ECLI:NL:RBOVE:2022:4035

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
7 september 2022
Publicatiedatum
17 maart 2023
Zaaknummer
C/08/278599 / HA ZA 22-90
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van onderhoudstermijnen na beëindiging overeenkomst tussen BRControls en [gedaagde]

In deze zaak vorderde BRControls Projects B.V. betaling van onderhoudstermijnen van [gedaagde] na beëindiging van hun overeenkomst. De rechtbank Overijssel oordeelde dat partijen een overeenkomst hadden gesloten die telkens voor de duur van één jaar kon worden verlengd, en niet een duurovereenkomst die gold tot en met 2027. De rechtbank wees de vordering van BRControls af, omdat [gedaagde] had aangegeven geen gebruik meer te willen maken van de diensten van BRControls vanaf 1 januari 2021. De rechtbank concludeerde dat er vanaf die datum geen overeenkomst meer bestond tussen partijen, en dat BRControls niet gerechtigd was om betaling van de facturen te eisen. De rechtbank veroordeelde BRControls in de proceskosten van [gedaagde].

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Zwolle
zaaknummer / rolnummer: C/08/278599 / HA ZA 22-90
Vonnis van 7 september 2022 (bij vervroeging)
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
BRCONTROLS PROJECTS B.V.,
gevestigd te Zwolle,
eiseres,
advocaat mr. W. van Dijk te Barneveld,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[A] INSTALLATIETECHNIEK B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
gedaagde,
advocaat mr. B. Martens te Amsterdam.
Partijen zullen hierna BRControls en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 18 mei 2022
  • de mondelinge behandeling van 24 augustus 2022.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
In december 2014 hebben partijen een overeenkomst van opdracht gesloten op grond waarvan BRControls voor [gedaagde] onderhoudsdiensten verricht aan de technische installatie in het kantoorpand aan de Arnhemse Bovenweg te Zeist. Dit pand is van INretail en [gedaagde] heeft op grond van een aannemingsovereenkomst met Inretail die installatie aangelegd. [gedaagde] en INretail zijn ook overeengekomen dat [gedaagde] zorg zou dragen voor het onderhoud van de installatie. De overeenkomst tussen [gedaagde] en INretail is op 1 november 2010 gesloten en daarin is (onder meer) opgenomen dat INretail [gedaagde] de opdracht geeft om na de aanleg van de installatie 15 jaar onderhoud daarvan te doen en dat na 5 jaar eventuele herijking van het contract plaatsvindt met een prijsaanpassing. In augustus 2013 is de termijn van 15 jaar ingegaan.
[gedaagde] heeft een deel van het onderhoud laten verrichten door BRControls.
2.2.
In de overeenkomst tussen BRControls en [gedaagde] is onder meer opgenomen:
“Verlenging
Aan het einde van het jaar ontvangt u van ons een voorstel voor een nieuwe overeenkomst voor het volgende jaar.
Jaarlijks conform CBS (27-35 Metaal/elektro) geïndexeerd.”
En
“Ingangsdatum
01-01-2015
Duur van de overeenkomst
Tot en met 2027”
2.3.
[gedaagde] heeft de facturen van BRControls voor de door haar in de jaren 2015 tot en met 2020 aan [gedaagde] geleverde diensten betaald.
2.4.
BRControls heeft [gedaagde] op 22 februari 2021 een factuur ten bedrage
Van € 11.962,67 (1e termijn onderhoud 2021) en op 31 december 2021 een factuur ten bedrage van eveneens € 11.962,67 (2e termijn onderhoud 2021) verzonden. Op 1 februari 2022 heeft BRControls een factuur ten bedrage van € 11.962,67 (1e termijn onderhoud 2022) gestuurd. [gedaagde] heeft deze facturen onbetaald gelaten.
2.5.
Op 24 maart 2021 heeft [gedaagde] een e-mail aan BRControls gestuurd met onder meer de volgende inhoud:
“Vanaf 1 januari 2021 wensen wij geen gebruik meer te maken van de dienstverlening van BRControls. Om deze reden hebben wij u vanaf gelijke datum ook niet voorzien van een opdracht.”

3.De vordering

3.1.
BRControls vordert dat de rechtbank, uitvoer bij voorraad,
- [gedaagde] veroordeelt tot betaling aan BRControls tegen behoorlijke kwijting van:
€ 35.888,01 aan hoofdsom te vermeerderen met de toeslag van 2% over dit bedrag alsmede de contractuele rente van 2% per maand (dan wel de wettelijke handelsrente) over dit bedrag vanaf de vervaldata van de facturen tot aan de dag der algehele voldoening;
de buitengerechtelijke incassokosten conform de algemene bepalingen, te
weten € 5.383,20, althans conform de wet BIK, te weten € 1.133,88 te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf de dag der dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening;
- [gedaagde] veroordeelt tot nakoming van de tussen partijen geldende overeenkomst tot en met 2027, tevens op straffe van een door [gedaagde] te betalen dwangsom van € 25.000,00 per jaar dat [gedaagde] hiermee in gebreke blijft;
- [gedaagde] veroordeelt in de kosten van de procedure, inclusief nakosten
althans een zodanige beslissing neemt als de rechtbank in goede justitie meent te behoren.
3.2.
BRControls legt het volgende aan haar vordering ten grondslag. [gedaagde] heeft een overeenkomst met BRControls gesloten die loopt tot en met 2027. [gedaagde] is gehouden die overeenkomst na te komen. [gedaagde] dient dan ook niet alleen de onder 2.4 genoemde facturen te voldoen, maar ook overigens de gemaakte afspraken na te komen. Voor de in de vordering genoemde toeslag en contractuele rente verwijst BRControls naar artikel 9.2 onder A onderscheidenlijk artikel 9.2 onder B van de algemene bepalingen. In artikel 9.2 onder C van de algemene bepalingen is te vinden dat [gedaagde] gehouden is minimaal 15% van de hoofdsom ter zake van buitengerechtelijke kosten te betalen, nu zij na aanmaning weigert de facturen te betalen.

4.Het verweer

4.1.
[gedaagde] vindt dat de rechtbank - uitvoerbaar bij voorraad - BRControls niet-ontvankelijk in haar vordering moet verklaren, althans de vordering van BRControls moet afwijzen met veroordeling van BRControls in de kosten van het geding te voldoen binnen zeven dagen na het vonnis, te vermeerderen met de nakosten, onder de bepaling dat indien de gedingkosten niet binnen de genoemde termijn zijn betaald, hierover vanaf de achtste dag wettelijke rente verschuldigd is. Volgens [gedaagde] hebben partijen geen overeenkomst gesloten die loopt tot en met 2027, maar een overeenkomst, die telkens met één jaar kon worden verlengd. Verlenging heeft plaatsgevonden tot en met 2020, maar daarna niet meer. Daartoe bestond geen aanleiding, omdat de overeenkomst tussen [gedaagde] en INretail, op grond waarvan [gedaagde] voor het onderhoud van de installatie zorg moest dragen, geëindigd is per 31 december 2020. Vanaf dat moment bestond bij [gedaagde] geen behoefte meer aan de dienstverlening van BRControls in het pand te Zeist. Voor het geval geen verlengingsregeling tussen partijen zou zijn overeengekomen, kon [gedaagde] de overeenkomst opzeggen, omdat zich een niet in de overeenkomst verdisconteerde omstandigheid, die niet voor rekening van [gedaagde] komt en die van ernstige aard is, voorgedaan heeft. Het gaat om het beëindigen van de overeenkomst tussen INretail en [gedaagde] . Die omstandigheid leidt ertoe dat de bestaansreden van de overeenkomst tussen BRControls en [gedaagde] geheel vervallen is. Gelet daarop mag BRControls naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid geen instandhouding van de overeenkomst tussen haar en [gedaagde] verwachten. Meer subsidiair stelt [gedaagde] zich op het standpunt dat zij met haar e-mail van 24 maart 2021 de overeenkomst tussen haar en BRControls opgezegd heeft in de zin van artikel 7:408 BW.

5.De beoordeling

5.1.
Partijen twisten over de vraag wat zij overeengekomen zijn, in het bijzonder of zij een overeenkomst gesloten hebben die loopt tot en met 2027 of dat zij jaarlijks afspraken moesten maken over het voortduren van hun samenwerking. De rechtbank zal de vraag wat partijen overeengekomen zijn moeten beantwoorden met toetsing aan de zogenaamde Haviltex-maatstaf, die te vinden is het arrest van de Hoge Raad van 13 maart 1981 (ECLI:NL:HR:1981:AG4158). Deze houdt het volgende in: de vraag hoe in een schriftelijk contract de verhouding van partijen is geregeld en of dit contract een leemte laat die moet worden aangevuld, kan niet worden beantwoord op grond van alleen maar een taalkundige uitleg van de bepalingen van dat contract. Voor de beantwoording van die vraag komt het immers aan op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan deze bepalingen mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. Daarbij kan mede van belang zijn tot welke maatschappelijke kringen partijen behoren en welke rechtskennis van zodanige partijen kan worden verwacht.
5.2.
In de overeenkomst staat dat de overeenkomst duurt tot en met 2027. In de overeenkomst staat echter ook – onder “Verlenging” – dat aan het einde van het jaar een voorstel gedaan wordt voor een nieuwe overeenkomst voor het volgende jaar. BRControls erkent dat zij deze verlengingsafspraak in de tekst van de overeenkomst heeft opgenomen.
Partijen zijn het erover eens dat BRControls tussen 2015 en 2021 jaarlijks rond het einde van het jaar een voorstel bestaande uit een prijswijziging aan [gedaagde] gestuurd heeft en dat [gedaagde] daar telkens schriftelijk met een inkooporder (met nummer) op reageerde. Ter gelegenheid van de mondelinge behandeling heeft BRControls verklaard dat haar voorstel het voorstel is zoals genoemd in de overeenkomst tussen partijen en dat [gedaagde] met dat voorstel diende in te stemmen. Hieruit valt af te leiden dat partijen niet alleen op papier afgesproken hebben dat zij jaarlijks een verlengingsafspraak moesten maken om de overeenkomst voort te zetten, maar dat partijen zich daar ook naar gedragen hebben. De rechtbank merkt in dit verband nog het volgende op. BRControls heeft naar voren gebracht dat partijen de overeenkomst voortzetten en hooguit jaarlijks overeenstemming moesten bereiken over de prijsstijging voor het komende jaar. In dat laatste kan de rechtbank echter geen reden zien om te menen dat bij het ontbreken van overeenstemming op dat punt de overeenkomst toch voortgezet zou worden, te minder nu de beloning door een opdrachtgever (in dit geval [gedaagde] ) aan de opdrachtnemer (in dit geval BRControls) gezien kan worden als een essentieel onderdeel van de overeenkomst.
[gedaagde] verwijst naar door haar in het geding gebrachte ‘ingangscontrolelijsten’ (producties 2 tot en met 6 bij conclusie van antwoord), waarin telkens met betrekking tot het relevante kalenderjaar staat:
“Het contract wordt niet stilzwijgend verlengd. Deze opdracht heeft enkel betrekking op het preventieve onderhoud en eventuele bijbehorende responstijd.”Volgens [gedaagde] bevestigt het versturen van deze lijsten aan BRControls de verlengingsafspraak. BRControls ontkent deze lijsten ontvangen te hebben. Dat het versturen van de lijsten aan BRControls en de ontvangst daarvan door BRControls niet vast is komen te staan staat echter aan de gevolgtrekking dat partijen een verlengingsafspraak gemaakt hebben niet in de weg. Zoals hiervoor overwogen hebben partijen immers niet alleen de verlengingsafspraak in de overeenkomst opgenomen, maar zich daar ook naar gedragen. Daaruit blijkt al dat van stilzwijgende verlenging geen sprake was.
5.3.
Volgens BRControls valt uit de verhouding tussen INretail af te leiden dat partijen een duurovereenkomst gesloten hebben. Omdat INretail en [gedaagde] een overeenkomst voor de duur van 15 jaar gesloten hebben moet ervan uitgegaan worden dat partijen ook een overeenkomst voor overeenkomstige duur gesloten hebben. [gedaagde] stelt echter onbetwist dat de overeengekomen ‘herijking’ na vijf jaar plaatsgevonden heeft en dat die aanleiding gaf tot het beëindigen van de overeenkomst tussen INretail en [gedaagde] . BRControls stelt weliswaar dat [gedaagde] bij de beëindiging van het contract een vaststellingovereenkomst met INretail gesloten heeft waarin [gedaagde] financiële compensatie krijgt voor het voortijdig beëindigen van de contractuele relatie, waaruit af te leiden zou zijn dat INretail de wens had om in strijd met wat zij overeengekomen was met [gedaagde] de overeenkomst te beëindigen, maar zij heeft dat niet nader kunnen onderbouwen. Ten slotte stelt de rechtbank vast dat partijen in hun overeenkomst noch anderszins een afspraak hebben gemaakt over het verband tussen de overeenkomst tussen [gedaagde] en INretail en die tussen partijen. BRControls geeft ook zelf aan dat geen sprake is van ‘samenhangende overeenkomsten’ of van een ‘driepartijenovereenkomst’.
De rechtbank kan in het licht van het voorgaande niet vaststellen dat INretail en [gedaagde] een overeenkomst hebben gesloten, die niet beëindigd kon worden voor ommekomst van de periode van 15 jaar. Maar zelfs als dat zo zou zijn, betekent dat nog niet dat [gedaagde] en BRControls geen overeenkomst zouden hebben kunnen sluiten, die partijen jaarlijks konden verlengen. Reeds gelet op dit laatste ziet de rechtbank geen aanleiding om [gedaagde] ingevolge het daartoe strekkende verzoek van BRControls op te dragen genoemde vaststellingsovereenkomst in het geding te brengen.
5.4.
BRControls heeft nog aangevoerd dat in de periode tussen 1 januari 2021 en 24 maart 2021 nog aanvragen voor onderhoud van de installatie binnengekomen zijn. [gedaagde] heeft echter onbetwist gesteld dat zij slechts in die zin betrokken was bij het onderhoud aan de technische installatie in Zeist, dat INretail haar, bij gebreke van afspraken met BRControls, bleef benaderen en dat het bovendien ging om reparaties die buiten het tussen partijen gesloten onderhoudscontract vielen. Naar het oordeel van de rechtbank kan uit die betrokkenheid van [gedaagde] niet afgeleid worden dat in genoemde periode de in 2014 tussen partijen gesloten overeenkomst nog gold.
5.5.
Uit wat de rechtbank hiervoor overwogen heeft leidt zij af dat partijen kennelijk bedoeld hebben om een overeenkomst te sluiten die telkens voor de duur van één jaar verlengd kan worden en dus niet om een duurovereenkomst, die gold tot en met 2027 te sluiten. Zij leidt daar ook uit af dat de door BRControls omschreven omstandigheden geen aanleiding zijn tot een ander oordeel te geraken. De rechtbank komt tot de slotsom dat vanaf 1 januari 2021 geen overeenkomst tussen partijen gold, zodat zij de vordering van BRControls zal afwijzen. De rechtbank zal daarbij BRControls als de in het ongelijk gestelde partij veroordelen in de proceskosten aan de zijde van [gedaagde] , die tot op heden als volgt begroot worden:
griffierecht: € 2.837,00
salaris advocaat: € 1.442,00 (2 punten à € 721,00)
totaal: € 4.279,00
BRControls moet wettelijke rente over de proceskosten betalen zoals hierna onder de beslissing omschreven.
5.6.
De rechtbank zal BRControls in de nakosten veroordelen op een wijze zoals hierna onder de beslissing opgenomen.

6.De beslissing

De rechtbank
- wijst het gevorderde af;
- veroordeelt BRControls in de proceskosten tot op heden aan de zijde van [gedaagde] begroot op € 4.279,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de achtste dag na de dag van dit vonnis tot aan de dag der algehele voldoening;
- veroordeelt BRControls in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 163,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat BRControls niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 85,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak;
- verklaart de veroordeling in de proceskosten en in de nakosten uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.A. de Beaufort en in het openbaar uitgesproken op 7 september 2022. [1]

Voetnoten

1.type: