Uitspraak
RECHTBANK OVERIJSSEL
MR. [partij C 2],
1.De procedure in de hoofdzaak
- het tussenvonnis van 10 november 2021
- de akte uitlating van [partij B]
- de antwoordakte uitlating, tevens akte van vermindering van eis van [partij A].
2.De procedure in de vrijwaringszaak
3.Inleiding
4.De verdere beoordeling
Het standpunt van [partij A]
- [bedrijf 1] heeft zich in januari 2013 garant gesteld voor de nakoming van de geldleningsovereenkomst van [partij A] aan [bedrijf 2]. [bedrijf 2] heeft de overeengekomen betalingstermijnen niet voldaan en is tekortgeschoten in de nakoming van deze geldleningsovereenkomst.
- Bij pandakte van 19 september 2014 hebben [bedrijf 2] en [bedrijf 1] alle roerende zaken, alle vorderingen en de gehele voorraad verpand aan [partij B] in privé.
- Op 30 januari 2015 is het onroerend goed van [bedrijf 1] verkocht aan [partij B] in privé en [naam] voor een bedrag van € 188.559,30 (inclusief omzetbelasting).
- De verkoopopbrengst is aan de bank overgemaakt. Uit deze opbrengst is de bank voldaan, waarna de bank op 3 februari 2015 een bedrag van € 120.549,20 op de bankrekening van [bedrijf 2] heeft gestort.
- Vanaf 1 maart 2015 heeft [bedrijf 2] geen nieuwe opdrachten meer aangenomen en heeft zij het onderhanden werk overgedragen aan [bedrijf 4] B.V. Tot 1 oktober 2015 heeft zij personeel, materieel en bedrijfsruimte verhuurd aan [bedrijf 4] B.V.
- De verpande activa zijn op 28 september 2015 verkocht aan [bedrijf 3] B.V., een andere (eind september 2015 opgerichte) vennootschap van [partij B]. De koopsom van deze verpande activa is vervolgens niet betaald aan [bedrijf 2] maar aan [partij B] en daarna verrekend.
- Op 26 januari 2016 is [bedrijf 2] failliet verklaard.
- [bedrijf 1] is in november 2019 door [partij B] ontbonden.
De verdere beoordeling van de gestelde onrechtmatige daad als bestuurder van [bedrijf 1]4.4. Zoals al in het tussenvonnis is overwogen kan uit deze feiten worden afgeleid dat [partij B] als bestuurder van [bedrijf 2] en [bedrijf 1] een pandrecht heeft verstrekt aan zichzelf in privé en heeft meegewerkt aan de uitwinning van dat pandrecht door middel van onderhandse verkoop waarbij de koopsom niet is betaald aan [bedrijf 2] maar aan [partij B] zelf. [partij B] heeft geleidelijk alle bedrijfsactiviteiten van [bedrijf 2] overgeheveld naar zijn andere vennootschappen [bedrijf 4] B.V. en [bedrijf 3] B.V. terwijl de schulden in [bedrijf 2] achterbleven. Verder heeft [partij B] begin 2015 het onroerend goed van [bedrijf 1] verkocht en de overwaarde niet laten toekomen aan [bedrijf 1] maar aan [bedrijf 2]. [partij B] heeft niet aangevoerd dat aan het uitbetalen van deze overwaarde aan een andere vennootschap een geldige titel ten grondslag lag. Het enkele in leven willen houden van een andere vennootschap – wat daar ook van zij – kan niet als geldige titel worden aangemerkt, evenmin als het, gestelde maar niet onderbouwde, aandringen van de bank op deze betaling aan [bedrijf 2] en het feitelijk storten van dit bedrag op de bankrekening van [bedrijf 2]. Daar komt bij dat [bedrijf 2] haar activiteiten een maand later feitelijk heeft gestaakt en gesteld noch gebleken is dat begin 2015 enig uitzicht bestond op betaling door [bedrijf 2] aan [partij A]. Dat leidt ertoe dat [bedrijf 1], en daarmee [partij A], op geen enkele manier was gebaat met een uitbetaling aan [bedrijf 2].
4.5. Voornoemde feiten, in samenhang bezien, leiden tot de conclusie dat [partij B] onrechtmatig tegenover [partij A] heeft gehandeld. Als bestuurder van [bedrijf 1] heeft hij het onroerend goed van [bedrijf 1] verkocht zonder de opbrengst aan [bedrijf 1] ten goede te laten komen. Door deze handelwijze heeft [partij B] bewerkstelligd dat naast [bedrijf 2] ook [bedrijf 1] niet meer aan haar contractuele verplichtingen tegenover [partij A] kon voldoen. Dat leidt tot het oordeel dat [partij B] ook als bestuurder van [bedrijf 1] onrechtmatig tegenover [partij A] heeft gehandeld. [partij B] kan daarvan een ernstig verwijt worden gemaakt nu hij wist of redelijkerwijs had moeten begrijpen dat zijn handelwijze zou meebrengen dat [bedrijf 2] en vervolgens [bedrijf 1] geen verhaal meer zouden bieden aan [partij A]. [partij A] heeft recht op vergoeding van de schade die zij door dit handelen heeft geleden.
Vaststelling van de schade4.6. De schade van [partij A] bestaat uit het bedrag dat [partij A] op [bedrijf 1] had kunnen verhalen, als [partij B] de verweten gedragingen had nagelaten (de hypothetische situatie).
De vordering tot betaling van € 120.549,204.7. In de hypothetische situatie, dat wil zeggen de verweten gedragingen weggedacht, was in februari 2015 de overwaarde van € 120.549,20 aan [bedrijf 1] toegekomen. Zoals bij tussenvonnis (r.o. 4.14) reeds is overwogen was op dat moment het faillissement van [bedrijf 2] al onafwendbaar. Daar komt bij dat [bedrijf 2] haar activiteiten vanaf 1 maart 2015 feitelijk heeft gestaakt en dat [bedrijf 2] vervolgens op 26 januari 2016 failliet is verklaard. Gelet op deze omstandigheden had [partij B] in februari 2015 moeten begrijpen dat [bedrijf 1] op enig moment door [partij A] zou worden aangesproken om aan haar garantstelling te voldoen en mocht van hem worden verwacht dat hij rekening had gehouden met de redelijke belangen van schuldeiser [partij A]. In de hypothetische situatie had [bedrijf 1] het ontvangen bedrag kunnen aanwenden of reserveren voor betaling aan [partij A]. Daarbij is van belang dat niet is gebleken van andere schuldeisers van [bedrijf 1].
In de werkelijke situatie is het bedrag aan [bedrijf 2] toegekomen. Het is niet duidelijk geworden wat [bedrijf 2] met dat bedrag heeft gedaan. Bij gebreke van andersluidende stellingen kan wel worden vastgesteld dat dit niet is gebruikt om de vordering van [partij A] op [bedrijf 2] te voldoen, dan wel om de garantstelling van [bedrijf 1] aan [partij A] (deels) na te komen. Dat betekent dat het bedrag van € 120.549,20 als schade heeft te gelden voor [partij A].
Vordering tot betaling van € 52.670,-4.8. [partij A] heeft daarnaast aangevoerd dat uit de stukken die door [partij B] zijn overgelegd blijkt dat het (niet getaxeerde) recht van opstal € 52.670,- heeft opgebracht. Dit bedrag is ook het verschil tussen de getaxeerde waarde en de gerealiseerde waarde van de bedrijfspanden (€ 165.000,- en € 112.330,-). Zij heeft verwezen naar hetgeen zij in randnummer 20.7 heeft aangevoerd. Zij betoogt daar dat het verschil tussen de getaxeerde waarde van de panden en de werkelijk gerealiseerde waarde ook schade voor [partij A] vormt, omdat dit bedrag haar door middel van de transacties is onthouden.
4.9. De rechtbank is van oordeel dat dit bedrag niet voor vergoeding in aanmerking komt. Dat de gerealiseerde waarde van de bedrijfspanden lager is dan de getaxeerde waarde daarvan, betekent immers nog niet dat dit verschil moet worden aangemerkt als schade die in causaal verband staat met het vastgestelde onrechtmatige handelen door [partij B], te weten het laten toekomen van de overwaarde in de panden aan [bedrijf 2]. Indien [partij A] heeft bedoeld om een andere gedraging als onrechtmatig aan te merken, heeft zij daarvoor onvoldoende feiten gesteld. Nu een feitelijke grondslag ontbreekt heeft zij op dit onderdeel niet aan de stelplicht voldaan en komt de rechtbank aan bewijslevering niet toe.
Brief 21 oktober 20164.10. [partij B] heeft tot slot haar stelling herhaald dat [partij A] [bedrijf 1] haar niet (eerder dan bij dagvaarding) schriftelijk heeft aangesproken uit hoofde van de garantstelling, omdat de brief van 21 oktober 2016 naar het adres van [bedrijf 3] is gestuurd in plaats van het adres van [bedrijf 1]. In het tussenvonnis r.o. 4.22 heeft de rechtbank al geoordeeld dat dit niets afdoet aan de vordering die [partij A] heeft ingesteld. Daargelaten dat [partij B] daarom niet heeft verzocht, ziet de rechtbank in hetgeen [partij B] heeft aangevoerd geen grond om terug te komen op haar bindende eindbeslissing. Gesteld noch gebleken is dat de beslissing berust op een onjuiste juridische of feitelijke grondslag.
Conclusie in de hoofdzaak met betrekking tot [bedrijf 1]4.11. Op grond van het voorgaande wordt de vordering toegewezen tot een bedrag van € 120.549,20.
5.310,00(3,0 punten × tarief € 1.770,-)
3.540,00(2,0 punten × tarief € 1.770,00)