4.4Het oordeel van de rechtbank
Omdat in de zaken van verdachte en de medeverdachten voor een groot deel dezelfde overwegingen worden gehanteerd en de medeverdachten deels dezelfde achternamen hebben, zal de rechtbank in de navolgende bewijsoverwegingen de medeverdachten steeds (voor zover bekend) bij hun volledige voornamen en achternamen noemen op de wijze waarop ze zijn gedagvaard. Daarbij wordt opgemerkt dat verdachte ter terechtzitting heeft aangegeven dat zijn werkelijke personalia als volgt zouden luiden:
[verdachte], geboren op [geboortedatum 2] 1990.
De rechtbank zal, gelet op de samenhang van de ten laste gelegde feiten en ten behoeve van de leesbaarheid van het vonnis eerst de verdenking ten aanzien van deelneming aan een criminele organisatie bespreken.
Feit 4 - Deelneming aan een criminele organisatie
De rechtbank stelt voorop dat volgens vaste rechtspraak onder een criminele organisatie
als bedoeld in artikel 140 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) wordt bedoeld een samenwerkingsverband met een zekere duurzaamheid en structuur tussen tenminste twee personen. Van deelneming aan een dergelijke organisatie kan slechts sprake zijn als de verdachte behoort tot het samenwerkingsverband en een aandeel heeft in gedragingen, dan wel gedragingen ondersteunt, die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het in artikel 140 Sr bedoelde oogmerk. Voor deelneming is vereist dat verdachte - in de zin van onvoorwaardelijk opzet - weet dat de organisatie tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven.
Uit de bevindingen van de uitgevoerde observaties in onderling verband en in samenhang bezien met de inhoud van de onderschepte postpakketten en de in de diverse woningen aangetroffen goederen en geldbedragen volgt naar het oordeel van de rechtbank dat sprake is geweest van een groep personen die zich - als inpakker en/of chauffeur en/of verzender - in wisselende samenstellingen, in de periode van begin november 2018 tot en met 2 maart 2021 gezamenlijk en intensief bezig heeft gehouden met het naar het buitenland verzenden van postpakketten, met daarin telkens een verborgen hoeveelheid verdovende middelen of ketamine.
De rechtbank acht daartoe redengevend dat:
- uit observaties blijkt dat verschillende verdachten persoonlijk contact met elkaar hadden en elkaar regelmatig op dezelfde locaties ontmoetten;
- uit onderzoek is gebleken dat voor het aanbieden en verzenden van de postpakketten door de verschillende verdachten in dit opsporingsonderzoek steeds gebruik werd gemaakt van dezelfde Modi Operandi, die onder meer bestond uit het aanbieden van meerdere postpakketten (soms) in een kort tijdsbestek op telkens verschillende service-/verzendpunten, waarbij gebruik werd gemaakt van een specifieke deklading voor het verbergen van de verdovende middelen, met name wantongborden;
- een groot deel van de 63 ter verzending aangeboden, maar (vervolgens) onderschepte en onderzochte postpakketten een verborgen grote hoeveelheid van (meestal) meerdere kilo’s MDMA (XTC), metamfetamine (Crystal Meth) of ketamine bevatte, dan wel (incidenteel) een hoeveelheid cocaïne (450 gram) of LSD-zegels (eenmaal 1.000 LSD-zegels en eenmaal 3.000 LSD-zegels);
- tijdens de doorzoekingen op 2 maart 2021 in de woningen van verschillende verdachten in dit opsporingsonderzoek onder meer grote hoeveelheden MDMA (XTC) en/of metamfetamine (Crystal Meth) en/of ketamine zijn aangetroffen en/of grote contante geldbedragen, alsmede diverse verpakkingsmaterialen en (gebruiks)goederen die overeenkomen met de verpakkingsmaterialen van de eerder ter verzending aangeboden postpakketten en met de aangetroffen inhoud daarvan, zoals onder meer de wantongborden.
Op grond van de hiervoor weergegeven feiten en omstandigheden stelt de rechtbank vast dat sprake is van een samenwerkingsverband van meerdere personen dat als oogmerk heeft het uitvoeren van verdovende middelen, het uitvoeren van ketamine en het witwassen van de verdiensten van die handel.
Uit de inhoud van de bewijsmiddelen volgt dat verdachte een rol heeft gespeeld bij de gedragingen van de organisatie, gelet op (onder meer) de in de woning van verdachte aan de [woonplaats] aangetroffen goederen, de in zijn telefoon aangetroffen verzendbewijzen van postpakketten en de inhoud van het WeChat-gesprek over de bestelling van 2.000 afdekplaatjes, waarvan is vastgesteld dat soortgelijke afdekplaatjes werden gebruikt als deklading van de verzonden verboden middelen.
De rechtbank dient vervolgens de vraag te beantwoorden of verdachte wetenschap had van het oogmerk van de organisatie. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
Uit de inhoud van de bewijsmiddelen leidt de rechtbank af dat verdachte kan worden aangemerkt als één van de personen die - al dan niet samen met een ander- werkzaamheden op de locatie [woonplaats] heeft verricht als inpakker en/of verzender.
De bewijsmiddelen geven naar het oordeel van de rechtbank weliswaar inzicht in de feitelijke omstandigheden en de feitelijke gedragingen van de individuele personen (onder meer op grond van de binnen het opsporingsonderzoek uitgevoerde observaties), maar de bewijsmiddelen geven echter geen of onvoldoende inzicht in het functioneren van de organisatie en evenmin in het functioneren van verdachte en medeverdachten in die organisatie. Niet kan namelijk worden vastgesteld of het bij bepaalde gedragingen om individuele keuzes van individuele verdachten gaat (met eventueel hulp van een of meer medeverdachten) dan wel om gedragingen binnen een organisatie. De rechtbank betrekt daarbij dat in het dossier - behoudens enkele WeChat-berichten - elke vorm van communicatie tussen de verdachten onderling ontbreekt en dat binnen het opsporingsonderzoek 26Coleman onvoldoende aanwijzingen zijn gevonden voor een structuur en de wijze waarop de samenwerking binnen de organisatie plaatsvond.
De rechtbank is op grond van het voorgaande van oordeel dat het dossier onvoldoende concrete aanwijzingen bevat om vast te kunnen stellen dat verdachte wetenschap had van het bestaan van een criminele organisatie en van het oogmerk van die organisatie.
De rechtbank acht daarom niet bewezen dat verdachte heeft deelgenomen aan de bedoelde criminele organisatie en zal hem daarvan vrijspreken.
Feit 1 (artikel 2 Opiumwet) en feit 2 (overtreding van de Geneesmiddelenwet)
De rechtbank is van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte het onder
1. en 2 ten laste gelegde heeft begaan. De rechtbank overweegt daartoe het volgende, waarbij allereerst hetgeen hiervoor ten aanzien van feit 4 is overwogen als herhaald en ingelast geldt.
Verdachte is op 2 maart 2021 aangetroffen in de woning aan de [woonplaats].Volgens zijn eigen verklaring verbleef hij op dat moment ongeveer sinds een jaar in die woning.
Bij de doorzoeking van deze woning is in de meterkast onder meer 327 gram MDMA en 130 gram ketamine aangetroffen en in beslag genomen.
In slaapkamer 2 van deze woning zijn diverse goederen aangetroffen die gebruikt kunnen worden voor het prepareren van postpakketten, zoals duck tape, kartonnen dozen, cadeauverpakkingen en plastic bubbelfolie, alsmede een grote hoeveelheid afdekplaatjes voor potjes en een grote hoeveelheid latex handschoenen. Daarnaast werden goederen aangetroffen die overeenkomen met gebruikte deklading van de eerder onderschepte en ter verzending aangeboden postpakketten, zoals (lege) Biafine-tubes, spelletjes en (lege) Rituals handcrème-potjes.
Ter terechtzitting heeft verdachte verklaard dat “slaapkamer 2” de slaapkamer was waar hij normaal gesproken sliep met zijn vriendin [medeverdachte 2].
In de mobiele telefoon van verdachte zijn WeChat-gesprekken aangetroffen tussen hem en een verpakkingsbedrijf over de bestelling van in totaal 2.000 aluminium afdekplaatjes voor potjes, waarbij verdachte foto’s heeft verzonden van de bovenzijde van lege potjes en de afmetingen daarvan heeft doorgegeven.
Verder werd in de mobiele telefoon van verdachte een foto van de bovenzijde van een doos aangetroffen, met als afzender [naam 1].Tijdens de doorzoeking van de woning aan de [woonplaats] is een doos aangetroffen met als inhoud lege Rituals-potjes.
Ook zijn in de mobiele telefoon van verdachte afbeeldingen van facturen en verzendlabels aangetroffen die te relateren zijn aan de verzending van 30 postpakketten vanuit Frankrijk naar Nieuw Zeeland, Canada, Verenigd Koninkrijk, Hong Kong en Taiwan in de periode tussen 13 november 2019 en 26 januari 2021.
De mobiele telefoon van verdachte bevat ook chats tussen hem en “[naam 2]” die gevoerd zijn in de periode tussen 11 december 2020 en 1 maart 2021. In deze chats wordt veel gesproken
over het verzenden van pakketjes en worden afbeeldingen gedeeld van verzendbevestigingen, verzendlabels en verzendstatussen van pakketten.
Op 15 april 2020 is waargenomen dat [medeverdachte 12] vanuit de woning aan de [woonplaats] een pakket in zijn auto legt en dat vervolgens inlevert bij de DHL-vestiging in Den Haag. Dit pakket is door de politie in beslag genomen en bleek
2,1 kilogram ketamine te bevatten.
Een en ander in onderling verband en samenhang bezien duidt naar het oordeel van de rechtbank onmiskenbaar op het gebruik van de woning aan de [woonplaats] als een inpaklocatie voor het prepareren en verzendklaar maken van postpakketten met verdovende middelen en ketamine.
De rechtbank acht in het licht van het voren overwogene, in het bijzonder gelet op de gegevens die zijn aangetroffen in de mobiele telefoon van verdachte, zijn verklaring ter terechtzitting - kort samengevat inhoudende dat hij enkel af en toe wat spullen kocht voor handel met China en dat de in de woning door gevonden verdovende middelen en ketamine uitsluitend voor eigen gebruik waren - ongeloofwaardig en volgt die verklaring daarom niet.
Uit de hiervoor beschreven feiten en omstandigheden in onderling verband en samenhang bezien, volgt naar het oordeel van de rechtbank dat verdachte wetenschap had van de aanwezigheid van MDMA en ketamine in de woning aan de [woonplaats].
De rechtbank overweegt ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde in het bijzonder het navolgende.
Op grond van artikel 38, eerste lid, van de Geneesmiddelenwet is het verboden om zonder registratie werkzame stoffen te bereiden, in te voeren, af te leveren, uit te voeren, dan wel te verhandelen. Blijkens het tweede lid van dit artikel vindt die registratie plaats door inschrijving in een door Onze Minister bijgehouden register door middel van een door Onze Minister beschikbaar te stellen registratieformulier.
Uit onderzoek is gebleken dat aan verdachte geen registratie is afgegeven voor activiteiten met werkzame stoffen als bedoeld in artikel 38 van de Geneesmiddelenwet.
Op grond hiervan acht de rechtbank ook het opzet bewezen, op zowel het aanwezig hebben als het afleveren, verstrekken, vervoeren en naar het buitenland uitvoeren van grote hoeveelheden MDMA en op het aanwezig hebben van cocaïne, alsmede op het
- zonder registratie - aanwezig hebben, afleveren, verstrekken, vervoeren en naar het buitenland uitvoeren van grote hoeveelheden ketamine.
De rechtbank leidt uit de inhoud van de bewijsmiddelen af dat verdachte tenminste vanaf
1 januari 2020 betrokken is geweest bij het plegen van voornoemde feiten. Gelet op de op de telefoon van verdachte aangetroffen verzendlabels, daterende vanaf 13 november 2019, volgt de rechtbank de verklaring van verdachte - dat hij ongeveer een jaar aan de [woonplaats] heeft verbleven – niet. De rechtbank gaat voor wat betreft de pleegperiode van het onder 1 en 2 ten laste gelegde daarom uit van 1 januari 2020 als startdatum.
De rechtbank is tot slot van oordeel dat de hiervoor beschreven gedragingen van verdachte een nauwe en bewuste samenwerking tussen hem en anderen opleveren, zodat het ten laste gelegde medeplegen ook kan worden bewezen.
De rechtbank is van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte het onder
3 ten laste gelegde heeft begaan. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
Bij de doorzoeking in de woning aan de [woonplaats] is op 2 maart 2021 ook een contant geldbedrag van in totaal 49.050 euro aangetroffen. Een groot deel van het geld, te weten 46.050 euro, werd aangetroffen in een sporttas die in een kast in de slaapkamer van verdachte lag.
De rechtbank stelt vast dat de omstandigheden waaronder het geld werd aangetroffen als zogenaamde typologieën van - en daarmee kenmerkend - voor witwassen zijn aan te merken. Het is een feit van algemene bekendheid dat diverse vormen van criminaliteit gepaard gaan met grote hoeveelheden contant geld. In dit verband zijn het plegen van Opiumwetmisdrijven en witwassen onlosmakelijk met elkaar verbonden.
De hiervoor onder feit 1 en feit 2 beschreven feiten en omstandigheden rechtvaardigen het vermoeden van witwassen van opbrengsten van misdrijven. De rechtbank stelt verder vast dat het dossier geen aanwijzingen bevat voor legale inkomsten van verdachte. Van de verdachte mag dan worden verwacht dat hij een verifieerbare verklaring geeft over de eventuele legale herkomst van het geld. Verdachte heeft verklaard dat het geld toebehoorde aan een vriend in Italië, voor wie hij het geld bewaarde, omdat die vriend in verband met de Corona-maatregelen niet naar Nederland kon komen. De rechtbank acht die verklaring niet geloofwaardig, nu verdachte daarvan geen verifieerbare gegevens heeft verstrekt en die verklaring niet op enige wijze heeft onderbouwd. De rechtbank volgt deze verklaring daarom niet.
De rechtbank acht dan ook bewezen dat het geld afkomstig moet zijn uit enig misdrijf en dat verdachte hiervan op de hoogte was.
Dit betekent dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan het witwassen van een geldbedrag van 49.050 euro, waarbij de werkelijke aard en herkomst van het geld is verborgen en verhuld en waarbij verdachte dit geld voorhanden heeft gehad. De rechtbank acht in het dossier geen bewijs voorhanden voor de overige ten laste gelegde bestanddelen, zodat zij verdachte daarvan zal vrijspreken.
De rechtbank is tot slot van oordeel dat de hiervoor beschreven gedragingen van verdachte telkens een nauwe en bewuste samenwerking tussen hem en een of meer anderen opleveren, zodat het ten laste gelegde medeplegen ook kan worden bewezen.