hierna te noemen: Novum), onder meer op het gebied van bouw- en ontwikkelingsprojecten.
3.2.
[A] en [Z] zijn beide bestuurder, (voor 50%) aandeelhouder en algemeen directeur van Novum.
3.3.
[Y] is enig aandeelhouder en bestuurder van [Z] en [X] is enig aandeelhouder en bestuurder van [Y] .
3.4.
De bestuurder van [A] is de heer [B] .
3.5.
Artikel 9 van de statuten van Novum luidt, voor zover van belang, als volgt:
Artikel 9.4 – Bestuurstaak, taakverdeling
(…)
3. Iedere bestuurder heeft één stem. Het bestuur besluit met volstrekte meerderheid van stemmen.
(…)
Artikel 9.5 – Goedkeuring van bestuursbesluiten
1. Het bestuur heeft de goedkeuring nodig van de algemene vergadering voor besluiten tot:
a. het aangaan van overeenkomsten tot het verkrijgen, vervreemden en bezwaren van registergoederen;
(…)
Artikel 9.6 – Vertegenwoordiging
1. Het bestuur vertegenwoordigt de vennootschap.
2. De bevoegdheid tot vertegenwoordiging komt ook toe aan:
(…)
- iedere bestuurder met de titel algemeen directeur.
(…)
3.6.
Partijen hebben binnen Novum onder meer samengewerkt ten aanzien van een in Rijssen te realiseren nieuwbouwproject (hierna te noemen: het nieuwbouwproject). Binnen dit project zouden elf appartementen worden gerealiseerd, die [Y] via haar dochteronderneming [dochteronderneming] zou gaan bouwen en die grotendeels aan particulieren waren verkocht onder de voorwaarde van een Woningborggarantie.
3.7.
Het nieuwbouwproject werd aanvankelijk gefinancierd door Solid Finance. Omdat Novum niet aan de financiële verplichtingen uit hoofde van die financiering kon voldoen, heeft [A] namens haar op enig moment een herfinanciering geregeld bij Mogelijk Vastgoedfinancieringen (hierna te noemen: Mogelijk). Dit betrof een hypothecaire financiering met borgstellingen.
3.8.
In november 2017 hebben [A] en Novum een overeenkomst van geldlening gesloten, op basis waarvan [A] ten behoeve van het nieuwbouwproject een bedrag van € 81.878,49 aan Novum heeft geleend. De over die lening verschuldigde rente bedraagt tot 6 januari 2022 € 8.524,80.
3.9.
Partijen hebben op enig moment gesproken over de verkoop van het nieuwbouwproject aan een derde. Daarbij was (aanvankelijk) het streven dat die verkoop
€ 1.150.000,00 zou opbrengen, zodat er op het project geen verlies zou worden geleden.
3.10.
Begin december 2020 heeft er een gesprek plaatsgevonden tussen de heer [C] en [X] . In een e-mail van [C] aan [B] van 18 augustus 2021 staat over dit gesprek het volgende vermeld:
Vorig jaar (begin december) heb ik met [X] in Dordrecht gesproken over de overname van het project van de appartementen te Rijssen. Ook heb ik later nog een keer met jou en [X] gesproken. Wij hebben toen een indicatieve overnameprijs van € 950.000,=, excl.b.t.w. besproken. Dit voorstel werd afgewezen. (…) Ik bevestig hierbij dat ik deze bieding nog gestand doe.
3.11.
Per e-mail van 19 maart 2021 heeft Mogelijk Novum bericht dat zij ondanks diverse herinneringen nog altijd een betalingsachterstand heeft van bijna € 40.000,00 en dat zij nog een laatste mogelijkheid krijgt om zonder tussenkomst van een deurwaarder aan haar betalingsverplichtingen te voldoen.
3.12.
[B] heeft in april 2021 Sujo Bouw en Infra B.V. (hierna te noemen: Sujo) bij Novum aangedragen als potentiële koper van het nieuwbouwproject.
3.13.
Op 1 mei 2021 hebben de heer [D] namens Sujo en [X] namens [dochteronderneming] en Novum een intentieverklaring getekend op grond waarvan [dochteronderneming] en Novum zich hebben verplicht om gedurende een periode van twee maanden exclusief met Sujo te onderhandelen over de overname dan wel uitvoering van het nieuwbouwproject.
3.14.
Op 12 mei 2021 hebben [D] , namens Sujo, en [X] , namens [dochteronderneming] en Novum, een (kosten)overeenkomst getekend waaruit volgt dat Sujo bereid was het nieuwbouwproject voor een bedrag van € 925.000,00 exclusief btw over te nemen.
3.15.
[B] heeft herhaaldelijk aan [X] kenbaar gemaakt dat hij niet akkoord ging met het voorstel van Sujo.
3.16.
Eind mei 2021 heeft [B] aan [X] gemeld dat [C] de aandelen in Novum wilde overnemen. In verband hiermee is op 31 mei 2021 een overleg gepland tussen Sujo, [C] en Novum. Naar aanleiding van een van [B] ontvangen
e-mail heeft [C] dat gesprek echter afgezegd.
3.17.
[D] heeft per e-mail van 2 juni 2021 [X] en [B] een addendum met betrekking tot het nieuwbouwproject toegestuurd. In die e-mail staat onder meer vermeld:
Blij te horen dat we er bijna uit zijn.
Laten we elkaar tot doel stellen om de overeenkomsten betreffende Rijssen vandaag afgerond en ondertekend te hebben.
3.18.
Op 13 juli 2021 hebben Sujo Green Projects B.V. (hierna eveneens te noemen: Sujo), [dochteronderneming] en Novum – deze laatste vertegenwoordigd door [X] – een overeenkomst gesloten voor de koop van het nieuwbouwproject voor een bedrag van
€ 756.250,00 exclusief btw.
3.19.
Het nieuwbouwproject is aanvankelijk niet aan Sujo geleverd, omdat de betrokken notaris vanwege het verzet van [A] weigerde de leveringsakte te passeren. Sujo heeft vervolgens in kort geding levering van het nieuwbouwproject gevorderd, welke vordering is toegewezen.
3.20.
Bij de levering van het nieuwbouwproject aan Sujo heeft Novum een bedrag van ruim € 52.000,00 moeten bijbetalen om aan de verplichtingen jegens Mogelijk te kunnen voldoen.
3.21.
In een e-mail van 29 december 2021 schrijft [C] aan de advocaat van [A] onder meer:
Zoals ik eerder heb verklaard heb ik eind 2020 en voorjaar 2021 mijn interesse in de overname van het project te Rijssen kenbaar gemaakt aan de heren [B] en [X] . [B] kwam indertijd met een vraagprijs van € 1.250.000,= k.k. Ik heb daarop een indicatieve koopprijs genoemd van € 950.000,- k.k. uiteraard onder voorbehoud van een due diligence onderzoek. Daarop heeft de heer [B] mij van de benodigde stukken voorzien en heb ik hem aangegeven dat ik bereid zou zijn het voorbehoud te laten vallen. Ook heb ik hem in een later stadium nog eens gepolst of zij met middeling van vraag c.q. koopprijs genoegen wilde nemen. [B] melde mij toen dat [X] met een andere partij in onderhandeling was. (…)
3.22.
[A] heeft in december 2021 ten laste van [X] c.s. conservatoir beslag laten leggen. Op grond van een op 23 maart 2022 tussen [A] en [Y] gesloten depotovereenkomst is dit beslag opgeheven, op voorwaarde dat de notaris een bedrag van € 42.735,95 in depot zou houden. In artikel 3 van die overeenkomst staat, voor zover van belang, het volgende vermeld:
1. De notaris houdt een gedeelte van de koopsom, namelijk tweeënveertigduizend zevenhonderd vijfendertig euro en vijfennegentig cent (€ 42.735,95) in depot, hierna te noemen: ‘het depotbedrag’.
2. Partijen krijgen hierdoor een voorwaardelijke vordering op de notaris.
3. Deze vordering wordt op een van de hierna vermelde wijzen onvoorwaardelijk:
(…)
- na een in kracht van gewijsde gegaan vonnis of een uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis dat uitsluitsel geeft over aan wie het depotbedrag mag worden uitbetaald; (…)
3.23.
[Y] heeft op 23 maart 2022 aan [A] ook een recht van hypotheek verleend op voornoemd appartementsrecht, dit tot zekerheid van een bedrag van € 570.375,00. Dat bedrag ziet niet alleen op de door [A] in deze procedure gevorderde schadevergoeding, maar ook op de (eventuele) betalingsverplichtingen die voortvloeien uit een andere procedure tussen partijen en die bij deze rechtbank aanhangig is onder zaaknummer C/08/278033 / HA ZA 22-72.

4.Het geschil

in conventie
4.1.
Na vermindering van eis vordert [A] bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. voor recht te verklaren dat [X] c.s. onrechtmatig jegens haar hebben gehandeld;
II. [X] c.s. hoofdelijk te veroordelen tot primair een bedrag van € 215.768,29, althans € 209.569,75 [1] aan schadevergoeding , deels te vermeerderen met de contractuele rente en deels met de wettelijke rente, althans subsidiair tot betaling van de schade als gevolg van het onrechtmatig handelen van [X] c.s., op te maken bij staat;
III. [X] c.s. te veroordelen in de kosten van deze procedure, de beslagkosten daaronder begrepen, en in de nakosten, een en ander te vermeerderen met de wettelijke rente.
4.2.
[X] c.s. voeren verweer en concluderen tot niet-ontvankelijkheid van [A] , dan wel tot afwijzing van haar vorderingen, met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van [A] in de kosten van deze procedure, te vermeerderen met de nakosten en de proces- en nakosten te vermeerderen met de wettelijke rente. Voor het geval de vorderingen van [A] geheel of gedeeltelijk worden toegewezen, verzoeken [X] c.s. aan de uitvoerbaar bij voorraadverklaring de voorwaarde te verbinden dat daartegenover gelijktijdig zekerheid dient te worden gesteld in de vorm van een bankgarantie.
4.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.
in reconventie
4.4.
[X] c.s. vorderen [A] bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, te veroordelen:
I. om de hypotheek door te halen en mee te werken aan uitkering van het depotbedrag;
II. voorwaardelijk, namelijk voor het geval zou komen vast te staan dat er een betere bieding van [C] was, tot betaling aan [Y] van een bedrag van € 120.238,89 aan schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente;
III. tot betaling van de kosten van deze procedure, te vermeerderen met de nakosten en de proces- en nakosten te vermeerderen met de wettelijke rente.
4.5.
[A] voert verweer en concludeert tot niet-ontvankelijkheid van [X] c.s., dan wel tot afwijzing van hun vorderingen, met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van [X] c.s. in de kosten van deze procedure en in de nakosten, een en ander te vermeerderen met de wettelijke rente.
4.6.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

5.De beoordeling

in conventie
5.1.
In conventie ligt de vraag voor of [X] c.s. als (indirecte) bestuurders van Novum onrechtmatig hebben gehandeld jegens [A] en dus schadeplichtig zijn.
Standpunten van partijen
5.2.
Ter onderbouwing van haar standpunt dat [X] c.s. onrechtmatig jegens haar hebben gehandeld voert [A] – samengevat – het volgende aan. [X] c.s. zijn de koopovereenkomst met Sujo aangegaan voor een veel te lage prijs, terwijl zij wisten 1) dat er twee eerdere biedingen waren die substantieel hoger lager dan de uiteindelijke koopprijs, 2) dat er geen bestuursbesluit was om tot verkoop aan Sujo over te gaan en 3) dat het aangaan van de koopovereenkomst goedkeuring behoefde van de aandeelhoudersvergadering van Novum en dus van [A] en 4) dat [A] geen goedkeuring wilde verlenen.
[A] is in eerste instantie betrokken geweest bij een eventuele transactie met Sujo, maar is vanaf half juni 2021 volledig buitenspel gezet door [X] c.s.
De twee eerdere biedingen betreffen een bieding van [C] ter hoogte van € 950.000,00 exclusief btw die hij heeft gedaan in een gesprek met [X] en [B] op 7 januari 2021 en de bieding van Sujo van € 925.000,00 exclusief btw die volgt uit de op 12 mei 2021 getekende overeenkomst. De te lage koopprijs is voor Novum en voor [A] als geldverstrekker van Novum zeer benadelend en [X] c.s. hebben met hun handelen welbewust bewerkstelligd en toegestaan dat Novum haar schulden aan [A] niet kan terugbetalen. Dit betreft de vordering uit hoofde van de met Novum gesloten overeenkomst van geldlening alsmede een vordering uit hoofde van rekening-courant ter hoogte van circa € 150.000,00. [X] c.s. zijn aansprakelijk voor deze schade. [A] vermoedt dat er tussen [X] c.s. en Sujo afspraken zijn gemaakt over verdeling van werk in de toekomst of een andere compensatie, waardoor [X] c.s. belang hadden bij een verkoop tegen een te lage prijs.
[X] c.s. hebben door geen goedkeuring voor de verkoop te vragen aan de aandeelhoudersvergadering bovendien in strijd gehandeld met het bepaalde in artikel 9.5 lid 1 sub a van de statuten van Novum, welke bepaling strekt tot bescherming van de belangen van [A] als aandeelhouder. Daarmee hebben [X] c.s. een jegens [A] als aandeelhouder in acht te nemen specifieke zorgvuldigheidnorm geschonden. [X] c.s. hebben met het sluiten van de koopovereenkomst met Sujo en de daarop volgende levering dus jegens [A] als schuldeiser en aandeelhouder van Novum persoonlijk ernstig verwijtbaar gehandeld (ingekleurd aan de hand van artikel 2:9 BW).
5.3.
[X] c.s. betwisten dat zij als (indirecte) bestuurders van Novum onrechtmatig jegens [A] hebben gehandeld. Zij stellen zich op het standpunt dat [C] nooit een bieding heeft gedaan op het nieuwbouwproject, laat staan een bieding van € 950.000,00 exclusief btw, en dat indien er toch sprake was van een betere bieding van [C] , zij daar niet van op de hoogte waren en er dus sprake is van eigen schuld van [A] . Volgens [X] c.s. was alleen Sujo een serieuze kandidaat voor de koop van het project. Nadat [B] niet akkoord wilde gaan met het bod van Sujo van
€ 925.000,00 exclusief btw is er met Sujo door onderhandeld. Daarbij is men uitgekomen op een lagere koopprijs, omdat in de tussentijd de prijzen in de bouw met 15% waren gestegen en de bouwkosten dus explodeerden. [X] c.s. betwisten ook dat [A] volledig buitenspel is gezet bij het sluiten van de overeenkomst met Sujo. Zij wijzen in dit kader op de in r.o. 3.17 genoemde e-mail die volgens hen is gestuurd naar aanleiding van een overleg tussen [D] , [B] en [X] en stellen zich op het standpunt dat in juni 2021 nog een overleg tussen deze heren – en ene heer Kalkman – heeft plaatsgehad. Volgens [X] c.s. heeft [B] in dat overleg kenbaar gemaakt dat hij de koopovereenkomst met Sujo zou tekenen, maar heeft hij zich vervolgens met smoesjes aan die afspraak onttrokken.
Het nieuwbouwproject vormde, zo stellen [X] c.s., een molensteen om de nek van Novum. De samenwerking met [B] liep niet en Novum had geen liquide middelen. Omdat er geen alternatief was en er in het belang van Novum absoluut moest worden gehandeld aangezien de (financiële) druk op Novum onhoudbaar werd doordat zij de hypotheeklasten niet meer kon betalen en haar verplichtingen jegens de kopers van de appartementen niet kon nakomen, heeft [X] op 13 juli 2021 de koopovereenkomst met Sujo namens Novum getekend, aldus [X] c.s.
[X] c.s. betogen ook dat artikel 9.5 lid 1 sub a van de statuten van Novum strekt ter bescherming van het belang van de vennootschap en niet van de aandeelhouders en dat het niet naleven daarvan hoe dan ook niet tot aansprakelijkheid leidt, omdat hen in dit kader geen ernstig verwijt kan worden gemaakt. Volgens [X] moet de bepaling in kwestie in de gegeven omstandigheden bovendien op grond van artikel 2:8 lid 2 BW buiten toepassing worden gelaten. [X] c.s. betwisten tot slot ook de hoogte van de door [A] gevorderde schade. In dat kader betwisten zij de door [A] gestelde rekening-courant schuld en voeren zij onder meer aan dat bij het bepalen van de schade van [A] rekening moet worden gehouden met de andere schuldeisers van Novum en hun eventuele voorrangspositie.
Oordeel van de rechtbank
5.4.
De rechtbank overweegt als volgt. Een bestuurder van een vennootschap die bij zijn taakvervulling als bestuurder een onrechtmatige daad begaat, kan bij wijze van uitzondering voor dit handelen persoonlijk aansprakelijk worden gesteld, indien hem ter zake van dit handelen een persoonlijk ernstig verwijt kan worden gemaakt. Of van een dergelijk verwijt sprake is, hangt af van de aard en de ernst van de normschending en de overige omstandigheden van het geval.
Onrechtmatig handelen jegens [A] als schuldeiser?
5.5.
[A] stelt zich ten eerste op het standpunt dat zij als schuldeiser van Novum is benadeeld door het handelen van [X] c.s. als (indirecte) bestuurders van Novum, omdat Novum over meer middelen had kunnen beschikken die hadden kunnen worden aangewend voor de terugbetaling van de geldlening en de rekening-courantschuld aan [A] .
Op grond van vaste rechtspraak kan in geval van benadeling van een schuldeiser van een vennootschap door het onbetaald en onverhaalbaar blijven van zijn vordering persoonlijke aansprakelijkheid van de bestuurder worden aangenomen, indien komt vast te staan dat
de bestuurder bij het aangaan van de verbintenis wist of redelijkerwijs hoorde te begrijpen dat de vennootschap niet aan haar verplichtingen zou kunnen voldoen en geen verhaal zou bieden, behoudens door de bestuurder aan te voeren omstandigheden op grond waarvan de conclusie gerechtvaardigd is dat hem ter zake van de benadeling geen persoonlijk verwijt kan worden gemaakt. In de kern gaat het er bij deze maatstaf om of de bestuurder bij het aangaan van de verbintenis wist of behoorde te begrijpen dat de schuldeiser van de vennootschap als gevolg van zijn handelen schade zou lijden.
5.6.
[A] betoogt dat indien [X] c.s. akkoord zouden zijn gegaan met één van de twee hogere biedingen op het nieuwbouwproject (een deel van) haar vorderingen wel afbetaald hadden kunnen worden en meent dan ook dat [X] c.s. door het nieuwbouwproject voor een fors lagere prijs te verkopen, persoonlijk ernstig verwijtbaar jegens haar hebben gehandeld.
Voor zover [C] op 7 januari 2021 inderdaad een bod van € 950.000,00 exclusief btw heeft gedaan, hetgeen wordt betwist en dus niet vast staat, geldt echter dat dit bod blijkens de in r.o. 3.10 genoemde e-mail van 18 augustus 2021 slechts een indicatief bod is geweest en dat dit bod volgens de eigen stellingen van [A] destijds door zowel [X] als [B] is verworpen. Weliswaar volgt uit de e-mail van [C] in kwestie dat hij dit bod in augustus 2021 nog gestand wilde doen, maar gesteld noch gebleken is dat [C] na 7 januari en vóór 13 juli 2021 een concreet bod van € 950.000,00 exclusief btw of hoger heeft gedaan, laat staan dat hij of [A] [X] c.s. van een dergelijk bod in kennis heeft gesteld. Dit kan ook niet worden afgeleid uit de in r.o. 3.21 genoemde e-mail van 29 december 2021, waarvan de inhoud eveneens door [X] c.s. wordt betwist. [C] herhaalt hierin zijn eerdere bericht en voegt daaraan toe dat hij in een later stadium heeft
gepolstof [B] en [X] met middeling van de vraag c.q. koopprijs genoegen wilden nemen. Een concreet bod blijkt hier niet uit. De rechtbank gaat er daarom van uit dat van een concrete hogere bieding van [C] geen sprake is geweest.
5.7.
Wat betreft het aanvankelijke bod van Sujo van € 925.000,00 exclusief btw geldt ook dat dit bod is verworpen, dit omdat [B] zelf niet met dat bod heeft willen instemmen. Het risico bestond daardoor dat Sujo niet langer bereid was een bedrag van
€ 925.000,00 exclusief btw op tafel te leggen, welk risico zich vervolgens heeft verwezenlijkt. [A] betwist dat de verlaging van de koopprijs tot € 756.250,00 exclusief btw verband hield met de explosieve stijging van de bouwkosten en stelt zich op het standpunt dat [X] c.s. mogelijk belang hadden bij een lage koopprijs. Zij heeft die stelling echter niet voldoende onderbouwd en deze sluit ook niet aan bij het feit dat [Y] zelf ook schuldeiser was van Novum. Wat er echter ook zij van de prijsverlaging, nergens blijkt uit dat Sujo in juli 2021 nog altijd bereid was het nieuwbouwproject voor een bedrag van € 925.000,00 exclusief btw te kopen. [A] heeft ook niet gesteld dat zij alsnog heeft aangedrongen op een verkoop tegen dit bedrag en verder volgt uit het verhandelde ter zitting ook dat zij wist dat Sujo inmiddels een lager bedrag wilde betalen. Het feit dat Sujo aanvankelijk een bod heeft gedaan van € 925.000,00 exclusief btw is naar het oordeel van de rechtbank dan ook onvoldoende om aan te nemen dat [X] c.s. persoonlijk ernstig verwijtbaar jegens [A] hebben gehandeld.
5.8.
[A] heeft nog betoogd dat er geen noodzaak bestond om het nieuwbouwproject zo snel mogelijk te verkopen en dat Novum dat project ook in eigen beheer had kunnen afronden. Deze stellingen sluiten echter niet aan bij de stelling van [A] dat de noodzaak tot verkoop was gelegen in het feit dat de aanvraag van de Woningborggaranties tot twee maal toe was afgewezen. Gesteld noch gebleken is ook dat [A] het in eigen beheer afronden van het project in juni 2021 bij [X] c.s. ter sprake heeft gebracht. [A] heeft haar stelling dat er geen noodzaak bestond voor een spoedige verkoop bovendien nauwelijks toegelicht, terwijl [X] c.s. in dit kader niet alleen hebben aangevoerd dat de hypotheeklasten niet meer betaald konden worden, maar ook onweersproken hebben betoogd dat er verplichtingen waren aangegaan met kopers die helderheid wilden hebben terwijl er geen liquiditeit was bij Novum, dat de bouwkosten alleen maar verder stegen en dat [A] en [Y] vanwege de bij Mogelijk bestaande betalingsachterstand reeds werden aangesproken uit hoofde van de door hen afgegeven borgstellingen. Bij gebreke van een nadere onderbouwing van het standpunt van [A] gaat de rechtbank er dus van uit dat er wel degelijk een noodzaak tot spoedige verkoop van het nieuwbouwproject bestond.
5.9.
De conclusie uit het voorgaande is dat [X] c.s. met de verkoop van het project aan Sujo niet persoonlijk ernstig verwijtbaar jegens [A] als schuldeiser hebben gehandeld. Daarnaast is onvoldoende gesteld en gebleken dat uit het handelen van [X] c.s. schade is voortgevloeid. Uit hetgeen [A] heeft aangevoerd kan immers niet worden afgeleid dat zonder dit handelen een hogere prijs zou zijn verkregen. Dit betekent dat het standpunt dat [X] c.s. jegens [A] als schuldeiser onrechtmatig hebben gehandeld niet houdbaar is en dat de schadevordering van [A] moet worden afgewezen.
Onrechtmatig handelen jegens [A] als aandeelhouder?
5.10.
[A] stelt zich ook op het standpunt dat [X] c.s. jegens haar als aandeelhouder onrechtmatig hebben gehandeld door het nieuwbouwproject in strijd met artikel 9.5 lid 1 sub a van de statuten van Novum zonder goedkeuring van de algemene vergadering van aandeelhouders aan Sujo te verkopen.
5.11.
De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 29 november 2002 (ECLI:NL:HR:2002:
AE7011) overwogen dat voor wat betreft de vraag of sprake is van een ernstig verwijt de omstandigheid dat is gehandeld in strijd met statutaire bepalingen die de rechtspersoon beogen te beschermen als een zwaarwegende omstandigheid moet worden aangemerkt, die in beginsel de aansprakelijkheid van de bestuurder vestigt. Dit geldt ook voor de omstandigheid dat in strijd is gehandeld met statutaire bepalingen die een individuele aandeelhouder beogen te beschermen. Indien de aldus aangesproken bestuurder echter feiten en omstandigheden heeft aangevoerd op grond waarvan zou kunnen worden aangenomen dat het gewraakte handelen in strijd met de statutaire bepalingen niet een ernstig verwijt oplevert, dient de rechter deze feiten en omstandigheden uitdrukkelijk in zijn oordeel te betrekken (HR 20 juni 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC4959).
5.12.
Partijen verschillen van mening over de vraag of artikel 9.5 lid 1 sub a van de statuten strekt ter bescherming van het belang van de aandeelhouders. Deze kwestie kan echter in het midden blijven. Ook indien de betreffende bepaling inderdaad strekt ter bescherming van het belang van [A] als aandeelhouder, levert het handelen in strijd met die bepaling naar het oordeel van de rechtbank namelijk geen ernstige verwijtbaarheid aan de zijde van [X] c.s. op. [X] c.s. hebben verschillende feiten en omstandigheden aangevoerd op grond waarvan zou moeten worden aangenomen dat hun handelen in strijd met de statuten geen ernstig verwijt oplevert. De strekking van deze feiten en omstandigheden is (onder meer) dat [X] c.s. in het belang van de vennootschap moesten handelen en hebben gehandeld. [A] heeft daar vervolgens te weinig tegen ingebracht. De rechtbank gaat er dan ook van uit dat het standpunt van [X] c.s. juist is. [X] c.s. zagen zich immers geconfronteerd met een medebestuurder/ aandeelhouder die niet wilde bewegen, terwijl sprake was van een noodzaak tot spoedige verkoop van het nieuwbouwtraject en er op dat moment geen concreet zicht was op een beter bod dan dat van Sujo. De rechtbank acht het gelet hierop dan ook voorstelbaar dat [X] c.s. voor de verkoop van het nieuwbouwproject geen toestemming hebben gevraagd aan de aandeelhoudersvergadering. Dit maakt dat niet volgehouden kan worden dat [X] c.s. wat dit betreft een persoonlijk ernstig verwijt kan worden gemaakt. Van belang in dit kader is ook dat [B] Beheer naast [Y] de enige andere aandeelhouder van Novum was. De conclusie is dan ook dat [X] c.s. jegens [A] als aandeelhouder evenmin onrechtmatig hebben gehandeld. Dit leidt ertoe dat ook de door [A] gevorderde verklaring voor recht zal worden afgewezen. Overigens is ook in dit kader onvoldoende gesteld en gebleken dat uit het handelen van [X] c.s. schade is voortgevloeid. Uit hetgeen [A] heeft aangevoerd kan immers niet worden afgeleid dat zonder dit handelen een hogere prijs zou zijn verkregen.
Proceskosten
5.13.
[A] is de partij die ongelijk krijgt en zij zal daarom in de proceskosten worden veroordeeld. Tot aan dit vonnis worden de proceskosten aan de zijde van [X] c.s. als volgt vastgesteld:
- griffierecht € 5.737,00
- salaris advocaat
€ 6.227,50(2,50 punten × € 2.491,00)
Totaal € 11.964,50
in reconventie
Uitkering depotbedrag en doorhaling hypotheek
5.14.
In reconventie ligt de vraag voor of [A] veroordeeld kan worden tot het meewerken aan de uitkering van het in r.o. 3.22 genoemde depotbedrag en tot doorhaling van het in r.o. 3.23 genoemde hypotheekrecht. [X] c.s. leggen aan deze vorderingen ten grondslag dat [A] geen vordering heeft en dus ten onrechte conservatoir beslag heeft gelegd tot zekerheid van die vordering, welk beslag is omgezet in een hypotheekrecht tot zekerheid en een depot.
5.15.
[A] betoogt dat [Z] en [X] ten aanzien van deze vorderingen
niet-ontvankelijk moeten worden verklaard, omdat die vorderingen niet tot een veroordeling jegens hen kunnen leiden. Aangezien [Z] en [X] geen partij zijn bij de depotovereenkomst en ten aanzien van het verleende recht van hypotheek blijkens de hypotheekakte evenmin als zekerheidsgever kunnen worden aangemerkt, is dit standpunt juist. Omdat hierna zal blijken dat alle vorderingen in reconventie zullen worden afgewezen, bestaat echter geen aanleiding [Z] en [X] niet-ontvankelijk te verklaren.
5.16.
Op grond van artikel 3 van de tussen [A] en [Y] gesloten depotovereenkomst krijgen partijen een onvoorwaardelijke vordering op de notaris na een in kracht van gewijsde gegaan vonnis of een uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis dat uitsluitsel geeft over aan wie het depotbedrag mag worden uitbetaald.
5.17.
In conventie is overwogen dat de gevorderde schadevergoeding niet toewijsbaar is. In de zaak met zaaknummer C/08/278033 / HA ZA 22-72 is de in conventie gevorderde hoofdsom eveneens afgewezen. Dit betekent dat [A] ten onrechte conservatoir beslag heeft gelegd, waarvoor vervolgens door [X] c.s. vervangende zekerheid is gesteld.
5.18.
Omdat een verklaring voor recht niet uitvoerbaar bij voorraad kan worden verklaard, hebben [X] c.s. in hun conclusie van antwoord/eis in reconventie aangekondigd dat zij naast een verklaring voor recht dat het depotbedrag aan hen toekomt ook veroordeling zullen vorderen van [A] om te gehengen en te gedogen dan wel actief eraan mee te werken dat het depotbedrag onder de notaris aan haar wordt uitgekeerd. Zij hebben echter verzuimd deze vorderingen als zodanig in het petitum van de eis in reconventie te vermelden. In plaats daarvan hebben zij alleen veroordeling van [A] gevorderd mee te werken aan de uitkering van het depotbedrag. De rechtbank kan echter niet meer toewijzen dan is gevorderd en [A] wijst er terecht op dat haar medewerking voor de uitkering van het depotbedrag op grond van artikel 3 van de depotovereenkomst niet vereist is. Deze vordering moet daarom worden afgewezen. Omdat de door [Y] gevorderde verklaring voor recht dat het depotbedrag aan haar toekomt en de vordering tot veroordeling van [A] om te gehengen en te gedogen dat het depotbedrag aan haar wordt uitgekeerd, in de zaak met zaaknummer C/08/278033 / HA ZA 22-72 wel worden toegewezen, krijgt [Y] echter toch wat zij wenst.
5.19.
De gevorderde doorhaling van de hypotheek zal eveneens worden afgewezen, omdat deze vordering niet aansluit bij de in de zaak met zaaknummer C/08/278033 / HA ZA 22-72, wat dit betreft, ingestelde en toegewezen vordering. Ook wat dit betreft krijgt [Y] echter wat zij wenst.
Schadevergoeding
5.20.
De vordering tot schadevergoeding is voorwaardelijk ingesteld, namelijk voor het geval vast komt te staan dat [C] een betere bieding op het nieuwbouwproject heeft gedaan. Uit hetgeen hiervoor in conventie is overwogen volgt dat niet aan deze voorwaarde is, zodat dit deel van de vorderingen van [X] c.s. geen bespreking meer behoeft.
Proceskosten
5.21.
De rechtbank ziet in het voorgaande aanleiding de proceskosten te compenseren, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

6.De beslissing

De rechtbank
in conventie
6.1.
wijst de vorderingen van [A] af;
6.2.
veroordeelt [A] in de proceskosten, aan de zijde van [X] c.s. tot dit vonnis vastgesteld op € 11.964,50, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de vijftiende dag na deze uitspraak tot de dag van volledige betaling;
6.3.
veroordeelt [A] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op:
- € 163,00 aan salaris advocaat,
- te vermeerderen met € 85,00 aan salaris advocaat en met de explootkosten als [A] niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden,
- en te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de nakosten met ingang van de vijftiende dag na deze uitspraak tot de dag van volledige betaling;
6.4.
verklaart deze kostenveroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
in reconventie
6.5.
wijst de vorderingen van [X] c.s. af;
6.6.
compenseert de kosten van de procedure tussen partijen, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.N. Bartels en in het openbaar uitgesproken op 7 december 2022.

Voetnoten

1.Zie randnummer 14 pleitnota [A] .