ECLI:NL:RBOVE:2022:4021

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
21 december 2022
Publicatiedatum
5 januari 2023
Zaaknummer
285952 KG ZA 22-204
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot waardeloosverklaring van conservatoire beslagen in kort geding met internationale aspecten

In deze zaak heeft eiser, wonend in Nederland, in kort geding gevorderd om twee conservatoire beslagen die door gedaagde, wonend in Turkije, op 12 januari 2018 en 7 februari 2018 ten laste van hem zijn gelegd, waardeloos te verklaren. De voorzieningenrechter heeft de vordering toegewezen. De procedure begon met een dagvaarding op 22 september 2022, gevolgd door een mondelinge behandeling op 7 december 2022, waarbij gedaagde niet verschenen was. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat hij internationaal bevoegd is om de vordering te behandelen en dat het Nederlandse recht van toepassing is. De vraag of verstek kan worden verleend tegen de niet verschenen gedaagde werd bevestigend beantwoord, ondanks dat de dagvaarding niet volgens de Turkse voorschriften was betekend. De voorzieningenrechter oordeelde dat het spoedeisende karakter van de vordering het verlenen van verstek rechtvaardigde. De vordering werd toegewezen omdat de beslagen in de hoofdzaak waren afgewezen en derhalve waardeloos waren geworden. Eiser had aangetoond dat de inschrijving van de beslagen in de registers niet meer geldig was, en de voorzieningenrechter verklaarde deze waardeloos. Gedaagde werd veroordeeld in de proceskosten, die aan de zijde van eiser tot € 867,03 werden begroot, met een veroordeling tot betaling van nakosten en wettelijke rente.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Almelo
zaaknummer / rolnummer: 285952 KG ZA 22-204
Vonnis in kort geding van 21 december 2022
in de zaak van
[eiser],
wonend in [woonplaats] ,
eiser,
hierna genoemd: “
[eiser]”,
advocaat: mr. J.B.M. Swart,
tegen
[gedaagde],
wonend in [plaats] , Turkije,
gedaagde,
hierna genoemd: “
[gedaagde]”,
niet verschenen.

1.Inleiding

1.1.
In deze kort gedingprocedure ligt in de eerste plaats de vraag voor of verstek kan worden verleend tegen de niet verschenen gedaagde, die in Turkije woont. De voorzieningenrechter beantwoordt die vraag bevestigend. Verder oordeelt de voorzieningenrechter dat hij als Nederlandse rechter internationaal bevoegd is om de vordering te behandelen en dat het Nederlandse recht van toepassing is. De vordering zal worden toegewezen.
1.2.
Hierna wordt uitgelegd hoe de voorzieningenrechter tot zijn beslissing is gekomen (onder 4.). Eerst zal de voorzieningenrechter het verloop van de procedure weergeven (onder 2.) en de vordering omschrijven (onder 3.).

2.De procedure

2.1.
[eiser] heeft op 22 september 2022 een dagvaarding met producties laten uitbrengen, waarover hierna meer. Vervolgens heeft [eiser] twee nadere producties overgelegd. Op 7 december 2022 heeft een mondelinge behandeling plaatsgevonden. [gedaagde] is niet verschenen. Tot slot heeft de voorzieningenrechter bepaald dat vonnis zal worden gewezen.

3.De vordering

3.1.
[eiser] vordert (verkort weergegeven) om twee conservatoire beslagen die [gedaagde] op 12 januari 2018 en 7 februari 2018 ten laste van hem heeft gelegd waardeloos te verklaren.
3.2.
[eiser] legt daaraan ten grondslag dat de vordering van [gedaagde] waarvoor de beslagen zijn gelegd in de hoofdzaak is afgewezen, en dat die afwijzing in kracht van gewijsde is gegaan.

4.De beoordeling

Verlening van verstek
4.1.
Allereerst zal worden beoordeeld of verstek kan worden verleend tegen [gedaagde] , nu zij niet in de procedure is verschenen. Het verlenen van verstek tegen [gedaagde] is nodig om de vordering inhoudelijk te kunnen behandelen.
4.2.
Van toepassing is het Haags Betekeningsverdrag. [1] Zowel Nederland als Turkije, waar [gedaagde] woont, zijn daarbij partij.
4.3.
Overeenkomstig het Haags Betekeningsverdrag, de Uitvoeringswet van dit verdrag en artikel 55 lid 1 Rv, heeft [eiser] de dagvaarding laten betekenen aan het parket van de ambtenaar van het Openbaar Ministerie bij het arrondissementsparket Oost-Nederland. Daarbij heeft de deurwaarder twee afschriften van het exploot en een vertaling hiervan in de Turkse taal achtergelaten, met het verzoek om het exploot aan [gedaagde] te laten betekenen (door eenvoudige afgifte of, als dat niet mogelijk is, met inachtneming van de in Turkije geldende vormvoorschriften voor de betekening of kennisgeving van stukken aan daar wonende personen).
4.4.
Uit artikel 15 lid 1 van het Haags Betekeningsverdrag volgt (kort gezegd) dat nu [gedaagde] niet is verschenen, de voorzieningenrechter de beslissing in beginsel moet aanhouden totdat is gebleken dat:
  • hetzij de dagvaarding is betekend met inachtneming van de in Turkije geldende vormvoorschriften voor de betekening van stukken die bestemd zijn voor personen die zich in Turkije bevinden,
  • hetzij het stuk aan [gedaagde] in persoon of aan zijn woning is afgegeven op een andere in het Haags Betekeningsverdrag geregelde wijze,
en dat de betekening of de afgifte zo tijdig heeft plaatsgevonden dat [gedaagde] voldoende gelegenheid heeft gehad om verweer te voeren.
4.5.
Niet gebleken is dat de dagvaarding volgens de in Turkije geldende voorschriften is betekend of aan [gedaagde] is afgegeven in de zin van artikel 15 lid 1 van het Haags Betekeningsverdrag. Dat brengt in beginsel mee dat (nog) geen verstek tegen [gedaagde] kan worden verleend.
4.6.
Uit artikel 15 lid 3 van het Haags Betekeningsbedrag volgt echter dat de voorzieningenrechter toch verstek tegen [gedaagde] kan verlenen, als het spoedeisende karakter van de gevraagde voorlopige voorziening eraan in de weg staat dat de beslissing wordt aangehouden totdat is voldaan aan de vereisten van artikel 15 lid 1 van het Haags Betekeningsverdrag. Wel zal met inachtneming van de vereiste spoed zoveel mogelijk, overeenkomstig de doelstelling van het verdrag, gewaarborgd moeten zijn dat de uitgebrachte dagvaarding [gedaagde] daadwerkelijk bereikt, en wel zo tijdig dat zij nog de mogelijkheid heeft om verweer te voeren (zie Hoge Raad 14 december 2007, ECLI:NL:HR:2007:BB7192).
4.7.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft [eiser] aannemelijk gemaakt dat zijn vordering een spoedeisend karakter heeft. De conservatoire beslagen zijn gelegd op een aan [eiser] toebehorend pand waarin zich een woning en een winkel bevinden. Er is dringend herstelwerk aan het pand noodzakelijk om te voorkomen dat de constructieve veiligheid in het gedrang komt als gevolg van lekkages. [eiser] heeft een lening nodig om het herstelwerk te kunnen bekostigen. De mogelijkheid om een lening te verkrijgen wordt echter belemmerd doordat de beslagen nog steeds in de kadastrale registers staan ingeschreven; volgens de aangezochte kredietverstrekker is de bewuste onroerende zaak niet geschikt als onderpand voor de benodigde lening zolang de beslagen niet zijn doorgehaald.
4.8.
Verder neemt de voorzieningenrechter in aanmerking dat de door [eiser] ingeschakelde deurwaarder een afschrift van de dagvaarding, samen met een Turkse vertaling, per aangetekende post aan het adres van [gedaagde] heeft toegezonden. Daarnaast heeft [eiser] onderbouwd dat zijn advocaat een kopie van de dagvaarding, samen met een Turkse vertaling, heeft verstuurd naar een e-mailadres dat [gedaagde] in gebruik heeft (gehad). De stukken zijn op dit e-mailadres ontvangen, zo blijkt uit een door [eiser] ingebrachte ontvangstbevestiging.
Daarbij overweegt de voorzieningenrechter dat [gedaagde] geacht moet worden ermee bekend te zijn dat de door haar gelegde beslagen nog steeds in de kadastrale registers staan ingeschreven, aangezien zij de beslagen niet heeft laten doorhalen. Dat brengt mee dat [gedaagde] rekening behoorde te houden met de mogelijkheid dat [eiser] haar in een (kort geding)procedure zou betrekken om doorhaling van de beslagen te bewerkstelligen. In dat licht mag van [gedaagde] worden verlangd om zich op de hoogte te houden van door [eiser] gezonden berichten aan het (eerder) door haar gebruikte e-mailadres.
4.9.
Uit het voorgaande volgt dat op grond van artikel 15 lid 3 van het Haags Betekeningsverdrag verstek tegen [gedaagde] zal worden verleend.
Rechtsmacht en toepasselijk recht
4.10.
Het geschil is internationaal van aard, aangezien [gedaagde] in Turkije woont. Daarom moet de voorzieningenrechter ambtshalve beoordelen of de Nederlandse rechter bevoegd is om van de vordering kennis te nemen en, zo ja, welk recht daarop van toepassing is.
4.11.
De voorzieningenrechter oordeelt dat aan de Nederlandse rechter rechtsmacht toekomt op grond van artikel 24 lid 3 in combinatie met artikel 6 lid 1 van de Brussel I bis-Verordening. [2] Uit deze artikelen volgt immers dat met betrekking tot de geldigheid van inschrijvingen in openbare registers, uitsluitend de gerechten van de lidstaat bevoegd zijn waar deze registers worden gehouden, ongeacht de woonplaats van partijen.
4.12.
Op grond van artikel 4 lid 1 van de Rome II-Verordening [3] is het Nederlandse recht van toepassing. Aan de vordering is namelijk ten grondslag gelegd dat [gedaagde] heeft nagelaten om de beslagen door te laten halen terwijl deze zijn vervallen, wat kan worden aangemerkt als een onrechtmatige daad tegenover [eiser] . De door [eiser] gestelde schade doet zich in Nederland voor.
Toewijzing van de vordering
4.13.
De vordering zal worden toegewezen, aangezien deze de voorzieningenrechter niet onrechtmatig of ongegrond voorkomt. Uit de ingebrachte stukken valt op te maken dat de vordering van [gedaagde] waarvoor de beslagen zijn gelegd in de hoofdzaak is afgewezen en dat het bewuste vonnis in kracht van gewijsde is gegaan. Daar vanuit gaande zijn de beslagen van rechtswege vervallen (artikel 704 lid 2 Rv). Aangezien de inschrijving van de beslagen in de registers aldus waardeloos is geworden, terwijl [gedaagde] van deze waardeloosheid geen verklaring aan [eiser] heeft afgegeven, kan de voorzieningenrechter de inschrijving waardeloos verklaren (artikel 3:29 lid 1).
4.14.
De verklaring van waardeloosheid zal, anders dan gevorderd, niet uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard. Het vonnis kan namelijk pas worden ingeschreven nadat het in kracht van gewijsde is gegaan (artikel 3:29 lid 4 BW).
Proceskostenveroordeling
4.15.
[gedaagde] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van deze procedure. Deze kosten worden aan de zijde van [eiser] tot aan deze uitspraak begroot op:
  • € 125,03 aan betekeningskosten,
  • € 86,00 aan griffierecht,
  • € 656,00 aan salaris advocaat,
in totaal € 867,03.
4.16.
Tot slot vordert [eiser] vergoeding van nakosten en wettelijke rente over de proceskosten. Deze zullen worden toegewezen zoals in de beslissing vermeld.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
verleent verstek tegen [gedaagde] ;
5.2.
verklaart de beslagen die [gedaagde] op 12 januari 2018 en 7 februari 2018 ten laste van [eiser] heeft gelegd waardeloos als bedoeld in artikel 3:29 BW;
5.3.
veroordeelt [gedaagde] in de kosten van deze procedure, aan de zijde van [eiser] tot aan deze uitspraak begroot op € 867,03, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over deze kosten vanaf de vijftiende dag na de datum van betekening van dit vonnis tot aan de dag van volledige betaling;
5.4.
veroordeelt [gedaagde] in de na dit vonnis ontstane kosten, aan de zijde van [eiser] begroot op € 163,00, te vermeerderen met € 85,00 indien [gedaagde] niet binnen veertien dagen na aanschrijving van dit vonnis aan de veroordelingen in dit vonnis voldoet en vervolgens betekening van dit vonnis heeft plaatsgevonden;
5.5.
verklaart de onderdelen 5.3 en 5.4 van deze beslissing uitvoerbaar bij voorraad;
5.6.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. T.J. Thurlings-Rassa, voorzieningenrechter, en in het openbaar uitgesproken door mr. H. Bottenberg-van Ommeren op 21 december 2022. (HJB)

Voetnoten

1.Voluit: Verdrag inzake de betekening en de kennisgeving in het buitenland van gerechtelijke en buitengerechtelijke stukken in burgerlijke en in handelszaken van 15 november 1965.
2.Voluit: Verordening (EU) nr. 1215/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 22 december 2012 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (herschikking).
3.Voluit: Verordening (EG) nr. 864/2007 van het Europees Parlement en de Raad van 11 juli 2007 betreffende het recht dat van toepassing is op niet-contractuele verbintenissen.