ECLI:NL:RBOVE:2022:4104

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
21 april 2022
Publicatiedatum
6 juli 2023
Zaaknummer
08/963523-21 (LP) (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor medeplegen van opzettelijk handelen in drugs en witwassen

Op 21 april 2022 heeft de Rechtbank Overijssel uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het medeplegen van opzettelijk handelen in drugs en witwassen. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan het medeplegen van het opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland brengen van grote hoeveelheden MDMA (XTC) en metamfetamine (Crystal Meth), alsook aan het opzettelijk aanwezig hebben van ketamine zonder registratie. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 30 maanden. De zaak kwam voort uit een onderzoek van de Nationale Politie, waarbij het Post Interventieteam betrokken was. Dit team richtte zich op de uitvoer van verdovende middelen via de post. Tijdens het onderzoek werden diverse postpakketten onderschept die verdovende middelen bevatten. De verdachte werd in verband gebracht met deze verzendingen en er werd bewijs gevonden in zijn woning, waaronder grote hoeveelheden MDMA en ketamine, alsook contant geld van 49.050 euro, waarvan de herkomst niet kon worden verklaard. De rechtbank oordeelde dat de verdachte wetenschap had van de aanwezigheid van deze middelen en dat hij betrokken was bij een criminele organisatie die zich bezighield met drugshandel. De rechtbank achtte de verdachte strafbaar voor de bewezen feiten en legde een gevangenisstraf op, waarbij rekening werd gehouden met de ernst van de feiten en de impact op de samenleving.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer: 08/963523-21 (LP) (P)
Datum vonnis: 21 april 2022
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum 1] 1988 te [geboorteplaats] (China),
voorheen wonende/verblijvende aan de [woonplaats],
thans in voorarrest verblijvende in de P.I. ter Apel.

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 21 maart 2022 en 8 april 2022.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie
mr. C. Hofstee en van hetgeen door verdachte en de raadsman mr. A.A. Boersma, advocaat te ’s-Hertogenbosch, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte zich - al dan niet samen met een of meer anderen - schuldig heeft gemaakt aan:
  • feit 1: het opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland brengen, bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en/of het opzettelijk aanwezig hebben van (grote) hoeveelheden verdovende middelen (MDMA (XTC)) en/of metamfetamine (Crystal Meth) en/of cocaïne);
  • feit 2: het al dan niet opzettelijk, zonder registratie, in voorraad hebben, te koop aanbieden, afleveren, uitvoeren en/of buiten het grondgebied van Nederland brengen van (grote) hoeveelheden ketamine;
  • feit 3: witwassen;
  • feit 4: deelneming aan een criminele organisatie.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
1.
hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2020 tot en met 2 maart 2021, te
's-Gravenhage en/althans (elders) in Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
meermalen, althans eenmaal,
- (telkens) opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht,

(telkens) als bedoeld in artikel 1 lid 5 van de Opiumwet, en/of

- (telkens) opzettelijk heeft bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of

verkocht en/of heeft afgeleverd en/of heeft verstrekt en/of vervoerd, en/of

- (telkens) opzettelijk aanwezig heeft gehad,
een (grote) hoeveelheid/hoeveelheden van (een) materia(a)1(en) bevattende
MDMA(XTC) en/of methamfetamine (Christal Meth) en/of cocaïne en/althans/zijnde
(telkens) (een) middel(en) als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst
I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;

2 .

hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2020 tot en met 2 maart 2021
althans op of omstreeks 2 maart 2021 te ‘s-Gravenhage en/althans (elders) in
Nederland,
tezamen en in verenging met een ander of anderen en/althans alleen
meermalen, althans eenmaal (telkens) al dan niet opzettelijk
zonder registratie (een grote hoeveelheid/hoeveelheden van een) werkzame
stoffen en/of een geneesmiddel waarvoor geen handelsvergunning geldt, te weten
ketamine, in voorraad heeft gehad en/of te koop heeft aangeboden en/of heeft
afgeleverd en/of heeft uitgevoerd of anderszins buiten Nederlands grondgebied
heeft gebracht;

3 .

hij op of omstreeks 2 maart 2021, in de gemeente 's-Gravenhage,
althans in Nederland,
(in een woning aan de [adres])
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
a.
a) van één of meer voorwerp(en), te weten van één of meer (contant(e))
geldbedrag(en) tot een totaalbedrag van (circa) 49.050,-- euro, althans
enig(e) geldbedrag(en), de werkelijke aard en/of de herkomst en/of de
vindplaats en/of de vervreemding en/of de verplaatsing heeft verborgen/verhuld
en/of heeft verborgen/verhuld wie de rechthebbende op het/de geldbedrag(en)
was/waren, en/of heeft verborgen/verhuld wie genoemde voorwerpen voorhanden
heeft/hebben gehad, terwijl hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) wist(en)
dat die/dat voorwerp(en) - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren
uit enig misdrijf,
en/of
b) (telkens) één of meer voorwerp(en), te weten één of meer (contant(e))
geldbedrag(en) tot een totaalbedrag van (circa) 49.050,-- euro, althans
enig(e) geldbedrag(en), heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad en/of
heeft overgedragen en/of heeft omgezet, en/of van genoemd(e) voorwerp(en)
gebruik heeft gemaakt, terwijl hij, verdachte, en/of zijn mededader(s)
wist(en) dat die/dat voorwerp(en) - onmiddellijk of middellijk - afkomstig
was/waren uit enig misdrijf;

4 .

hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2020 tot en met 2 maart 2021 te
Rotterdam en/of Den Haag en/of Amstelveen en/of Amsterdam, en/althans (elders)
m Nederland en/of in Frankrijk,
heeft deelgenomen aan een organisatie, bestaande uit een samenwerkingsverband
van hem, verdachte en/of [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 3]
en/of een of meer andere natuurlijke personen,
welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, als bedoeld in
- artikel 2 van de Opiumwet en/of
- artikel 38/40 van de Geneesmiddelenwet, en/of
- artikel 420bis van het Wetboek van Strafrecht.

3.De voorvragen

Geldigheid van de dagvaarding
Door de verdediging is - kort samengevat - gesteld dat de dagvaarding ten aanzien van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten nietig moet worden verklaard, aangezien de tenlastelegging onvoldoende feitelijk is omschreven.
De rechtbank is van oordeel dat uit de feitelijke omschrijving van de aan verdachte ten laste gelegde handelingen in samenhang bezien met de inhoud van het dossier voldoende duidelijk is wat hem wordt verweten en waartegen verdachte zich kan verdedigen.
Gelet op het voren overwogene dient het beroep op nietigheid van de dagvaarding te worden verworpen. De dagvaarding is derhalve geldig.
De rechtbank heeft voorts vastgesteld dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
4. De bewijsoverwegingen [1]
4.1
Inleiding
Binnen de Landelijke Eenheid van de Nationale Politie is het Post Interventieteam een specialistisch team dat zich richt op onderzoek naar de uitvoer van onder meer verdovende middelen via de poststroom. Op basis van verschillende meldingen van via de postdiensten ter verzending naar het buitenland aangeboden postpakketten - met daarin een verborgen hoeveelheid verdovende middelen - ontstond het vermoeden dat er mogelijk sprake was van een crimineel samenwerkingsverband met personen van Oost-Aziatische afkomst. Daarop is in januari 2020 het opsporingsonderzoek 26Coleman gestart.
Om zicht te krijgen op de mogelijke verdachten zijn gedurende het opsporingsonderzoek
26Coleman onder meer diverse observaties uitgevoerd. Uit dat onderzoek is onder meer naar voren gekomen dat in de periode tussen 12 november 2018 en 2 maart 2021 tenminste
63 postpakketten met een verborgen inhoud verdovende middelen of andere verboden middelen (vaak grote hoeveelheden ketamine of MDMA (XTC), maar ook metamfetamine (Crystal Meth), LSD(-zegels) en cocaïne) via een postdienst ter verzending naar het buitenland zijn aangeboden.
Als deklading werden voor de postpakketten diverse gebruiksgoederen gebruikt, zoals tuinlampen, fotolijsten, gereedschapssets, thermosflessen, tafelpoten, wandklokken, alsmede biafine-tubes en snoepgoed, waarin de verdovende middelen of ketamine werden verborgen, of waaraan wantongborden werden toegevoegd met een daarin verborgen lading verdovende middelen of ketamine.
Tijdens de actiedag op 2 maart 2021 zijn bij doorzoekingen in de woningen van meerdere bij de verzending van de postpakketten betrokken personen kleinere en grotere hoeveelheden XTC (MDMA) en/of metamfetamine (Crystal Meth) en/of ketamine en/of cocaïne aangetroffen. Ook werden dekladingen en diverse verpakkingsmaterialen aangetroffen.
In het kader van het onderzoek 26Coleman zijn thans gedagvaard verdachte [verdachte] en de medeverdachten [medeverdachte 2], [medeverdachte 4], [medeverdachte 5], [medeverdachte 1], [medeverdachte 6], [medeverdachte 7], [medeverdachte 8], [medeverdachte 9], [medeverdachte 10] en [medeverdachte 11].
4.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie vordert tot bewezenverklaring van de onder 1 tot en met 4 ten laste gelegde feiten, waarbij voor wat betreft de uitvoer van verdovende middelen (feit 1), de uitvoer van ketamine (feit 2) en voor wat betreft de bestaansduur van de criminele organisatie (feit 4) is verzocht om als pleegperiode bewezen te verklaren de periode van
1 januari 2020 tot en met 2 maart 2021.
4.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank ten aanzien van:
- feit 1 voor zover betreffende de in de woning aan de [woonplaats] aangetroffen hoeveelheid van 327 gram MDMA;
- feit 2 voor zover betreffende de in de woning aan de [woonplaats] aangetroffen hoeveelheid van 130 gram ketamine;
- feit 3.
De raadsman heeft voor het overige vrijspraak bepleit op de in zijn pleitnota aangegeven gronden.
4.4
Het oordeel van de rechtbank
Omdat in de zaken van verdachte en de medeverdachten voor een groot deel dezelfde overwegingen worden gehanteerd en de medeverdachten deels dezelfde achternamen hebben, zal de rechtbank in de navolgende bewijsoverwegingen de medeverdachten steeds (voor zover bekend) bij hun volledige voornamen en achternamen noemen op de wijze waarop ze zijn gedagvaard. Daarbij wordt opgemerkt dat verdachte ter terechtzitting heeft aangegeven dat zijn werkelijke personalia als volgt zouden luiden:
[verdachte], geboren op [geboortedatum 2] 1990.
De rechtbank zal, gelet op de samenhang van de ten laste gelegde feiten en ten behoeve van de leesbaarheid van het vonnis eerst de verdenking ten aanzien van deelneming aan een criminele organisatie bespreken.
Feit 4 - Deelneming aan een criminele organisatie
De rechtbank stelt voorop dat volgens vaste rechtspraak onder een criminele organisatie
als bedoeld in artikel 140 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) wordt bedoeld een samenwerkingsverband met een zekere duurzaamheid en structuur tussen tenminste twee personen. Van deelneming aan een dergelijke organisatie kan slechts sprake zijn als de verdachte behoort tot het samenwerkingsverband en een aandeel heeft in gedragingen, dan wel gedragingen ondersteunt, die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het in artikel 140 Sr bedoelde oogmerk. Voor deelneming is vereist dat verdachte - in de zin van onvoorwaardelijk opzet - weet dat de organisatie tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven.
Uit de bevindingen van de uitgevoerde observaties in onderling verband en in samenhang bezien met de inhoud van de onderschepte postpakketten en de in de diverse woningen aangetroffen goederen en geldbedragen volgt naar het oordeel van de rechtbank dat sprake is geweest van een groep personen die zich - als inpakker en/of chauffeur en/of verzender - in wisselende samenstellingen, in de periode van begin november 2018 tot en met 2 maart 2021 gezamenlijk en intensief bezig heeft gehouden met het naar het buitenland verzenden van postpakketten, met daarin telkens een verborgen hoeveelheid verdovende middelen of ketamine.
De rechtbank acht daartoe redengevend dat:
  • uit observaties blijkt dat verschillende verdachten persoonlijk contact met elkaar hadden en elkaar regelmatig op dezelfde locaties ontmoetten;
  • uit onderzoek is gebleken dat voor het aanbieden en verzenden van de postpakketten door de verschillende verdachten in dit opsporingsonderzoek steeds gebruik werd gemaakt van dezelfde Modi Operandi, die onder meer bestond uit het aanbieden van meerdere postpakketten (soms) in een kort tijdsbestek op telkens verschillende service-/verzendpunten, waarbij gebruik werd gemaakt van een specifieke deklading voor het verbergen van de verdovende middelen, met name wantongborden;
  • een groot deel van de 63 ter verzending aangeboden, maar (vervolgens) onderschepte en onderzochte postpakketten een verborgen grote hoeveelheid van (meestal) meerdere kilo’s MDMA (XTC), metamfetamine (Crystal Meth) of ketamine bevatte, dan wel (incidenteel) een hoeveelheid cocaïne (450 gram) of LSD-zegels (eenmaal 1.000 LSD-zegels en eenmaal 3.000 LSD-zegels);
  • tijdens de doorzoekingen op 2 maart 2021 in de woningen van verschillende verdachten in dit opsporingsonderzoek onder meer grote hoeveelheden MDMA (XTC) en/of metamfetamine (Crystal Meth) en/of ketamine zijn aangetroffen en/of grote contante geldbedragen, alsmede diverse verpakkingsmaterialen en (gebruiks)goederen die overeenkomen met de verpakkingsmaterialen van de eerder ter verzending aangeboden postpakketten en met de aangetroffen inhoud daarvan, zoals onder meer de wantongborden.
Op grond van de hiervoor weergegeven feiten en omstandigheden stelt de rechtbank vast dat sprake is van een samenwerkingsverband van meerdere personen dat als oogmerk heeft het uitvoeren van verdovende middelen, het uitvoeren van ketamine en het witwassen van de verdiensten van die handel.
Uit de inhoud van de bewijsmiddelen volgt dat verdachte een rol heeft gespeeld bij de gedragingen van de organisatie, gelet op (onder meer) de in de woning van verdachte aan de [woonplaats] aangetroffen goederen, de in zijn telefoon aangetroffen verzendbewijzen van postpakketten en de inhoud van het WeChat-gesprek over de bestelling van 2.000 afdekplaatjes, waarvan is vastgesteld dat soortgelijke afdekplaatjes werden gebruikt als deklading van de verzonden verboden middelen.
De rechtbank dient vervolgens de vraag te beantwoorden of verdachte wetenschap had van het oogmerk van de organisatie. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
Uit de inhoud van de bewijsmiddelen leidt de rechtbank af dat verdachte kan worden aangemerkt als één van de personen die - al dan niet samen met een ander- werkzaamheden op de locatie [woonplaats] heeft verricht als inpakker en/of verzender.
De bewijsmiddelen geven naar het oordeel van de rechtbank weliswaar inzicht in de feitelijke omstandigheden en de feitelijke gedragingen van de individuele personen (onder meer op grond van de binnen het opsporingsonderzoek uitgevoerde observaties), maar de bewijsmiddelen geven echter geen of onvoldoende inzicht in het functioneren van de organisatie en evenmin in het functioneren van verdachte en medeverdachten in die organisatie. Niet kan namelijk worden vastgesteld of het bij bepaalde gedragingen om individuele keuzes van individuele verdachten gaat (met eventueel hulp van een of meer medeverdachten) dan wel om gedragingen binnen een organisatie. De rechtbank betrekt daarbij dat in het dossier - behoudens enkele WeChat-berichten - elke vorm van communicatie tussen de verdachten onderling ontbreekt en dat binnen het opsporingsonderzoek 26Coleman onvoldoende aanwijzingen zijn gevonden voor een structuur en de wijze waarop de samenwerking binnen de organisatie plaatsvond.
De rechtbank is op grond van het voorgaande van oordeel dat het dossier onvoldoende concrete aanwijzingen bevat om vast te kunnen stellen dat verdachte wetenschap had van het bestaan van een criminele organisatie en van het oogmerk van die organisatie.
De rechtbank acht daarom niet bewezen dat verdachte heeft deelgenomen aan de bedoelde criminele organisatie en zal hem daarvan vrijspreken.
Feit 1 (artikel 2 Opiumwet) en feit 2 (overtreding van de Geneesmiddelenwet)
De rechtbank is van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte het onder
1. en 2 ten laste gelegde heeft begaan. De rechtbank overweegt daartoe het volgende, waarbij allereerst hetgeen hiervoor ten aanzien van feit 4 is overwogen als herhaald en ingelast geldt. [2]
Verdachte is op 2 maart 2021 aangetroffen in de woning aan de [woonplaats]. [3] Volgens zijn eigen verklaring verbleef hij op dat moment ongeveer sinds een jaar in die woning. [4]
Bij de doorzoeking van deze woning is in de meterkast onder meer 327 gram MDMA en 130 gram ketamine aangetroffen en in beslag genomen. [5]
In slaapkamer 2 van deze woning zijn diverse goederen aangetroffen die gebruikt kunnen worden voor het prepareren van postpakketten, zoals duck tape, kartonnen dozen, cadeauverpakkingen en plastic bubbelfolie, alsmede een grote hoeveelheid afdekplaatjes voor potjes en een grote hoeveelheid latex handschoenen. Daarnaast werden goederen aangetroffen die overeenkomen met gebruikte deklading van de eerder onderschepte en ter verzending aangeboden postpakketten, zoals (lege) Biafine-tubes, spelletjes en (lege) Rituals handcrème-potjes. [6]
Ter terechtzitting heeft verdachte verklaard dat “slaapkamer 2” de slaapkamer was waar hij normaal gesproken sliep met zijn vriendin [medeverdachte 2]. [7]
In de mobiele telefoon van verdachte zijn WeChat-gesprekken aangetroffen tussen hem en een verpakkingsbedrijf over de bestelling van in totaal 2.000 aluminium afdekplaatjes voor potjes, waarbij verdachte foto’s heeft verzonden van de bovenzijde van lege potjes en de afmetingen daarvan heeft doorgegeven.
Verder werd in de mobiele telefoon van verdachte een foto van de bovenzijde van een doos aangetroffen, met als afzender [naam 1]. [8] Tijdens de doorzoeking van de woning aan de [woonplaats] is een doos aangetroffen met als inhoud lege Rituals-potjes. [9]
Ook zijn in de mobiele telefoon van verdachte afbeeldingen van facturen en verzendlabels aangetroffen die te relateren zijn aan de verzending van 30 postpakketten vanuit Frankrijk naar Nieuw Zeeland, Canada, Verenigd Koninkrijk, Hong Kong en Taiwan in de periode tussen 13 november 2019 en 26 januari 2021.
De mobiele telefoon van verdachte bevat ook chats tussen hem en “[naam 2]” die gevoerd zijn in de periode tussen 11 december 2020 en 1 maart 2021. In deze chats wordt veel gesproken
over het verzenden van pakketjes en worden afbeeldingen gedeeld van verzendbevestigingen, verzendlabels en verzendstatussen van pakketten. [10]
Op 15 april 2020 is waargenomen dat [medeverdachte 12] vanuit de woning aan de [woonplaats] een pakket in zijn auto legt en dat vervolgens inlevert bij de DHL-vestiging in Den Haag. Dit pakket is door de politie in beslag genomen en bleek
2,1 kilogram ketamine te bevatten. [11]
Een en ander in onderling verband en samenhang bezien duidt naar het oordeel van de rechtbank onmiskenbaar op het gebruik van de woning aan de [woonplaats] als een inpaklocatie voor het prepareren en verzendklaar maken van postpakketten met verdovende middelen en ketamine.
De rechtbank acht in het licht van het voren overwogene, in het bijzonder gelet op de gegevens die zijn aangetroffen in de mobiele telefoon van verdachte, zijn verklaring ter terechtzitting - kort samengevat inhoudende dat hij enkel af en toe wat spullen kocht voor handel met China en dat de in de woning door gevonden verdovende middelen en ketamine uitsluitend voor eigen gebruik waren - ongeloofwaardig en volgt die verklaring daarom niet.
Uit de hiervoor beschreven feiten en omstandigheden in onderling verband en samenhang bezien, volgt naar het oordeel van de rechtbank dat verdachte wetenschap had van de aanwezigheid van MDMA en ketamine in de woning aan de [woonplaats].
De rechtbank overweegt ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde in het bijzonder het navolgende.
Op grond van artikel 38, eerste lid, van de Geneesmiddelenwet is het verboden om zonder registratie werkzame stoffen te bereiden, in te voeren, af te leveren, uit te voeren, dan wel te verhandelen. Blijkens het tweede lid van dit artikel vindt die registratie plaats door inschrijving in een door Onze Minister bijgehouden register door middel van een door Onze Minister beschikbaar te stellen registratieformulier.
Uit onderzoek is gebleken dat aan verdachte geen registratie is afgegeven voor activiteiten met werkzame stoffen als bedoeld in artikel 38 van de Geneesmiddelenwet. [12]
Op grond hiervan acht de rechtbank ook het opzet bewezen, op zowel het aanwezig hebben als het afleveren, verstrekken, vervoeren en naar het buitenland uitvoeren van grote hoeveelheden MDMA en op het aanwezig hebben van cocaïne, alsmede op het
- zonder registratie - aanwezig hebben, afleveren, verstrekken, vervoeren en naar het buitenland uitvoeren van grote hoeveelheden ketamine.
Pleegperiode
De rechtbank leidt uit de inhoud van de bewijsmiddelen af dat verdachte tenminste vanaf
1 januari 2020 betrokken is geweest bij het plegen van voornoemde feiten. Gelet op de op de telefoon van verdachte aangetroffen verzendlabels, daterende vanaf 13 november 2019, volgt de rechtbank de verklaring van verdachte - dat hij ongeveer een jaar aan de [woonplaats] heeft verbleven – niet. De rechtbank gaat voor wat betreft de pleegperiode van het onder 1 en 2 ten laste gelegde daarom uit van 1 januari 2020 als startdatum.
Medeplegen
De rechtbank is tot slot van oordeel dat de hiervoor beschreven gedragingen van verdachte een nauwe en bewuste samenwerking tussen hem en anderen opleveren, zodat het ten laste gelegde medeplegen ook kan worden bewezen.
Feit 3 - Witwassen
De rechtbank is van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte het onder
3 ten laste gelegde heeft begaan. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
Bij de doorzoeking in de woning aan de [woonplaats] is op 2 maart 2021 ook een contant geldbedrag van in totaal 49.050 euro aangetroffen. Een groot deel van het geld, te weten 46.050 euro, werd aangetroffen in een sporttas die in een kast in de slaapkamer van verdachte lag.
De rechtbank stelt vast dat de omstandigheden waaronder het geld werd aangetroffen als zogenaamde typologieën van - en daarmee kenmerkend - voor witwassen zijn aan te merken. Het is een feit van algemene bekendheid dat diverse vormen van criminaliteit gepaard gaan met grote hoeveelheden contant geld. In dit verband zijn het plegen van Opiumwetmisdrijven en witwassen onlosmakelijk met elkaar verbonden.
De hiervoor onder feit 1 en feit 2 beschreven feiten en omstandigheden rechtvaardigen het vermoeden van witwassen van opbrengsten van misdrijven. De rechtbank stelt verder vast dat het dossier geen aanwijzingen bevat voor legale inkomsten van verdachte. Van de verdachte mag dan worden verwacht dat hij een verifieerbare verklaring geeft over de eventuele legale herkomst van het geld. Verdachte heeft verklaard dat het geld toebehoorde aan een vriend in Italië, voor wie hij het geld bewaarde, omdat die vriend in verband met de Corona-maatregelen niet naar Nederland kon komen. De rechtbank acht die verklaring niet geloofwaardig, nu verdachte daarvan geen verifieerbare gegevens heeft verstrekt en die verklaring niet op enige wijze heeft onderbouwd. De rechtbank volgt deze verklaring daarom niet.
De rechtbank acht dan ook bewezen dat het geld afkomstig moet zijn uit enig misdrijf en dat verdachte hiervan op de hoogte was.
Dit betekent dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan het witwassen van een geldbedrag van 49.050 euro, waarbij de werkelijke aard en herkomst van het geld is verborgen en verhuld en waarbij verdachte dit geld voorhanden heeft gehad. De rechtbank acht in het dossier geen bewijs voorhanden voor de overige ten laste gelegde bestanddelen, zodat zij verdachte daarvan zal vrijspreken.
Medeplegen
De rechtbank is tot slot van oordeel dat de hiervoor beschreven gedragingen van verdachte telkens een nauwe en bewuste samenwerking tussen hem en een of meer anderen opleveren, zodat het ten laste gelegde medeplegen ook kan worden bewezen.
4.5
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat:
1.
hij in de periode van 1 januari 2020 tot en met 2 maart 2021 te 's-Gravenhage
althans elders in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen,
meermalen,
- telkens opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht,
telkens als bedoeld in artikel 1 lid 5 van de Opiumwet, en
- telkens opzettelijk heeft afgeleverd en/of heeft verstrekt en/of vervoerd, en
- telkens opzettelijk aanwezig heeft gehad,
een grote hoeveelheid van een materiaa1 bevattende MDMA (XTC) en/of
metamfetamine (Crystal Meth), zijnde telkens een middel als bedoeld in de
bij de Opiumwet behorende lijst I;
2 .
hij in de periode van 1 januari 2020 tot en met 2 maart 2021 te ‘s-Gravenhage
althans elders in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen,
meermalen,
telkens opzettelijk zonder registratie een grote hoeveelheid van een werkzame
stof, te weten ketamine, in voorraad heeft gehad en heeft afgeleverd en heeft
uitgevoerd;
3 .
hij op 2 maart 2021, in de gemeente 's-Gravenhage, in een woning aan de
[adres], tezamen en in vereniging met een ander of anderen,
van voorwerpen, te weten van contante geldbedragen tot een totaalbedrag
van 49.050,-- euro, de werkelijke aard en de herkomst heeft verborgen en verhuld en
heeft verborgen en verhuld wie de rechthebbende op het geldbedrag was, terwijl hij,
verdachte, en zijn mededader(s) wist(en) dat die voorwerpen - onmiddellijk of
middellijk - afkomstig waren uit enig misdrijf,
en
b) voorwerpen, te weten contante geldbedragen tot een totaalbedrag van 49.050,--
euro, voorhanden heeft gehad, terwijl hij, verdachte en zijn mededader(s)
wist(en) dat die voorwerpen - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit
enig misdrijf.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd in de bewezenverklaring. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

5.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is strafbaar gesteld in:
- de artikelen 47, 55 en 420bis van het Wetboek van Strafrecht,
- de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet,
- artikel 38 van de Geneesmiddelenwet en
- de artikelen 1, 2 en 6 van de Wet op de Economische Delicten.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het bewezen verklaarde levert op:
Feit 1:
eendaadse samenloop van:
het misdrijf: medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd,
en
het misdrijf: medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd,
en
het misdrijf: medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.
Feit 2:
Het misdrijf: medeplegen van overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 38 van de Geneesmiddelen wet, opzettelijk begaan, meermalen gepleegd.
Feit 3:
het misdrijf: medeplegen van witwassen.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor het bewezen verklaarde feit.

7.De op te leggen straf of maatregel

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte te veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 jaar.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht om bij het opleggen van een straf onderscheid te maken voor wat betreft de specifieke verzendingen en de daaraan gerelateerde hoeveelheden drugs en ketamine.
7.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van verdachte, zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij het volgende van belang.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland brengen, afleveren, verstrekken, vervoeren en het opzettelijk aanwezig hebben van grote hoeveelheden MDMA (XTC) en metamfetamine (Crystal Meth).
Door zijn handelwijze heeft verdachte bijgedragen aan de instandhouding van de markt van verdovende middelen. Het is algemeen bekend dat MDMA (XTC) en metamfetamine (Crystal Meth), alsmede ketamine voor de gezondheid van personen schadelijke stoffen zijn waaraan de gebruikers gemakkelijk verslaafd raken, met alle gevolgen voor de gebruikers en voor de maatschappij van dien, zoals het begaan van strafbare feiten die gepleegd worden om aan geld te komen voor de aanschaf van deze drugs, waardoor schade en overlast wordt toegebracht aan anderen. Verdachte heeft zich kennelijk niet bekommerd om de gevaren voor de gezondheid van drugsgebruikers en de nadelige gevolgen daarvan voor de maatschappij maar heeft enkel oog gehad voor persoonlijk financieel gewin. De rechtbank rekent hem dit zwaar aan.
Verdachte heeft zich ook schuldig gemaakt aan het opzettelijk aanwezig hebben, afleveren en uitvoeren van grote hoeveelheden ketamine, zonder over de daartoe vereiste registratie te beschikken. Artikel 38, eerste lid, van de Geneesmiddelenwet beoogt de volksgezondheid te beschermen en de legale productieketen van geneesmiddelen te versterken. Het handelen van verdachte belemmert dit doel en kan de volksgezondheid fors beschadigen. Ook dit rekent de rechtbank verdachte aan.
De verdachte heeft zich ten slotte ook schuldig gemaakt aan medeplegen van witwassen, dat gericht is op het veiligstellen van uit misdrijf afkomstige opbrengsten. Met de handel in drugs worden enorme bedragen verdiend. Geld dat vaak wordt witgewassen en aldus zijn weg naar de bovenwereld vindt, wat ondermijnend werkt. Het witwassen van criminele gelden vormt een bedreiging van de legale economie en tast de integriteit van het financiële en economische verkeer aan. Dit handelen van verdachte bevordert het plegen van delicten, omdat zonder het verschaffen van een schijnbare legale herkomst van criminele gelden, het genereren van illegale winsten een stuk minder lucratief zou zijn.
Verdachte heeft zich aan deze voor de samenleving zeer nadelige gevolgen niets gelegen laten liggen en met zijn handelen bijgedragen aan het in stand houden daarvan.
De rechtbank acht dit dan ook een ernstig feit.
Bij het bepalen van de strafmaat heeft de rechtbank voor wat betreft de bewezen verklaarde Opiumwetmisdrijven de Landelijke Oriëntatiepunten Vakinhoud Strafrecht (LOVS) als uitgangspunt genomen en daarbij gelet op de totale omvang van de aan verdachte toe te rekenen verzonden postpakketten en de hoeveelheden verdovende middelen en ketamine die in zijn woning zijn aangetroffen.
De rechtbank heeft verder acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van verdachte van 24 februari 2022, waaruit volgt dat verdachte (in Nederland) niet eerder in aanraking is geweest met politie en/of justitie.
De aard en ernst van de bewezen verklaarde feiten rechtvaardigen naar het oordeel van de rechtbank oplegging van een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
Alles afwegend, acht de rechtbank in dit geval oplegging van een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden, met aftrek overeenkomstig artikel 27 Sr, passend en geboden.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan verdachte voorwaardelijke invrijheidsstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.
7.5
De in beslag genomen voorwerpen
7.5.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd tot verbeurdverklaring van het op beslaglijst vermelde geldbedragen van in totaal € 49.050,00.
7.5.2.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich niet uitgelaten over de vordering tot verbeurdverklaring.
7.5.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat de op de beslaglijst vermelde geldbedragen moeten worden verbeurd verklaard, omdat met deze geldbedragen het onder 3 bewezen verklaarde feit is begaan.

8.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 33, 33a en 57 Sr.

9.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte onder 4 is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
- verklaart bewezen dat verdachte het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feiten
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
Feit 1:
eendaadse samenloop van:
het misdrijf: medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd,
en
het misdrijf: medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd,
en
het misdrijf: medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.
Feit 2:
Het misdrijf: medeplegen van overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 38 van de Geneesmiddelen wet, opzettelijk begaan, meermalen gepleegd.
Feit 3:
het misdrijf: medeplegen van witwassen.
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het bewezen verklaarde;
straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
30 (dertig) maanden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
de in beslag genomen voorwerpen
- verklaart verbeurd het op de (in kopie aan dit vonnis gehechte) beslaglijst vermelde geldbedrag van in totaal € 49.050,00.
Dit vonnis is gewezen door mr. D. ten Boer, voorzitter, mr. S.H. Peper en N.J.C. Monincx, rechters, in tegenwoordigheid van H. Kamp, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 21 april 2022.
Buiten staat
Mr. S.H. Peper en mr. N.J.C. Monincx zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar mappen en pagina’s, zijn dit mappen/pagina’s uit het dossier van de Landelijke Eenheid van de Nationale Politie met de aanduiding 26Coleman / LEFC920002-865. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van het Algemeen Dossier (AD) en Zaaksdossiers (ZD) van de in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakte processen-verbaal.
2.Relaasproces-verbaal, pagina 19 t/m 148
3.Proces-verbaal van doorzoeking ter inbeslagneming [adres], pagina 884
4.Verklaring van verdachte ter terechtzitting
5.Proces-verbaal van doorzoeking ter inbeslagneming [adres], pagina 870-871 en Proces-verbaal PL2600-20200114005-12 inzake NFIdent onderzoek [adres], pagina 2457 t/m 2459
6.Proces-verbaal van doorzoeking ter inbeslagneming [adres], pagina 867-884
7.Verklaring van verdachte ter terechtzitting van 21 maart 2022
8.Proces-verbaal IPhone BU072.06.02.004, pagina 346, 347
9.Proces-verbaal van doorzoeking ter inbeslagneming [adres], pagina 872
10.Proces-verbaal IPhone BU072.06.02.004, pagina 347
11.Proces-verbaal van bevindingen LEFC920002-677, pagina 865-867
12.Zaaksdosier aanvulling Relaasproces-verbaal, pagina 12