ECLI:NL:RBOVE:2022:4084

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
21 december 2022
Publicatiedatum
3 mei 2023
Zaaknummer
C/08/278417 / HA ZA 22-85
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot nakoming van een koopovereenkomst en afstand van voorkeursrecht met betrekking tot onroerend goed

In deze zaak vordert eiser, bestaande uit [Partij A] en [Partij B], nakoming van een koopovereenkomst met gedaagde, [Partij C], betreffende een aandeel in percelen grond. Eiser stelt dat er overeenstemming is bereikt over de essentialia van de koopovereenkomst, waarbij een opschortende voorwaarde, namelijk de opheffing van beslag op het aandeel van [Partij C], is vervuld. De rechtbank oordeelt dat de tweede opschortende voorwaarde, die inhoudt dat [Partij C] zijn aandeel voor dezelfde prijs aan eiser verkoopt, niet is vervuld, maar dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn voor [Partij C] om zich op het niet vervullen van deze voorwaarde te beroepen. De rechtbank wijst de vordering van eiser toe en oordeelt dat [Partij C] gehouden is zijn aandeel in de percelen aan eiser te leveren. In reconventie vraagt [Partij C] om vernietiging van de koopovereenkomst op grond van dwaling of bedrog, maar de rechtbank wijst deze vordering af, omdat er geen sprake is van dwaling of bedrog. De rechtbank concludeert dat de koopovereenkomst tot stand is gekomen en dat [Partij C] zijn verplichtingen moet nakomen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Almelo
zaaknummer / rolnummer: C/08/278417 / HA ZA 22-85
Vonnis van 21 december 2022
in de zaak van

1.[Partij A] ,

wonende te [woonplaats] ,
2.
[Partij B],
wonende te [woonplaats] ,
eisers in conventie,
verweerders in reconventie,
advocaat mr. J. Schutrups te Enschede,
tegen
[Partij C],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
advocaat mr. P.H.K. Ruding te Enschede.
Partijen zullen hierna [Partij A en B] en [Partij C] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 11 mei 2022;
  • de mondelinge behandeling op 28 juli 2022 die plaatsgevonden heeft met behulp van Teams en ter gelegenheid waarvan partijen spreekaantekeningen ingediend hebben.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.Inleiding

2.1.
De rechtbank dient in deze zaak een aantal beslissingen te nemen. In de eerste plaats moet zij een antwoord geven op de vraag of partijen een overeenkomst gesloten hebben waarbij [Partij C] zijn aandeel in een stuk grond te Boekelo verkocht heeft aan [Partij A en B] vindt van wel en [Partij C] vindt van niet. Als de rechtbank beslist dat partijen die koopovereenkomst hebben gesloten dient de vraag zich aan of [Partij C] die na dient te komen door aan levering van zijn aandeel in de grond aan [Partij A en B] mee te werken. Daarnaast vraagt [Partij A en B] bevestiging van zijn stelling dat [Partij C] afstand gedaan heeft van zijn recht van voorkeur in geval van verkoop door [betrokkene 1] , de andere rechthebbende van de grond, van diens aandeel. Als de rechtbank beslist dat de koopovereenkomst tot stand gekomen is en dat [Partij C] afstand gedaan heeft van zijn voorkeursrecht moet de rechtbank beslissen of zij de overeenkomst en het doen van afstand van het voorkeursrecht moet vernietigen op grond van dwaling door [Partij C] of van bedrog aan de zijde van [Partij A en B] Ten slotte vraagt [Partij C] in voorkomend geval opheffing van het door [Partij A en B] op zijn aandeel in de grond gelegde beslag.

3.De feiten

3.1.
[Partij C] is voor de onverdeelde helft eigenaar van drie percelen grond met kadastrale nummers Lonneker sectie [kadastraal nummer 1] , [kadastraal nummer 2] en [kadastraal nummer 3] aan de [straat] te [plaats] (hierna: de percelen). De percelen zijn in gebruik als weiland. [betrokkene 1] (hierna: [betrokkene 1] ) is de eigenaar van de andere onverdeelde helft van de percelen.
3.2.
Bij akte van 10 augustus 2007 heeft [betrokkene 1] als verkoper aan [Partij C] als koper de onverdeelde helft van de percelen grond geleverd. In de akte is het volgende recht van voorkeur opgenomen:
De comparanten zijn voorts overeengekomen als volgt:
Zij verbinden zich jegens elkaar over en weer om voor het geval één hunner tot vervreemding van het door hem bij deze verkregen onverdeeld aandeel in gemelde onroerende zaak of en gedeelte daarvan zou willen overgaan, eerst de andere comparant bij voorkeur in de gelegenheid te stellen om gemeld onverdeeld aandeel aan te kopen tegen een waarde vast te stellen in onderling overleg en bij gebreke van overeenstemming tegen een waarde bindend vast te stellen door drie taxateurs, waarvan één te benoemen door degene die wenst te vervreemden, een door de wederpartij en de derde door de beide eerst benoemden en bij gebreke van benoeming ten verzoeke van de meest gerede partij te benoemen door de Kantonrechter in wiens ressort de gemelde onroerende zaak gelegen is, komende de kosten van de verkrijging ten laste van de verkrijger en de taxatiekosten ten laste van de verkrijger en vervreemder, ieder voor de helft. De taxatiekosten komen eveneens ten laste van ieder voor de helft indien na taxatie besloten zou worden aan een derde te vervreemden. (…)
3.3.
Op 31 juli 2017 heeft [Partij C] zijn aandeel in de percelen te koop aangeboden voor de prijs van € 106.736,40, kosten koper. Ook op 31 juli 2017 heeft [Partij A en B] per e-mail aan [Partij C] een bericht gestuurd met de volgende inhoud:
Wij zijn bereid de genoemde onverdeelde helft van het beschreven te kopen voor de vaste prijs
van € 106.736,40 kosten koper. Echter onder de gebruikelijke voorwaarden dat het vrij is van beslagen en/of hypotheken etc.
EN
Dat [betrokkene 1] tezelfdertijd de andere helft van het onverdeelde aan ons verkoopt voor een gelijke prijs.
3.4.
Toen [Partij C] zijn aandeel in de percelen te koop aanbood, rustte daarop een (executoriaal) beslag, gelegd op verzoek van [bedrijf 1] , een schuldeiser van [Partij C] . Dit beslag is opgeheven in september 2021.
3.5.
Op 2 augustus 2017 heeft [Partij C] per e-mail aan [Partij A en B] bericht:
Vanzelfsprekend zal het opgeleverd worden zonder beslagen en hypotheken echter ik kan niet beslissen voor [betrokkene 1] , daarin adviseer ik u om rechtstreeks met hem contact op te nemen.
3.6.
Op 13 november 2017 heeft [Partij C] een e-mail bericht aan [Partij A en B] gestuurd met de volgende inhoud:
De zaak heb ik door gesproken met de notaris en volgens hem is de blokkade die er nu op rust op te lossen en daar heeft hij mij twee mogelijkheden gegeven en gevraagd deze bij een jurist voor te leggen, wat ik ook al heb gedaan.
Het vrij van beslagen en hypotheken te kunnen leveren kan dan aankomende april plaats vinden. Dat geeft mij ook even tijd om het alternatief voor de paarden, die nu nog aan de [straat] staan, klaar te hebben.
Wij zouden een voorlopige overeenkomst kunnen maken met ontbindende voorwaarden of we wachten april af om dan naar de notaris te gaan.
3.7.
Op 17 november 2017 heeft [Partij A en B] een e-mail bericht met de volgende inhoud aan [Partij C] gezonden:
Kun jij jouw notaris (Lenderink) vragen een concept koopovereenkomst met ontbindende voorwaarden te maken en die aan onze notaris (De Kroon) voor te leggen?
Laten we als de concept overeenkomst akkoord is, nader bepalen wat het moment van overdracht kan zijn. April volgend jaar is wat ons betreft wel heel ver weg.
3.8.
Op 1 februari 2018 heeft [Partij A en B] , omdat hij geen reactie kreeg op zijn bericht van 17 november 2017, een herinnering aan [Partij C] gestuurd. Deze heeft per e-mail van 4 februari 2018 als volgt geantwoord:
Ik had eigenlijk zelf ook een advies verwacht van mijn notaris maar door alle drukte is het er van beide kanten niet van gekomen, wel zie ik in de laatste correspondentie met de notaris dat die eigenlijk vrijblijvend adviseert om de zaak in april af te handelen daar dat de minste kosten aan verbonden zijn om alles vrij te kunnen opleveren.
Mochten jullie een ander traject in willen dan verneem ik dat graag.
3.9.
Op 9 mei 2018 heeft [Partij A en B] een e-mail bericht met de volgende inhoud aan [Partij C] gestuurd:
Het is al weer een tijdje geleden dat het beslag er af gehaald zal worden door jouw juridische adviseuse.
En dat daarna de verkoop aan ons kan plaatsvinden.
Ben jij of je notaris inmiddels al wat verder??
3.10.
[Partij C] heeft op 26 mei 2018 per e-mail geantwoord:
Sorry voor de late reactie, dit kwam door werk in spanje wat iets langer duurder.
Onze adviseuse is er mee bezig en ik meld mij direct wanneer zij het beslag vrij heeft wat ook natuurlijk een voorwaarde is.
3.11.
Op 12 juni 2018 heeft [Partij A en B] een e-mail met de volgende inhoud aan [betrokkene 1] gestuurd:
Zoals voorgesteld hierbij een kort verslag van hetgeen besproken is betreffende de verkoop van de percelen [adres] / [straat 2] :
De vraagprijs voor [betrokkene 1] deel is € 125.000,- kosten koper.
Wij zullen hierover serieus nadenken.
[Partij A] zal komend weekend met een kennis, met juridische achtergrond, bespreken of een verkoop door [betrokkene 1] mogelijk is als het beslag op [Partij C] nog bestaat. En wat dit voor gevolgen heeft voor ons als koper.
De prijs is een zaak tussen [betrokkene 1] en ons en zal vertrouwelijk blijven.
Volgende week (wk. 25) laten wij van ons horen.
3.12.
Op 25 juni 2018 heeft [Partij A en B] een e-mail met de volgende inhoud aan [betrokkene 1] gestuurd:
Zoals afgesproken hierbij een kort verslag van hetgeen we vandaag met [betrokkene 1] besproken hebben:
We zijn akkoord met de vraagprijs van [betrokkene 1] deel van € 125.000 k.k.
Om in de verkoopakte hetzelfde bedrag te krijgen als dat van [Partij C] splitsen we de betaling in twee delen. De prijs waarvoor [Partij C] het heeft aangeboden (€ 106.736,40) komt in het koopcontract, loopt via de notaris en wordt betaald door het bedrijf van [Partij A] . De resterende deel, iets meer dan € 18.000, wordt apart betaald door onszelf. Aan wie en welk deel wordt overgemaakt is de keuze van [betrokkene 1] .
Het beslag lijkt echt een groot probleem te kunnen zijn. Als de beslaglegger executeert, zou dit erg nadelig kunnen uitpakken voor de koper. Dit geldt ook voor [betrokkene 1] als dit gebeurt voor de verkoop. Om hierover zekerheid te krijgen, zullen [Partij A] en [betrokkene 1] dit bespreken met notaris Lenderink in Haaksbergen.
[betrokkene 1] overlegt met [betrokkene 3] en/of [betrokkene 4] ook bij de afspraak aanwezig willen zijn. [Partij A] maakt een afspraak, bij voorkeur in de week van 9 juli.
3.13.
Op 27 september 2018 heeft [Partij C] zowel een e-mail als een brief aan [betrokkene 1] gestuurd. In de e-mail staat:
Hierbij mijn reactie op jou schrijven van 9 augustus 2018.
Ik heb zeker belangstelling voor de aankoop van jou deel aan de [straat] . Echter jou vraagprijs van € 135.000 is van dien aard dat indien jou deel voor deze prijs verkocht kan worden ik geen gebruik zal maken van mijn voorkeursrecht.
In de brief staat:
Hierbij mijn reactie op jou schrijven van 9 augustus 2018.
Ik heb zeker belangstelling voor de aankoop van jouw deel aan de [adres] . Echter jouw vraagprijs van 135.000,00 is van dien aard dat indien jouw deel voor deze prijs verkocht kan worden ik geen gebruik zal maken van mijn voorkeursrecht. Indien jij jouw deel voor een reëler prijs aanbiedt dan wens ik deze prijs gaarne te weten zodat ik gebruik kan maken van mijn voorkeursrecht.
3.14.
In oktober 2018 heeft notaris Lenderink een ontwerp koopovereenkomst opgesteld, waarin [betrokkene 1] en [Partij C] als verkopers en [bedrijf 3] , een aan [Partij A] toebehorende vennootschap, als koper vermeld staan. Als totale koopprijs is een bedrag van € 213.473,80 in het ontwerp opgenomen. Onder meer de volgende ontbindende voorwaarde staat in het ontwerp: “
Deze overeenkomst kan door de verkoper worden ontbonden indien inzake het thans op het verkochte rustende beslag voor de juridische levering van het verkochte geen goedkeuring voor doorhaling van het beslag is verkregen van de beslaglegger.”
3.15.
Op 19 oktober 2018 heeft de dochter van [betrokkene 1] namens [betrokkene 1] een e-mail met de volgende inhoud aan [Partij A en B] gestuurd:
Na de mail van 10 september hebben we geen contact meer gehad ook niet over de reactie van de Hr. Lenderink. Wij zouden graag, zoals besproken na ons gezamenlijk bezoek aan bovengenoemde notaris, op korte termijn de koop willen afhandelen.
De Hr. [Partij C] heeft per brief en telefonisch inmiddels afstand gedaan van zijn voorkeursrecht op koop van de grond.
3.16.
Op 31 oktober 2018 heeft notaris Lenderink een e-mail met de volgende inhoud aan de dochter van [betrokkene 1] gestuurd:
Hierbij zend ik het ontwerp van de koopovereenkomst tussen uw vader, de heer [Partij C] en de heer [Partij A] . Graag verneem ik van uw vader of hij met de inhoud van de ontwerpakte kunt instemmen.
Dank voor het toezenden van de koper van de brief aan de heer [Partij C][de rechtbank begrijpt dat hiermee bedoeld is de brief van [Partij C] aan [betrokkene 1] d.d. 27 september 2018, zie hiervoor onder 3.13)
Wat mij hierbij opvalt dat uw vader zijn aandeel in de eigendom van de grond blijkbaar voor een prijs van € 135.000,00 heeft aangeboden aan de heer [Partij C] . Volgens de gegevens die ik van de heer [Partij A] ontving en die door mij zijn verwerkt in de koopovereenkomst, wordt de grond nu voor een lagere prijs aan de heer [Partij A] verkocht. Daarnaast geeft de heer [Partij C] aan dat hij, indien hij het voor een “reëler prijs” kan kopen, hij wel geïnteresseerd is in aankoop. Gelet op het vorenstaande is derhalve volgens mij de brief van de heer [Partij C] niet voldoende als een verklaring dat hij afziet van zijn recht van eerste koop.
Graag heb ik hierover overleg met u en uw vader, voordat ik de heer [Partij C] de ontwerp koopovereenkomst zend.
3.17.
Op 15 november 2018 heeft [Partij A en B] een e-mail met de volgende inhoud aan [Partij C] gezonden:
Zoals je weet hebben wij al sinds de zomer ook met [betrokkene 1] overeenstemming over de koop van zijn helft van het onverdeelde geheel aan de [straat] / [straat 2] .
[betrokkene 1] heeft inmiddels aangegeven de koop graag voor de winter te willen afronden.
Wij hebben Notaris Lenderink ook om advies gevraag, omdat het beslag klaarblijkelijk nog steeds “in de weg staat”.
Hij heeft het volgende voorgesteld:
Hij stelt een (concept) koopovereenkomst op met 3 partijen: jij, [betrokkene 1] en wij.
Als die akkoord wordt bevonden door alle drie kan de overeenkomst worden ondertekend en kunnen jij en/of Notaris Lenderink in overleg met de beslaglegger.
Dat is uiteraard niet nodig als het beslag inmiddels (bijna) is opgeheven of jij een andere route weet om de koop af te ronden.
Vind je het goed als Notaris Lenderink contact met je opneemt om e.e.a. te bespreken?
3.18.
Op 4 december 2018 heeft [Partij A en B] een e-mail met de volgende inhoud aan [Partij A] gestuurd:
ik begrijp van notaris Lenderink dat je niet onwelwillend staat t.o.v. de voorgesteld procedure om er samen met de beslaglegger(s) uit te komen en de koop af te ronden.
Zoals je weet wil [betrokkene 1] op korte termijn afronden en wat ons betreft is door jou voorgestelde datum van overdracht, april 2018, al erg lang verstreken.
Notaris Lenderink wacht op jouw akkoord om verder te kunnen. Kun je hem dit akkoord op korte termijn geven??
3.19.
Bij e-mail van 11 januari 2019 heeft notaris Lenderink aan [Partij A en B] bericht:
Gistermiddag had ik telefonisch contact met Henk [Partij C] . Dat was een prima gesprek. Hij is er echter nog niet uit wat hij wil.
Toen ik hem vroeg of hij een termijn wilde geven voor zijn reactie gaf hij enkel aan dat hij op korte termijn zou aangeven wat hij wil.
Naar ik hoop ben ik je met vorenstaande van dienst geweest en tot het geven van nadere toelichting te allen tijde gaarne bereid,
3.20.
Op 15 oktober 2021 heeft [Partij A en B] een e-mail met de volgende inhoud aan [Partij C] gestuurd:
Het is lang geleden dat we contact hadden, omdat er geen voortgang zat in het beëindigen van het beslag op de percelen aan de [straat] / [straat 2] .
Maar ik kreeg bericht van advocaat Westphal dat de beslagen door [bedrijf 1] onlangs zijn opgeheven.
Zoals je weet hebben we ook al lange tijd een overeenstemming met [betrokkene 1] over de koop van zijn deel van de percelen.
Nu het beslag is opgeheven kan de verkoop afgerond worden. Ik heb notaris Lenderink dan ook gevraagd dit te doen.
De eind 2018 door hem opgestelde (ontwerp) koopakte voeg ik bij.
3.21.
Op 15 december 2021 heeft [Partij C] aan [Partij A en B] een e-mailbericht gestuurd, waarin - samengevat - staat dat partijen in 2017 en 2018 overleg gevoerd hebben over de verkoop door [Partij C] van zijn aandeel in de percelen aan [Partij A en B] , maar dat zijn aandeel in de percelen niet meer te koop is en in de familie blijft.
3.22.
Op 18 februari 2022 is op het aandeel van [Partij C] in de percelen op verzoek van [Partij A en B] conservatoir beslag tot levering gelegd.
3.23.
Op 27 april 2022 heeft [betrokkene 1] een brief van de volgende inhoud gestuurd aan de advocaat van [Partij C] :
Wij hebben in juni 2018 een gesprek gehad met de familie [Partij A en B] en kort samengevat is hier duidelijk door ons gesteld dat wij alleen akkoord konden gaan als de prijs goed zou zijn maar ook dat dit aanbod alleen geld onder het kopen met beslag op ons perceel. Dit ook omdat wij niet zaten te wachten op een lang proces. Wij zijn in 2018 met de heer [Partij A] naar notaris Lenderink gegaan en hebben daar besproken of er een koop kon worden gedaan met nog beslag dat erop ruste. Zijn antwoord was als volgt: hoewel ongebruikelijk was dit wel mogelijk. Wij hebben de heer [Partij A] meerdere malen gevraagd of hij bereid was om te kopen met beslag erop, hierop heeft die negatief gereageerd en wenste hij te kopen zonder beslagen wat juist voor ons een vereiste was. Verkoop direct met beslag en anders niet. Koop dus niet aanvaard en dus geen overeenkomst.
Wat betreft het voorkeursrecht zijn onzes inziens de rechten nog steeds bij [Partij C] en dit is ons ook zeer duidelijk medegedeeld door notaris Lenderink per mail van 31 oktober 2018 (bijgevoegd).
Het is [Partij A] alles aangelegen om in welke vorm dan ook een verkoop te willen forceren, wij begrijpen dan nu ook dat de heer [Partij A] een “opsplitsing” wenste van de verkoopprijs zodat hij ook via deze weg het voorkeursrecht zou killen.
Wat wij ook uitdrukkelijk gezegd willen hebben is dat wij op geen enkele wijze toestemming dan wel opdracht hebben gegeven inzake (concept) overeenkomsten dus ook wat betreft de laatste conceptovereenkomst is niet door ons gevraagd en is op eigen initiatief geweest van [Partij A] . Wij vinden de werkwijze van de heer [Partij A] dan ook zeer dwangmatig en dwingend.
3.24.
Op 29 juni 2022 heeft deze rechtbank een verstekvonnis gewezen, waarin de rechtbank voor recht verklaart dat tussen [bedrijf 3] en [betrokkene 1] een bindende koopovereenkomst ten aanzien van de percelen tot stand gekomen is, [betrokkene 1] veroordeelt tot nakoming van die koopovereenkomst door het verlenen van medewerking aan het notarieel overdragen van de percelen aan [bedrijf 3] en voor recht verklaart dat [betrokkene 1] heeft ingestemd met de verkoop door [Partij C] van zijn aandeel in de eigendom van de percelen aan [Partij A en B] en dat [betrokkene 1] daarmee heeft afgezien van zijn recht op voorkeur. [betrokkene 1] heeft tegen dit vonnis verzet gedaan.

4.De vordering in conventie

4.1.
[Partij A en B] vordert dat de rechtbank, uitvoerbaar bij voorraad,
primair:
voor recht verklaart dat tussen [Partij A en B] en [Partij C] een bindende koopovereenkomst ten aanzien van de percelen tot stand is gekomen;
[Partij C] veroordeelt tot nakoming van de tussen partijen gesloten koopovereenkomst door het verlenen van medewerking aan het notarieel overdragen van de percelen aan [Partij A en B] , onder de tussen partijen overeengekomen voorwaarden, een en ander uiterlijk binnen 14 dagen na betekening van het vonnis, op straffe van verbeurte van een direct opeisbare dwangsom ter grootte van € 500,- per kalenderdag, of een gedeelte van die kalenderdag, met een maximum van € 75.000,- althans een in goede justitie te bepalen dwangsom op het moment dat [Partij C] in gebreke blijft met de nakoming van deze veroordeling, waarbij tevens wordt bepaald dat het vonnis ex art. 301 Rv in de plaats zal treden van een tot levering van de percelen bestemd akte of een deel daarvan op het moment dat [Partij C] nog niet heeft meegewerkt aan de notariële overdracht van de percelen en het vonnis in kracht van gewijsde is gegaan;
subsidiair:
[Partij C] veroordeelt tot het door onderhandelen met [Partij A en B] over de aspecten van de koopovereenkomst waarover partijen volgens de rechtbank nog geen overeenstemming hadden bereikt en daarbij bepaalt dat [Partij C] zich te dien aanzien van onredelijke eisen dient te onthouden, een en ander uiterlijk binnen 14 dagen na betekening van het vonnis, op straffe van verbeurte van een direct opeisbare dwangsom ter grootte van € 500,- per kalenderdag, of een gedeelte van die kalenderdag, met een maximum van € 75.000,- althans een in goede justitie te bepalen dwangsom op het moment dat [Partij C] in gebreke blijft met de nakoming van deze veroordeling;
in alle gevallen:
voor recht verklaart dat [Partij C] heeft ingestemd met de verkoop van [betrokkene 1] aan [Partij A en B] en dat [Partij C] daarmee heeft afgezien van zijn recht op voorkeur;
[Partij C] veroordeelt in de kosten van het geding alsmede in de kosten van het
gelegde beslag, te vermeerderen met de nakosten van € 157,00, te voldoen binnen 14 dagen na dagtekening van het vonnis en - voor het geval voldoening van de (na)kosten niet binnen de gestelde termijn plaatsvindt - te vermeerderen met de wettelijke rente over de (na)kosten te rekenen vanaf bedoelde termijn van voldoening.
4.2.
[Partij A en B] legt het volgende aan zijn onder a), b) en c) vermelde vorderingen ten grondslag. [Partij C] en [Partij A en B] hebben een koopovereenkomst gesloten, waarbij [Partij C] zijn onverdeelde helft van de percelen aan [Partij A en B] verkocht heeft, toen [Partij C] het tegenaanbod in de vorm van een voorwaardelijke aanvaarding, dat [Partij A en B] op 31 juli 2017 gedaan heeft, aanvaardde. [Partij A en B] stelde twee voorwaarden: [Partij C] diende de percelen vrij van beslagen en hypotheken te leveren en [betrokkene 1] diende hem, [Partij A en B] zijn onverdeelde helft van de percelen te verkopen voor dezelfde prijs die [Partij A en B] aan [Partij C] betaalde voor diens aandeel. [Partij A en B] heeft de tweede voorwaarde laten vallen. Weliswaar is inmiddels het door een schuldeiser van [Partij C] gelegde beslag dat op de percelen rustte opgeheven, maar voordien hebben partijen al afgesproken dat zij de schriftelijke koopovereenkomst pas zouden tekenen, als het beslag opgeheven zou zijn. De tussen partijen gesloten overeenkomst kent dus geen ontbindende voorwaarden. [Partij C] is gehouden de verplichtingen die voor hem voortvloeien uit de koopovereenkomst na te komen. Daarom moet hij meewerken aan de levering van de percelen aan [Partij A en B] Indien geen koopovereenkomst tot stand gekomen is, dient [Partij C] de onderhandelingen over de verkoop van de percelen voort te zetten. [Partij A en B] heeft er gerechtvaardigd op vertrouwd dat de koopovereenkomst tot stand zou komen.
4.3.
[Partij A en B] grondt zijn onder d) vermelde vordering op het volgende. [Partij A en B] heeft een overeenkomst gesloten met [betrokkene 1] , waarbij [betrokkene 1] zijn aandeel in de percelen verkoopt aan [Partij A en B] Omdat [Partij C] zijn eigen aandeel ook aan [Partij A en B] verkocht had hij geen enkel belang bij het uitoefenen van zijn voorkeursrecht jegens [betrokkene 1] op diens aandeel in de percelen. [Partij C] heeft daar ook afstand van gedaan. [Partij A en B] voorziet dat [Partij C] , die zich op het standpunt stelt dat [Partij A en B] met hem, [Partij C] , geen koopovereenkomst gesloten heeft dwars gaat liggen bij de levering van [betrokkene 1] aan [Partij A en B] Om die reden verzoekt [Partij A en B] de in de vordering vermelde verklaring voor recht.

5.Het verweer in conventie

5.1.
[Partij C] betwist de vordering. [Partij C] is van mening dat tussen partijen geen koopovereenkomst tot stand is gekomen. Volgens hem dienden partijen nadere afspraken te maken over de (ontbindende) voorwaarden, die aan de overeenkomst verbonden waren. Die voorwaarden hadden betrekking op het opheffen van het door [bedrijf 1] gelegde beslag en het zoeken van een oplossing voor de paarden die nog gestald waren bij de [straat] . [Partij C] heeft de voorwaarde dat [Partij A en B] het aandeel van [betrokkene 1] in de percelen kon kopen voor dezelfde prijs als de prijs waarvoor [Partij A en B] het aandeel van [Partij C] kon kopen nimmer laten vallen. [Partij C] heeft ook kenbaar gemaakt dat het overleg niet verder ging, zolang het door [bedrijf 1] gelegde beslag nog op zijn aandeel in de percelen rustte.
5.2.
[Partij C] stelt zich op het standpunt dat hij geen afstand gedaan heeft van zijn voorkeursrecht op het aandeel van [betrokkene 1] . [Partij C] verwijst naar de hiervoor onder 3.13 genoemde brief. Daarin staat dat hij geïnteresseerd is in de koop van het aandeel van [betrokkene 1] indien [Partij C] dat tegen een reëlere prijs dan € 135.000,00 kan kopen. [Partij C] verwijst ook naar de hiervoor onder 3.16 genoemde e-mail van notaris Lenderink, waarin deze naar die brief verwijst. [Partij A en B] heeft ook nog zeer recent aan [Partij C] gevraagd te bevestigen dat hij afstand van zijn voorkeursrecht gedaan heeft, aldus [Partij C] . Dat zou hij niet gedaan hebben, als [Partij C] al afstand van het voorkeursrecht gedaan had.

6.De vordering in (voorwaardelijke) reconventie

6.1.
[Partij C] vordert dat de rechtbank uitvoer bij voorraad:
indien de rechtbank van oordeel is dat tussen [Partij C] en [Partij A en B] een koopovereenkomst tot stand gekomen is en/of [Partij C] zou hebben afgezien van zijn voorkeursrecht jegens [betrokkene 1] , genoemde overeenkomst en/of rechtshandeling vernietigt op grond van dwaling en/of bedrog;
indien de rechtbank de vorderingen van [Partij A en B] afwijst en van oordeel is dat geen koopovereenkomst tussen partijen tot stand gekomen is en de door [Partij A en B] verzochte verklaring voor recht dat [Partij C] heeft afgezien van zijn voorkeursrecht eveneens afwijst, de namens [Partij A en B] gelegde beslagen opheft.
6.2.
[Partij C] legt het volgende ten grondslag aan genoemde vordering in (voorwaardelijke) reconventie. Indien de rechtbank beslist dat een koopovereenkomst tussen [Partij C] en [Partij A en B] tot stand gekomen is, is deze overeenkomst vernietigbaar. De overeenkomst is tot stand gekomen onder invloed van dwaling aan de zijde van [Partij C] of de overeenkomst is door bedrog aan de zijde van [Partij A en B] tot stand gekomen. [Partij A en B] heeft een ontwerp koopovereenkomst laten opstellen door notaris Lenderink, waarin als koopprijs vermeld is € 213.473,80. Daarmee is de indruk gewekt dat [Partij A en B] het aandeel van [betrokkene 1] voor dezelfde prijs gekocht heeft als de prijs die hij aan [Partij C] betaalt. In werkelijkheid betaalde [Partij A en B] aan [betrokkene 1] een hogere prijs dan aan [Partij C] . Daarnaast is door het hiervoor onder 3.7 genoemde bericht de indruk gewekt dat [Partij A en B] van de diensten van notaris De Kroon gebruik maakte, terwijl notaris Lenderink namens [Partij C] optrad. In werkelijkheid trad notaris Lenderink op voor zowel [Partij C] als voor [Partij A en B] Indien [Partij C] op de hoogte geweest zou zijn van de juiste situatie, dan zou hij de overeenkomst niet zijn aangegaan. Hetzelfde geldt voor het voorkeursrecht. Zo vast komt te staan, dat [Partij C] daar afstand van gedaan heeft, dan is deze rechtshandeling vernietigbaar. [Partij C] zou geen afstand gedaan hebben van zijn voorkeursrecht als hij op de hoogte geweest zou zijn van de werkelijke koopprijs voor het aandeel van [betrokkene 1] en van de werkelijke rol van notaris Lenderink.

7.Vordering van [Partij C] tot veroordeling van [Partij A en B] in de proceskosten

[Partij C] vordert dat de rechtbank in conventie en in (voorwaardelijke) reconventie uitvoerbaar bij voorraad [Partij A en B] veroordeelt in de kosten van het geding alsmede in de kosten van het gelegde beslag, te vermeerderen met de nakosten van € 157,00 te voldoen binnen 14 dagen na dagtekening van het vonnis en – voor het geval betaling van de (na)kosten niet binnen de gestelde termijn plaatsvindt – te vermeerderen met de wettelijke rente over de (na)kosten te rekenen vanaf bedoelde termijn van voldoening.

8.Het verweer in (voorwaardelijke) reconventie

8.1.
Volgens [Partij A en B] beschouwt [Partij C] het kunnen kopen door [Partij A en B] van het aandeel van [betrokkene 1] tegen dezelfde prijs als de prijs die [Partij A en B] betaalt voor het aandeel van [Partij C] als een totstandkomingsvoorwaarde. Als geen overeenkomst tot stand is gekomen, komt [Partij C] geen beroep op dwaling of bedrog toe. Volgens [Partij A en B] heeft hij, althans [bedrijf 3] , anders dan [Partij C] meent wel een overeenkomst met [betrokkene 1] gesloten. [Partij A en B] voegt daaraan toe dat de voorwaarde van het kopen van het aandeel van [betrokkene 1] , alleen in het belang van [Partij A en B] gesteld is. [Partij C] was daar niet bij gebaat en kan zich niet op het eventueel niet vervuld zijn van die voorwaarde beroepen, nog los van de omstandigheid dat partijen de voorwaarde op enig moment hebben laten vallen. Het feit dat [betrokkene 1] een hogere prijs krijgt, betekent bovendien niet dat de wil van [Partij C] niet gericht was op het verkopen van zijn aandeel voor een prijs van € 106.736,40.
8.2.
Zoals hiervoor onder 4.3 al overwogen stelt [Partij A en B] zich op het standpunt dat [Partij C] afstand gedaan heeft van zijn voorkeursrecht. [Partij A en B] meent ook dat [Partij C] dat bewust gedaan heeft. Hij heeft dat vermeld in zijn e-mail bericht van 27 september 2018. Hij wist ook dat [Partij A en B] of [bedrijf 3] een koopovereenkomst met [betrokkene 1] gesloten had. Hij kende een conceptkoopovereenkomst, waarin als
koopprijs € 106.736,40 vermeld stond, maar heeft daartegen niet geageerd. [Partij C] heeft zijn eigen aandeel verkocht en het ligt dan ook niet in de rede dat hij van zijn voorkeursrecht gebruik zou hebben willen maken.
8.3.
[Partij A en B] komt tot de conclusie dat de rechtbank uitvoerbaar bij voorraad [Partij C] niet ontvankelijk in zijn vordering zou moeten verklaren, althans die vordering zou moeten afwijzen met veroordeling van [Partij C] in de kosten van het geding.

9.De beoordeling

in conventie
Koopovereenkomst
9.1.
De eerste vraag die de rechtbank dient te beantwoorden is of tussen partijen een koopovereenkomst tot stand is gekomen. Een overeenkomst komt tot stand indien partijen overeenstemming bereikt hebben - na aanbod en aanvaarding - op de essentiële onderdelen van de overeenkomst. Of dat zo is moet worden beantwoord aan de hand van de betekenis die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan elkaars verklaringen en gedragingen mochten toekennen en wat zij in dat verband redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten.
9.2.
Uit wat hiervoor onder 3.3 vermeld is, leidt de rechtbank af dat [Partij A en B] op 31 juli 2017 naar aanleiding van het aanbod van [Partij C] om zijn aandeel in de percelen te verkopen voor € 106.736,40 een voorstel gedaan heeft om de percelen tegen die prijs te kopen onder twee voorwaarden. Uit het onder 3.5 vermelde antwoord van [Partij C] van 2 augustus 2017 leidt de rechtbank af dat [Partij C] instemt met dat voorstel van [Partij A en B] Partijen waren het al eens over het object en de prijs van de verkoop. In aanvulling daarop bericht [Partij C] in de eerste plaats dat hij akkoord is met levering zonder beslag. Daarnaast laat hij met de mededeling dat hij niet voor [betrokkene 1] kan beslissen en met zijn advies dat [Partij A en B] rechtstreeks contact met [betrokkene 1] moet opnemen aan [Partij A en B] weten dat de door [Partij A en B] genoemde (tweede) voorwaarde hem, [Partij C] , niet aangaat. [Partij C] laat daarmee ook, naar het oordeel van de rechtbank, weten dat hij geen bezwaar heeft tegen deze door [Partij A en B] gestelde voorwaarde. Hij geeft
niette kennen dat hij niet met deze voorwaarde kan instemmen. Daarmee is naar het oordeel van de rechtbank een koopovereenkomst tussen partijen tot stand gekomen: zij zijn het eens over prijs en zaak. Bovendien zijn zij het eens over twee voorwaarden. [Partij A en B] stelt dat hij de tweede voorwaarde heeft laten vallen, zodat deze geen deel vormt van de tussen partijen gemaakte afspraken. Daarin volgt de rechtbank hem niet. [Partij A en B] geeft als reden voor het laten vallen van de tweede voorwaarde dat [Partij C] geantwoord heeft dat hij niet voor [betrokkene 1] kan beslissen. Dat is echter geen steekhoudend argument. Een voorwaarde in de zin van artikel 6:21 BW doelt immers op een toekomstige onzekere gebeurtenis die in ieder geval deels onafhankelijk is van de wil van partijen. Dat is hier ook het geval. De voorwaarde van [Partij A en B] houdt in dat hij het aandeel van [betrokkene 1] in de percelen kan kopen tegen een bepaalde prijs. Dat [Partij C] daar geen invloed op heeft is dus niet van belang. [Partij A en B] heeft na ontvangst van de reactie van [Partij C] ook niet aan die laatste laten weten dat hij die voorwaarde niet langer nodig achtte. Daarbij komt dat [Partij A en B] belang hield bij die voorwaarde. Zolang hij het aandeel van [betrokkene 1] niet tegen een voor hem, [Partij A en B] aanvaardbare prijs kon kopen, wenste hij blijkbaar het aandeel van [Partij C] niet te kopen. [Partij A en B] stelt weliswaar later (via [bedrijf 3] ) het aandeel van [betrokkene 1] gekocht te hebben, maar dat betekent niet dat de aanvankelijk door hem gestelde voorwaarde is komen te vervallen en zeker niet vóór het sluiten van de overeenkomst. [Partij A en B] heeft later ook niet aan [Partij C] laten blijken dat de voorwaarde niet nodig was. Dat partijen op dat punt nader overleg gevoerd hebben en een andere afspraak gemaakt hebben is evenmin gebleken. Dat laatste zou nodig geweest zijn, indien partijen na het sluiten van de overeenkomst daarin een wijziging hadden willen aanbrengen. Ten slotte is van belang dat [Partij A en B] zelf nog aanleiding ziet om in zijn bericht van 15 oktober 2021 (zie hiervoor onder 3.20) uitdrukkelijk te vermelden dat hij overeenstemming met [betrokkene 1] bereikt heeft over de koop van diens aandeel in de percelen. Naar het oordeel van de rechtbank rechtvaardigt het enkele feit dat [Partij C] in zijn e-mail van 13 november 2017 (zie hiervoor onder 3.6) slechts rept over de met het beslag verbonden voorwaarde niet de conclusie dat de andere voorwaarde niet meer zou gelden. Al met al heeft [Partij A en B] niet voldoende kunnen onderbouwen dat de voorwaarde geen deel uitmaakte van de overeenkomst tussen partijen.
[Partij C] wijst nog op de opmerking in zijn bericht van 13 november 2017 (zie hiervoor onder 3.6) dat een alternatief noodzakelijk was voor zijn paarden die hij nog op de percelen weidde. Ook dat is een aan de koopovereenkomst verbonden voorwaarde volgens hem. Daarin volgt de rechtbank hem niet. [Partij C] vermeldt het alternatief voor de paarden slechts in verband met het tijdstip van levering en hij komt er pas op terug in zijn conclusie van antwoord. De rechtbank laat hierbij in het midden hoe die voorwaarde gekwalificeerd zou moeten worden. Andere onderdelen van de koopovereenkomst die als essentieel beschouwd zouden kunnen worden hebben partijen niet genoemd. Naar het oordeel van de rechtbank zijn de twee genoemde voorwaarden opschortend van aard in de zin van artikel 6:22 BW. Het gaat om gebeurtenissen die plaats moeten vinden om voor partijen gehoudenheid te doen ontstaan hun verplichtingen uit de overeenkomst na te komen, in het bijzonder het leveren van het aandeel in de percelen door [Partij C] en de betaling van de koopprijs door [Partij A en B] Het aandeel in de percelen moet vrij van beslag komen en [Partij A en B] moet het aandeel van [betrokkene 1] (kunnen) kopen tegen dezelfde prijs als de prijs die hij [Partij C] betaalt voor diens aandeel.
9.3.
De rechtbank komt tot de slotsom dat partijen afspraken gemaakt hebben over de essentiële onderdelen van de koop en verkoop van het aandeel van [Partij C] in de percelen: de prijs, het object en twee opschortende voorwaarden, te weten het vrij van beslag leveren en de mogelijkheid om het aandeel van [betrokkene 1] te kunnen kopen tegen een prijs die gelijk is aan de prijs die [Partij C] krijgt voor diens aandeel. Een koopovereenkomst tussen partijen is dan ook tot stand gekomen.
Nakoming?
9.4.
De volgende vraag die de rechtbank dient te beantwoorden, is de vraag of de opschortende voorwaarden vervuld zijn. Slechts indien dat het geval is zijn partijen immers verplicht tot nakoming van de verplichtingen, die zijn overeengekomen in de koopovereenkomst, in het bijzonder de verplichting voor [Partij C] tot levering van zijn aandeel aan [Partij A en B] en de verplichting voor [Partij A en B] om de koopprijs te voldoen. Partijen zijn het erover eens dat de eerste voorwaarde, het vrij zijn van beslag, vervuld is. Het door [bedrijf 1] gelegde beslag is inmiddels opgeheven. Partijen hebben een verschillende visie op de tweede voorwaarde: het kopen door [Partij A en B] van het aandeel van [betrokkene 1] tegen een prijs die gelijk is aan de prijs die [Partij A en B] aan [Partij A en B] betaalt voor diens aandeel. [Partij A en B] stelt zich op het standpunt dat deze voorwaarde is komen te vervallen. Zoals de rechtbank hiervoor onder 9.2 overwogen heeft volgt zij [Partij A en B] hier niet. De rechtbank beschouwt de voorwaarde als onderdeel van de tussen partijen gesloten overeenkomst.
9.5.
[Partij A en B] vindt daarnaast dat de voorwaarde - zo die van betekenis is gebleven - vervuld is, omdat hij het aandeel van [betrokkene 1] gekocht heeft in de percelen. Hij verwijst naar het hiervoor onder 3.24 genoemde verstekvonnis. [Partij C] betwist het bestaan van een koopovereenkomst tussen [betrokkene 1] en [Partij A en B] Hij verwijst op zijn beurt naar de brief van [betrokkene 1] van 27 april 2022 (zie hiervoor onder 3.23) in samenhang met zijn stelling dat dat hij geen afstand gedaan heeft van zijn voorkeursrecht.
In het kader van deze zaak kan de rechtbank echter de vraag onbeantwoord laten of tussen [Partij A en B] en [betrokkene 1] een koopovereenkomst in de zin van de door [Partij A en B] gestelde voorwaarde tot stand gekomen is. Indien die voorwaarde vervuld is, is een overeenkomst tot stand gekomen tussen partijen en dient [Partij C] na te komen. Indien de voorwaarde daarentegen niet vervuld zou zijn, kan [Partij C] zich niet beroepen op het niet vervuld raken van die voorwaarde. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
De rechtbank onderschrijft het standpunt van [Partij A en B] dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid in de zin van artikel 6:248, tweede lid, BW onaanvaardbaar is het tot uitvoering brengen van de tussen partijen gesloten overeenkomst af te laten stuiten op het niet in vervulling gaan van de voorwaarde verbonden aan het kopen van het aandeel van [betrokkene 1] in de percelen. Zoals hiervoor beschreven heeft [Partij A en B] die voorwaarde in zijn belang gesteld. Dat belang was in het bijzonder gelegen in het kunnen verwerven van het aandeel van [betrokkene 1] . In de ogen van [Partij A en B] is de voorwaarde thans dan ook niet meer van belang omdat hij dat aandeel van [betrokkene 1] gekocht heeft. Aan de andere kant heeft [Partij C] , die bij het aangaan van de koopovereenkomst naar voren gebracht heeft dat hij buiten de verhouding tussen [Partij A en B] en [betrokkene 1] staat en daarmee dat de voorwaarde zijn belang niet diende, onvoldoende onderbouwd dat hij thans wel belang heeft bij het naleven van deze van de overeenkomst deel uitmakende voorwaarde. Naar het oordeel van de rechtbank duiden de wens van [Partij C] thans af te zien van de verkoop en eventueel laten gelden zijn recht van voorkeur bij de verkoop door [betrokkene 1] van diens aandeel er vooralsnog slechts op dat [Partij C] op zijn schreden terugkeert, maar ook op niet meer dan dat.
9.6.
De rechtbank komt tot de slotsom dat [Partij C] gehouden is zijn verplichtingen uit de koopovereenkomst na te komen en dat hij zijn aandeel in de percelen aan [Partij A en B] dient te leveren.
Afstand voorkeursrecht
9.7.
[betrokkene 1] en [Partij C] zijn bij de verkoop van een aandeel van 50% in de percelen door [betrokkene 1] aan [Partij C] een voorkeursrecht overeengekomen. Dat recht is opgenomen in de akte van levering. De rechtbank verwijst naar wat hiervoor onder 3.2 staat. Dit voorkeursrecht is te beschouwen als een vorderingsrecht, inhoudende dat door [betrokkene 1] een aanbod zal worden gedaan als hij zijn aandeel wenst te verkopen (zie bijv. Rb. Rotterdam d.d. 1 juli 2015, ECLI:NL: RBROT:2015:4746 ). [Partij C] kan daar slechts afstand van gedaan hebben als hij daartoe een overeenkomst met [betrokkene 1] gesloten heeft (artikel 6:160 BW). Dat hij dat gedaan heeft is niet vast komen te staan. Daarvoor wijst de rechtbank op de volgende stukken. Wellicht zou uit de mededeling van [Partij C] dat hij [Partij A en B] voor de koop van het aandeel van [betrokkene 1] naar [betrokkene 1] zelf verwijst (zie hiervoor onder 3.5) afgeleid kunnen worden dat [Partij C] geen gebruik wenst te maken van zijn voorkeursrecht, maar een afspraak met [betrokkene 1] valt daarin niet te lezen. Door of namens [betrokkene 1] zijn tegenstrijdige berichten verspreid. Op 19 oktober 2018 is namens hem een e-mail verstuurd aan [Partij A en B] (zie hiervoor onder 3.15), waarin opgenomen is dat [Partij C] schriftelijk en telefonisch afstand gedaan heeft van zijn voorkeursrecht. In zijn brief van 27 april 2022 (zie hiervoor onder 3.23) staat echter dat het voorkeursrecht volgens hem “nog steeds bij [Partij C] ” is. Uit de brief die [Partij C] zelf op 27 september 2018 (zie hiervoor onder 3.13) aan [betrokkene 1] gestuurd heeft, valt eerder het tegendeel van een afspraak over afstand van het voorkeursrecht af te leiden. Daarin schrijft [Partij C] dat hij wellicht van zijn voorkeursrecht gebruik maakt als [betrokkene 1] zijn deel voor een reëlere prijs (dan € 135.000,00) aanbiedt. Naar aanleiding van deze brief heeft notaris Lenferink ook zijn twijfels geuit over het doen van afstand van het voorkeursrecht door [Partij C] (zie hiervoor onder 3.16). Samenvattend kan aan de hand van deze stukken niet geconcludeerd worden dat [Partij C] en [betrokkene 1] en afspraak gemaakt hebben, waarbij [Partij C] afstand gedaan heeft van zijn voorkeursrecht.
9.8.
De rechtbank zal de vorderingen onder a) en b) toewijzen. Omdat [Partij C] eigenaar is van de onverdeelde helft van de percelen, kan de rechtbank die vorderingen slechts met betrekking tot dat aandeel toewijzen. Aan de vordering onder c) komt de rechtbank niet toe.
9.9.
De rechtbank zal [Partij C] als grotendeels in het ongelijk gestelde partij veroordelen in de proceskosten aan de zijde van [Partij A en B] tot op heden begroot op
explootkosten € 125,03
salaris advocaat € 1.126,00 (2 punten à € 563,00)
totaal € 1.251,03,
te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf de vijftiende dag na het vonnis tot aan de voldoening. De rechtbank wijst erop dat [Partij A en B] het griffierecht al voldaan heeft bij het indienen van het beslagrekest.
9.10.
Nu de rechtbank de vorderingen onder a) en b) zal toewijzen en [Partij C] zal veroordelen om mee te werken aan de levering van zijn aandeel de percelen aan [Partij A en B] is het door [Partij A en B] daarop gelegde conservatoir beslag tot levering terecht geweest. De rechtbank zal [Partij C] dan ook veroordelen in de door [Partij A en B] gemaakte beslagkosten. Deze begroot de rechtbank op € 563,00 aan salaris advocaat (1 punt
à € 563,00), op € 289,02 aan explootkosten en € 314,00 aan griffierecht. Het totaal is een bedrag van € 1.166,02. De rechtbank zal [Partij C] ook veroordelen om de in verband daarmee gevorderde rente te betalen.
9.11.
De rechtbank zal [Partij C] in de nakosten veroordelen op een wijze zoals hierna onder beslissing vermeld.
in (voorwaardelijke) reconventie
9.12.
Nu de rechtbank zal beslissen dat een koopovereenkomst tot stand is gekomen tussen partijen dient zij de vordering in (voorwaardelijke) reconventie te beoordelen, in het bijzonder of de overeenkomst vernietigbaar is op grond van dwaling of bedrog.
9.13.
Hiervoor heeft de rechtbank al overwogen dat partijen een koopovereenkomst gesloten hebben, omdat zij overeenstemming bereikt hebben over het object van de overeenkomst, de koopprijs en een tweetal opschortende voorwaarden. [Partij C] stelt nu gedwaald te hebben bij de totstandkoming van de overeenkomst, omdat hij in de veronderstelling verkeerde dat [Partij A en B] een bedrag aan [betrokkene 1] betaalde als koopprijs voor diens aandeel in de percelen, terwijl die koopprijs hoger was. De prijs die [Partij A en B] aan [betrokkene 1] betaalde voor diens aandeel in de percelen kan van belang zijn bij de beantwoording van de vraag of de desbetreffende voorwaarde van de koopovereenkomst vervuld is. Van dwaling op dat punt bij de totstandkoming van de overeenkomst aan de zijde van [Partij C] kan echter geen sprake zijn. Om dezelfde reden kan [Partij A en B] geen bedrog gepleegd hebben in de zin van artikel 3:44 BW als hij [Partij C] een onjuiste koopprijs voor het aandeel van [betrokkene 1] heeft medegedeeld of laten meedelen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft [Partij C] niet voldoende uitgelegd waarom hij de koopovereenkomst niet zou zijn aangegaan als hij geweten had dat notaris Lenferink zowel voor [Partij A en B] als voor hemzelf optrad. In die zin heeft hij die grondslag voor zijn stellingen over dwaling en bedrog onvoldoende onderbouwd. De rechtbank voegt daaraan nog wel het volgende toe. Indien [Partij C] heeft willen betogen dat in de
ontwerpkoopovereenkomst die notaris Lenderink opgesteld heeft een onjuiste koopprijs voor het aandeel van [betrokkene 1] staat en dat hij, [Partij C] , zich daardoor op het verkeerde been heeft laten zetten, omdat hij ervan uitging dat notaris Lenferink voor hem, [Partij C] optrad en niet voor [Partij A en B] , dan geldt wat de rechtbank hiervoor overwogen heeft over de betekenis van die koopprijs ook. Een onjuiste veronderstelling over die koopprijs kan [Partij C] niet hebben doen dwalen en evenmin kan daarin een grond gevonden vonden voor bedrog aan de zijde van [Partij A en B]
9.14.
De rechtbank heeft hiervoor ook overwogen dat zij van oordeel is dat niet vast is komen te staan dat [Partij C] afstand gedaan heeft van zijn voorkeursrecht jegens [betrokkene 1] en dat zij de vordering die ziet op het geven van een verklaring van recht dat hij dat wel gedaan heeft zal afwijzen. De vordering in (voorwaardelijke) reconventie strekkende tot vernietiging van het doen van afstand van het voorkeursrecht behoeft dan ook geen nadere bespreking.
9.15.
De rechtbank wijst de vordering van [Partij A en B] toe, waar deze ziet op de totstandkoming van de koopovereenkomst tussen partijen en op de gehoudenheid van [Partij C] tot nakoming van die overeenkomst. Daarnaast wijst de rechtbank de vordering van [Partij A en B] af voor zover betrekking heeft op het afzien van [Partij C] van zijn voorkeursrecht. In die situatie is de voorwaarde verbonden aan de vordering in reconventie, waarmee [Partij C] opheffing van het door [Partij A en B] op het aandeel van [Partij C] in de percelen gelegde beslag vordert, niet vervuld. Dit deel van de vordering behoeft dan ook evenmin verdere bespreking.
9.16.
De rechtbank zal de vordering afwijzen met veroordeling van [Partij C] als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten tot op heden aan de zijde van [Partij A en B] begroot op € 281,50 (0,5 punt à € 563,00).

10.De beslissing

De rechtbank
in conventie
- verklaart voor recht dat tussen [Partij A en B] en [Partij C] een bindende koopovereenkomst ten aanzien van het aandeel van [Partij C] in de percelen tot stand is gekomen;
- veroordeelt [Partij C] tot nakoming van de tussen partijen gesloten koopovereenkomst door het verlenen van medewerking aan het notarieel overdragen van zijn aandeel in de percelen aan [Partij A en B] , onder de tussen partijen overeengekomen voorwaarden, een en ander uiterlijk binnen 14 dagen na betekening van het vonnis, op straffe van verbeurte van een direct opeisbare dwangsom ter grootte van € 500,- per kalenderdag, of een gedeelte van die kalenderdag, met een maximum van € 75.000,- op het moment dat [Partij C] in gebreke blijft met de nakoming van deze veroordeling, waarbij tevens wordt bepaald dat het vonnis ex art. 3:301 BW in de plaats zal treden van een tot levering van zijn aandeel in de percelen bestemde akte of een deel daarvan op het moment dat [Partij C] nog niet heeft meegewerkt aan de notariële overdracht van de percelen en het vonnis in kracht van gewijsde is gegaan;
- veroordeelt [Partij C] in de proceskosten aan de zijde van [Partij A en B] tot op heden begroot op € 1.251,03, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf de vijftiende dag na de dag van dit vonnis tot aan de algehele voldoening;
- veroordeelt [Partij C] om aan [Partij A en B] een bedrag van € 1.166,02 aan beslagkosten te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf de vijftiende dag na de dag van dit vonnis tot aan de algehele voldoening;
- veroordeelt [Partij C] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 163,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [Partij C] niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 85,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak, en te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de nakosten met ingang van veertien dagen na de betekening van dit vonnis tot aan de voldoening;
- verklaart deze beslissing tot zover uitvoer bij voorraad;
- wijst de vordering voor het overige af;
in (voorwaardelijke) reconventie
- wijst de vordering af;
- veroordeelt [Partij C] in de proceskosten aan de zijde van [Partij A en B] tot op heden begroot op € 281,50;
- verklaart deze veroordeling in de proceskosten uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.A. de Beaufort en in het openbaar uitgesproken op 21 december 2022. [1]

Voetnoten

1.type: