4.4Het oordeel van de rechtbank
Omdat in de zaken van verdachte en de medeverdachten voor een groot deel dezelfde overwegingen worden gehanteerd en de medeverdachten deels dezelfde achternamen hebben zal de rechtbank in de navolgende bewijsoverwegingen de medeverdachten steeds (voor zover bekend) bij hun volledige voornamen en achternamen noemen op de wijze waarop ze zijn gedagvaard. Daarbij wordt opgemerkt dat verdachte tegenover de politie en ter terechtzitting heeft verklaard dat zijn werkelijke personalia als volgt zouden luiden: [naam 1] , geboren op [geboortedatum 2] 1989 in [geboorteplaats 1] .
De rechtbank zal, gelet op de samenhang van de ten laste gelegde feiten en ten behoeve van de leesbaarheid van het vonnis eerst de verdenking ten aanzien van deelneming aan een criminele organisatie bespreken.
Feit 4 - Deelneming aan een criminele organisatie
De rechtbank stelt voorop dat volgens vaste rechtspraak onder een criminele organisatie
als bedoeld in artikel 140 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) wordt bedoeld een samenwerkingsverband met een zekere duurzaamheid en structuur tussen tenminste twee personen. Van deelneming aan een dergelijke organisatie kan slechts sprake zijn als de verdachte behoort tot het samenwerkingsverband en een aandeel heeft in gedragingen, dan wel gedragingen ondersteunt, die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het in artikel 140 Sr bedoelde oogmerk. Voor deelneming is vereist dat verdachte - in de zin van onvoorwaardelijk opzet - weet dat de organisatie tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven.
Uit de bevindingen van de uitgevoerde observaties in onderling verband en in samenhang bezien met de inhoud van de onderschepte postpakketten en de in de diverse woningen aangetroffen goederen en geldbedragen volgt naar het oordeel van de rechtbank dat sprake is geweest van een groep personen die zich - als inpakker en/of chauffeur en/of verzender - in wisselende samenstellingen, in de periode van begin november 2018 tot en met 2 maart 2021 gezamenlijk en intensief bezig heeft gehouden met het naar het buitenland verzenden van postpakketten, met daarin telkens een verborgen hoeveelheid verdovende middelen of ketamine.
De rechtbank acht daartoe redengevend dat:
- uit observaties blijkt dat verschillende verdachten persoonlijk contact met elkaar hadden en elkaar regelmatig op dezelfde locaties ontmoetten;
- uit onderzoek is gebleken dat voor het aanbieden en verzenden van de postpakketten door de verschillende verdachten in dit opsporingsonderzoek steeds gebruik werd gemaakt van dezelfde Modi Operandi, die onder meer bestond uit het aanbieden van meerdere postpakketten (soms) in een kort tijdsbestek telkens verschillende service-/verzendpunten, waarbij gebruik werd gemaakt van een specifieke deklading voor het verbergen van de verdovende middelen, met name wantongborden;
- een groot deel van de 63 ter verzending aangeboden, maar (vervolgens) onderschepte en onderzochte postpakketten een verborgen grote hoeveelheid van (meestal) meerdere kilo’s MDMA (XTC), metamfetamine (Crystal Meth) of ketamine bevatte, dan wel (incidenteel) een hoeveelheid cocaïne (450 gram) of LSD-zegels (eenmaal 1.000 LSD-zegels en eenmaal 3.000 LSD-zegels);
- tijdens de doorzoekingen op 2 maart 2021 in de woningen van verschillende verdachten in dit opsporingsonderzoek onder meer grote hoeveelheden MDMA (XTC) en/of metamfetamine (Crystal Meth) en/of ketamine zijn aangetroffen en/of grote contante geldbedragen, alsmede diverse verpakkingsmaterialen en (gebruiks)goederen die overeenkomen met de verpakkingsmaterialen van de eerder ter verzending aangeboden postpakketten en met de aangetroffen inhoud daarvan, zoals onder meer de wantongborden.
Op grond van de hiervoor weergegeven feiten en omstandigheden stelt de rechtbank vast dat sprake is van een samenwerkingsverband van meerdere personen dat als oogmerk heeft het uitvoeren van verdovende middelen, het uitvoeren van ketamine en het witwassen van de verdiensten van die handel.
Uit de inhoud van de bewijsmiddelen volgt dat verdachte een rol heeft gespeeld bij de gedragingen van de organisatie, gelet op (onder meer) de in de woning van verdachte aan de [adres 1] aangetroffen goederen, de in zijn telefoon aangetroffen foto’s van verzendbewijzen van postpakketten en de inhoud van gevoerde WeChat-gesprekken.
De rechtbank dient vervolgens de vraag te beantwoorden of verdachte wetenschap had van het oogmerk van de organisatie. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
Uit de inhoud van de bewijsmiddelen leidt de rechtbank af dat verdachte kan worden aangemerkt als één van de personen die - al dan niet samen met een ander - op de locatie [adres 1] werkzaamheden heeft verricht als (onder meer) inpakker en/of verzender.
De bewijsmiddelen geven naar het oordeel van de rechtbank weliswaar inzicht in de feitelijke omstandigheden en de feitelijke gedragingen van de individuele personen (onder meer op grond van de binnen het opsporingsonderzoek uitgevoerde observaties), maar de bewijsmiddelen geven echter geen of onvoldoende inzicht in het functioneren van de organisatie en evenmin in het functioneren van verdachte en medeverdachten in die organisatie. Niet kan namelijk worden vastgesteld of het bij bepaalde gedragingen om individuele keuzes van individuele verdachten gaat (met eventueel hulp van een of meer medeverdachten) dan wel om gedragingen binnen een organisatie. De rechtbank betrekt daarbij dat in het dossier- behoudens enkele WeChat-berichten - elke vorm van communicatie- tussen de verdachten onderling ontbreekt en dat binnen het opsporingsonderzoek 26Coleman onvoldoende aanwijzingen zijn gevonden van een structuur en de wijze waarop de samenwerking binnen de organisatie plaatsvond.
De rechtbank is op grond van het voorgaande van oordeel dat het dossier onvoldoende concrete aanwijzingen bevat om vast te kunnen stellen dat verdachte wetenschap had van het bestaan van een criminele organisatie en van het oogmerk van die organisatie.
De rechtbank acht daarom niet bewezen dat verdachte heeft deelgenomen aan de bedoelde criminele organisatie en zal hem daarvan vrijspreken.
Feit 1 (artikel 2 Opiumwet) en feit 2 (overtreding van de Geneesmiddelenwet)
De rechtbank is van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte het onder
1. en 2 ten laste gelegde heeft begaan. De rechtbank overweegt daartoe het volgende, waarbij allereerst hetgeen hiervoor ten aanzien van feit 4 is overwogen als herhaald en ingelast geldt.
Verdachte is op 2 maart 2021 aangetroffen in de woning aan de [adres 1] .Volgens zijn eigen verklaring verbleef hij op dat moment ongeveer sinds een maand in die woning.
Bij de doorzoeking van deze woning is op algemeen toegankelijke plaatsen onder meer MDMA (71 XTC-tabletten), 15,2 gram Crystal Meth (metamfetamine) en 119 gram ketamine aangetroffen en in beslag genomen.
In deze woning zijn verder grote hoeveelheden deklading aangetroffen die ook zijn aangetroffen in de in beslag genomen postpakketten met verdovende middelen, zoals fitness- toestellen, klokken en gereedschapssetjes. In de woning werden ook blauwe wantongborden aangetroffen waarvan enkele exemplaren geprepareerd leken te zijn als fotolijsten. In de woning lag ook een factuur voor de aanschaf van folie en dozen.
In de onder verdachte op 2 maart 2021 in beslag genomen mobiele telefoon (iPhone XR) zijn diverse foto’s aangetroffen met afbeeldingen van verpakte dozen, foto’s en video’s van grote stapels gebundelde bankbiljetten, foto’s van transparante plastic zakjes met daarin vermoedelijk verdovende middelen en foto’s met afbeeldingen van drie verzendlabels.
Deze verzendlabels behoorden bij postpakketten die bestemd waren voor Spanje en Engeland. Op het verzendlabel met het Spaanse afleveradres is als verzenddatum 2 november 2020 vermeld. Een van deze postpakketten had als bestemming “ [labelnummer] ”. De foto van dit verzendlabel is op 21 februari 2021 gemaakt dan wel ontvangen. Voornoemd adres komt overeen met het verzendadres op een postpakket dat op de locatie [adres 2] in beslag is genomen. Dat postpakket bleek 3.009 gram ketamine te bevatten.
In de onder verdachte in beslag genomen mobiele telefoon zijn ook selfies aangetroffen van verdachte.De rechtbank gaat er daarom vanuit dat verdachte deze mobiele telefoon zelf in gebruik had.
In de telefoon van medeverdachte [medeverdachte 1] is een Wechat-gesprek aangetroffen waarin de gebruiker met de naam “ [alias] ” op 20 februari 2021 aan deze [medeverdachte 1] opdracht geeft om goederen te kopen, te weten lijmpistolen, transparante lijm, snijmesjes, kartonnen dozen, mondkapjes en een weegschaal.De rechtbank acht het in dit verband redengevend voor het bewijs dat verdachte - zoals hiervoor al weergegeven - ter terechtzitting heeft verklaard dat zijn echte naam [naam 2] luidt, en [naam 2] zijn achternaam is.
Uit de onderzochte WeChat-berichten volgt verder dat meerdere contacten tussen verdachte en [medeverdachte 1] hebben plaatsgevonden, onder meer over pallets met deklading (klokken en gereedschapssets) die aan de [adres 1] werden bezorgd.
De rechtbank acht in het licht van het voorgaande de verklaring van verdachte ter terechtzitting dat hij niets weet van de in zijn telefoon aangetroffen gegevens, dat een kennis van hem zijn telefoon ook gebruikte en dat hij voor iemand anders aan [medeverdachte 1] heeft gevraagd om bouwmaterialen te kopen voor een
verbouwing - ongeloofwaardig en zal deze daarom terzijde schuiven.
De rechtbank overweegt ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde in het bijzonder het navolgende.
Op grond van artikel 38, eerste lid, van de Geneesmiddelenwet is het verboden om zonder registratie werkzame stoffen te bereiden, in te voeren, af te leveren, uit te voeren, dan wel te verhandelen. Blijkens het tweede lid van dit artikel vindt die registratie plaats door inschrijving in een door Onze Minister bijgehouden register door middel van een door Onze Minister beschikbaar te stellen registratieformulier.
Uit onderzoek is gebleken dat aan verdachte geen registratie is afgegeven voor activiteiten met werkzame stoffen als bedoeld in artikel 38 van de Geneesmiddelenwet.
Op grond van het voorgaande acht de rechtbank ook het opzet bewezen, op zowel het aanwezig hebben als het afleveren, verstrekken, vervoeren en naar het buitenland uitvoeren van grote hoeveelheden MDMA (XTC-tabletten), metamfetamine (Crystal Meth) en ketamine, alsmede op het - zonder registratie - aanwezig hebben, afleveren, verstrekken, vervoeren en naar het buitenland uitvoeren van grote hoeveelheden ketamine.
De rechtbank leidt uit de inhoud van de bewijsmiddelen af dat verdachte tenminste vanaf
2 november 2020 betrokken is geweest bij het plegen van voornoemde feiten. De rechtbank volgt daarom de verklaring van verdachte dat hij bij zijn aanhouding op 2 maart 2021 pas ongeveer een maand aan de [adres 1] verbleef niet en gaat voor wat betreft de pleegperiode van het onder 1 en 2 ten laste gelegde uit van 2 november 2020 als startdatum.
De rechtbank is tot slot van oordeel dat de hiervoor beschreven gedragingen van verdachte een nauwe en bewuste samenwerking tussen hem en anderen opleveren, zodat het ten laste gelegde medeplegen ook kan worden bewezen.
De rechtbank is van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte het onder
3 ten laste gelegde heeft begaan. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
Bij de doorzoeking in de woning aan de [adres 1] is op
2 maart 2021 een contant geldbedrag van in totaal 22.800 euro aangetroffen, in coupures van 10, 20 en 50 euro.
De rechtbank stelt vast dat de omstandigheden waaronder het geld werd aangetroffen als zogenaamde typologieën van - en daarmee kenmerkend - voor witwassen zijn aan te merken. Het is een feit van algemene bekendheid dat diverse vormen van criminaliteit gepaard gaan met grote hoeveelheden contant geld. In dit verband zijn het plegen van Opiumwetmisdrijven en witwassen onlosmakelijk met elkaar verbonden.
De hiervoor onder feit 1 en feit 2 beschreven feiten en omstandigheden rechtvaardigen het vermoeden van witwassen van opbrengsten van misdrijven. De rechtbank stelt verder vast dat het dossier geen aanwijzingen bevat voor legale inkomsten van verdachte. Van verdachte mag dan worden verwacht dat hij een verifieerbare verklaring geeft over de eventueel legale herkomst van het geld, temeer daar hij in de periode voorafgaande aan
2 maart 2021 - voor zover bekend - de enige bewoner van de woning was. Verdachte heeft slechts verklaard dat het geld niet van hem was, maar van een vriend en dat het geld in de woning op een tafel lag. De rechtbank acht die verklaring onvoldoende onderbouwd en daarmee niet geloofwaardig.
De rechtbank acht dan ook bewezen dat het geld afkomstig moet zijn uit enig misdrijf en dat verdachte hiervan als enige bewoner van de woning op de hoogte was.
Uit het voorgaande volgt dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan het witwassen van een geldbedrag van 22.800 euro, waarbij de werkelijke aard en herkomst van het geld is verborgen en verhuld en waarbij verdachte dit geld voorhanden heeft gehad. De rechtbank acht in het dossier geen bewijs voorhanden voor de overige ten laste gelegde bestanddelen, zodat zij verdachte daarvan zal vrijspreken.
De rechtbank is tot slot van oordeel dat de hiervoor beschreven gedragingen van verdachte telkens een nauwe en bewuste samenwerking tussen hem en een of meer anderen opleveren, zodat het ten laste gelegde medeplegen ook kan worden bewezen.