In deze zaak, die voor de Rechtbank Overijssel is behandeld, gaat het om een geschil tussen twee broers over de verkoop van de ouderlijke boerderij. De eiser, die in de procedure wordt aangeduid als [eiser], heeft de voorzieningenrechter verzocht om een verbod op de verkoop van de boerderij door zijn broer, [gedaagde]. De eiser stelt dat er een afspraak is gemaakt over een recht van eerste koop, dat zijn broer deze afspraak niet nakomt en dat hij daardoor schade lijdt. De voorzieningenrechter heeft op 21 december 2022 uitspraak gedaan in kort geding. De feiten van de zaak zijn als volgt: [gedaagde] heeft in 2001 van zijn ouders een boerenbedrijf gekocht, inclusief de boerderij en bijbehorende grond. In augustus 2022 heeft [gedaagde] een overeenkomst gesloten met derden voor de verkoop van een perceel grond met woning, dat volgens de eiser onder de gemaakte afspraak valt. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat er onvoldoende bewijs is voor het bestaan van het recht van eerste koop zoals door de eiser gesteld. De rechter heeft geoordeeld dat de vordering van de eiser moet worden afgewezen, omdat niet is aangetoond dat de broer zijn verplichtingen uit de overeenkomst niet is nagekomen. De eiser is als in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten.