Op 10 februari 2022 heeft de Rechtbank Overijssel in een kort geding uitspraak gedaan over een geschil tussen huurders en de curator van een gefailleerde eigenaar van een huurwoning. De huurders hadden een bod uitgebracht op hun huurwoning, dat door de curator was geaccepteerd, maar de koopovereenkomst was niet ondertekend door alle betrokken partijen. De voorzieningenrechter oordeelde dat er geen sprake was van een volmaakte koopovereenkomst die in rechte kon worden afgedwongen. De curator had de overeenkomst niet ondertekend en ook de mede-eigenaar had pas maanden later getekend, waardoor niet voldaan was aan het schriftelijkheidsvereiste van artikel 7:2 van het Burgerlijk Wetboek.
De rechtbank stelde vast dat de persoonlijke omstandigheden van de eisers en de gevolgen van de afwijzing van hun vorderingen niet meegewogen konden worden in deze zaak. De voorzieningenrechter merkte op dat de eerdere beslissing van de rechtbank, waarin werd geoordeeld dat ABN Amro een terecht beroep deed op het huurbeding, ook van belang was. De koopovereenkomst was volgens de eisers mondeling gesloten op 28 oktober 2021, maar de ondertekening door de curator ontbrak, evenals de handtekening van de mede-eigenaar tot 27 januari 2022. Hierdoor was er geen rechtsgeldige koopovereenkomst.
De voorzieningenrechter concludeerde dat de vorderingen van de eisers, die gebaseerd waren op de veronderstelling dat er een afdwingbare koopovereenkomst bestond, moesten worden afgewezen. De rechtbank oordeelde dat ABN Amro het recht had om de executieverkoop voort te zetten, gebaseerd op een eerdere beschikking van de rechtbank. De eisers werden in het ongelijk gesteld en veroordeeld in de proceskosten van de gedaagden. Deze mondelinge uitspraak werd gedaan door mr. R.F. van Aalst en openbaar uitgesproken op 10 februari 2022.