ECLI:NL:RBOVE:2022:439

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
7 februari 2022
Publicatiedatum
14 februari 2022
Zaaknummer
C/08/275699 KG ZA 22/4
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opheffing van conservatoir beslag in kort geding met betrekking tot aansprakelijkheid van bestuurders van een failliete vennootschap

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Overijssel op 7 februari 2022 uitspraak gedaan in een kort geding waarin U.A.C. c.s. vorderde om conservatoire beslagen op onroerende zaken op te heffen. De curator had eerder verlof gevraagd voor het leggen van deze beslagen in het kader van een faillissement van [X] B.V., dat op 20 augustus 2014 was uitgesproken. U.A.C. c.s. stelde dat de curator in zijn verzoekschrift niet alle relevante feiten en verweren had vermeld, wat leidde tot een onvolledige informatievoorziening aan de rechter. De voorzieningenrechter oordeelde dat de curator in strijd had gehandeld met artikel 21 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) en de substantiëringsplicht had geschonden. De rechtbank concludeerde dat de curator onvoldoende had onderbouwd dat er sprake was van gegronde vrees voor verduistering en dat de belangen van U.A.C. c.s. bij opheffing van de beslagen zwaarder wogen dan die van de curator bij handhaving ervan. De voorzieningenrechter heeft daarom de beslagen opgeheven en de curator veroordeeld tot medewerking aan de doorhaling van de beslagen in de openbare registers, op straffe van een dwangsom. Tevens is de curator veroordeeld in de kosten van de procedure.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Almelo
Zaaknummer: C/08/275699 KG ZA 22/4
Vonnis in kort geding van 7 februari 2022
in de zaak van
1. de stichting
STICHTING U.A.C.,
gevestigd en kantoorhoudende te Uden,
2. de vennootschap naar buitenlands recht
[eiser sub 2] LLP,
gevestigd te [woonplaats] (Verenigd Koninkrijk),
3.
[eiser sub 3],
wonende te [woonplaats] ,
4.
[eiser sub 4],
wonende te [woonplaats] ,
5.
[eiser sub 5],
wonende te [woonplaats] ,
6.
[eiser sub 6],
wonende te [woonplaats] ,
7.
[eiser sub 7],
wonende te [woonplaats] ,
eisende partijen,
advocaat: mr. M.A.C. Geurts te ‘s- Hertogenbosch,
tegen
mr. F. KOLKMAN Q.Q.,
in zijn hoedanigheid van curator in het faillissement van [X] B.V.,
gevestigd en kantoorhoudende te Almelo,
gedaagde partij,
verschenen in persoon.
Eisende partijen zullen hierna gezamenlijk worden aangeduid als ‘U.A.C. c.s.’ en individueel als ‘U.A.C’, ‘ [eiser sub 2] ’, ‘ [eiser sub 3] ’, ‘ [eiser sub 4] ’, ‘ [eiser sub 5] ’, ‘ [eiser sub 6] ’ en ‘ [eiser sub 7] ’. Gedaagde partij zal hierna worden aangeduid als ‘de curator’.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met producties,
- de van de zijde van de curator overgelegde producties,
- de mondelinge behandeling d.d. 31 januari 2022, waarvan de griffier aantekeningen heeft bijgehouden,
- de pleitnota van de curator.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[X] B.V. ( [X] ) is op 20 augustus 2014 bij vonnis van de rechtbank Overijssel, locatie Almelo, in staat van faillissement verklaard. De curator is daarbij als zodanig aangesteld.
2.2.
[X] is opgericht op 12 januari 2012 door [A] . [A] hield steeds alle aandelen van [X] en was tot 7 maart 2013 enig bestuurder.
2.3.
Van 7 maart 2013 tot 23 oktober 2013 was [eiser sub 7] bestuurder van [X] en vanaf 18 oktober 2013 is U.A.C. bestuurder van [X] geweest. [eiser sub 2] is vanaf 21 juni 2013 bestuurder van U.A.C. en [eiser sub 3] , [eiser sub 4] , [eiser sub 5] en [eiser sub 6] zijn de “members” van [eiser sub 2] .
2.4.
De curator heeft U.A.C. c.s. bij brief van 25 september 2019 aansprakelijk gesteld. In deze brief is onder meer opgenomen:
“ (…) Bij onderzoek naar de gang van zaken in het faillissement van [X] B.V. is mij gebleken dat u uw taak als (middellijk) bestuur niet behoorlijk heeft vervuld. Uit onderzoek is mij gebleken dat niet is voldaan aan de boekhoudplicht van artikel 2:10 lid 1 en 2 BW. (…)
(…) Deze schendingen van de boekhoudplicht leidt er toe dat u als (middellijk) bestuurder ex artikel 2:10 juncto 2:248 lid 2 BW aansprakelijk bent voor het bedrag van schulden van [X] , voor zover deze niet door vereffening van de overige baten kunnen worden voldaan (…)
(…) Verder is [X] op 8 juni 2018 door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, locatie Arnhem, strafrechtelijk veroordeeld. [X] heeft zich - kort gezegd - schuldig gemaakt aan het houden van meer varkens dan was toegestaan, aan de schending van een voorschrift uit een omgevingsvergunning en aan het niet goed verzorgen van haar varkens op verschillende moment.
Daarnaast is [X] op 8 juni 2018 een ontnemingsmaatregel opgelegd op grond van voornoemde strafrechtelijke feiten (…)”
2.5.
U.A.C. c.s., althans haar gemachtigde, heeft bij brief van 23 oktober 2019 inhoudelijk gereageerd op voormelde aansprakelijkstelling en daarbij de volgende verweren naar voren gebracht:
“ (…) Ten eerste is er in mijn optiek wel voldaan aan de boekhoudplicht. Ten tweede zijn er evident andere oorzaken van het faillissement te noemen. Ten derde kan het bestuur een beroep doen op de disculpatiegrond van art. 2:248 lid 3 BW. Ten vierde zijn de eventuele vorderingen reeds verjaard. En tot slot ten vijfde zijn er als gevolg van de vennootschapsrechtelijke constructie geen verhaalsmogelijkheden. Het een en ander zal ik hieronder uitgebreid nader toelichten. (…)”
2.6.
De curator heeft bij verzoekschrift van 19 oktober 2021 de rechtbank Overijssel, locatie Almelo, verlof verzocht om diverse conservatoire beslagen op (on)roerende zaken en onder derden te mogen leggen ten laste van U.A.C. c.s. voor een vordering van € 671.000,-. De curator heeft daarbij de 42 pagina’s tellende concept-dagvaarding aan het verzoekschrift gehecht.
2.7.
De rechtbank Overijssel, locatie Almelo, heeft op 19 oktober 2021 (deels) verlof verleend aan de curator tot het leggen van de door hem verzochte conservatoire beslagen.
2.8.
De curator heeft op 6 december 2021 diverse conservatoire beslagen op onroerende zaken en bankrekeningen laten leggen. Meer specifiek betreft het de navolgende beslagen (hierna: de Beslagen):
Beslagene
Onroerende zaken
Derden
U.A.C.
-
Rabobank
[eiser sub 2]
-
Rabobank
[eiser sub 3]
-
ABN Amro Bank
[eiser sub 4]
-
Rabobank en ING Bank
[eiser sub 5]
[adres, woonplaats]
ABN Amro Bank en Rabobank
[eiser sub 6]
[adres, woonplaats]
en
[adres, woonplaats]
Rabobank
[eiser sub 7]
[adres, woonplaats]
Volksbank (SNS Bank)

3.Het geschil

3.1.
U.A.C. c.s. vordert in kort geding, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, dat de voorzieningenrechter:
I. de Beslagen, althans de Beslagen waarvan de voorzieningenrechter dat in goede justitie te bepalen geraden voorkomt, bij vonnis opheft;
II. de curator veroordeelt tot het op eerste verzoek van U.A.C. c.s. verlenen van zijn medewerking ter doorhaling van de onder sub I) bij vonnis opgeheven Beslagen op onroerende zaken in de openbare registers, zulks op straffe van verbeurte van een dwangsom ineens voor een bedrag van € 50.000,- per Beslag waarvoor de curator zijn medewerking weigert, te verbeuren aan de beslagene op wie het betreffende Beslag betrekking heeft waarvoor de curator zijn medewerking weigert;
III. bepaalt dat het in deze te wijzen vonnis in de plaats treedt van de onder sub II) gevorderde medewerking van de curator, voor het geval de curator zijn onder sub II) gevorderde medewerking niet heeft verleend binnen een termijn van twee dagen na betekening van het in deze te wijzen vonnis;
IV. de curator veroordeelt in de kosten van dit geding, vermeerderd met de wettelijke rente.
3.2.
U.A.C. c.s. legt aan de vordering de navolgende stellingen ten grondslag. De curator heeft de meeste bij hem bekende verweren van U.A.C. c.s. niet in het beslagrekest vermeld. Hij heeft de voorzieningenrechter in het beslagrekest daarmee onjuist en onvolledig geïnformeerd en aldus in strijd gehandeld met artikel 21 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv).
Voorts is sprake van schending van artikel 700 lid 2 Rv, daar de curator de gronden voor zijn vordering en de hoofdelijke aansprakelijkheid van de members van [eiser sub 2] onvoldoende heeft toegelicht in het rekest. De meeste verweren van U.A.C. c.s. zijn niet vermeld, wat een schending van de substantiëringsplicht oplevert. De curator heeft geen gegronde vrees voor verduistering gesteld in het rekest, hetgeen een voorwaarde is voor het verkrijgen van verlof voor conservatoir beslag op (on)roerende zaken, en de proportionaliteit en subsidiariteit van het beslag niet gesteld en/of onderbouwd. De vorderingen van de curator zijn verjaard en summier ondeugdelijk. Ten slotte is gesteld dat de rechtbank Overijssel, locatie Almelo, niet bevoegd was kennis te nemen van het verzoek, nu geen van de zaken waarvoor of personen ten laste van wie conservatoir beslag werd verzocht gelegen is of woonplaats heeft in het rechtsgebied van de rechtbank.
3.3.
De curator voert verweer tegen de vordering van U.A.C. c.s.
3.4.
Op de (overige) stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Het spoedeisend belang volgt, nu het in deze procedure gaat om de opheffing van conservatoire beslagen, uit de aard van de vordering.
4.2.
Vooropgesteld wordt dat de opheffing van een conservatoir beslag op grond van artikel 705 lid 2 Rv onder meer kan worden bevolen indien op straffe van nietigheid voorgeschreven vormen zijn verzuimd, summierlijk blijkt van de ondeugdelijkheid van het door de beslaglegger ingeroepen recht of van het onnodige van het beslag, of, zo het beslag is gelegd voor een geldvordering, indien voor deze vordering voldoende zekerheid is gesteld.
4.3.
De meest verstrekkende stelling van U.A.C. c.s. als grondslag voor de opheffing van de door de curator gelegde beslagen is dat de curator in strijd heeft gehandeld met artikel 21 Rv, omdat hij de meeste bij hem bekende verweren van U.A.C. c.s. niet heeft vermeld in het beslagrekest, en met de substantiëringsplicht. De curator heeft de voorzieningenrechter dus onjuist en onvolledig geïnformeerd, aldus U.A.C. c.s.
4.4.
De curator heeft betwist dat er sprake is van schending van artikel 21 Rv. Daartoe heeft hij gesteld dat onder randnummer 11 van het beslagrekest uitdrukkelijk is verzocht de inhoud van de aangehechte concept-dagvaarding als herhaald en ingelast te beschouwen. Voorts heeft de curator onder randnummer 18 van het beslagrekest naar de randnummers 141 tot en met 185 van de concept-dagvaarding verwezen. Hierin zijn alle op dat moment bij de curator bekende verweren uitvoerig uiteengezet en weerlegd. Het verjaringsverweer is in randnummer 165 uiteengezet en weerlegd. Het verweer dat de hoofdelijke aansprakelijkheid van de “members” als gevolg van de vennootschapsrechtelijke constructie betreft, hoefde de curator niet in het verzoekschrift te vermelden, omdat dit verweer door U.A.C. c.s. eerst een week na indiening van het verzoekschrift is gevoerd. De enkele zin ter zake in de brief van 23 oktober 2019 (zie r.o. 2.5.) kan naar zijn mening niet worden aangemerkt als verweer. Mocht er wel sprake zijn van een verweer, dan is dat door U.A.C. c.s. in het geheel niet onderbouwd. Het kon de curator derhalve niet duidelijk zijn op welke grond(en) U.A.C. c.s. dit verweer voerde.
4.5.
De voorzieningenrechter overweegt allereerst dat de rechtbank Overijssel, locatie Almelo bevoegd was van het verzoek van de curator kennis te nemen op grond van artikel 106 Rv, aangezien de zaak de wettelijke bepalingen aangaande een faillissement betreft en de rechter-commissaris is benoemd uit deze rechtbank.
4.6.
De voorzieningenrechter overweegt verder dat uit artikel 21 Rv volgt dat partijen verplicht zijn de voor de beslissing van belang zijnde feiten volledig en naar waarheid aan te voeren. Deze verplichting geldt ook voor een beslagrekest. Als hieraan niet wordt voldaan, kan de voorzieningenrechter daaruit de gevolgtrekking maken die hij geraden acht. De nauwgezette naleving van de in artikel 21 Rv neergelegde verplichting klemt te meer bij een beslagrekest, aangezien toewijzing van een dergelijk verzoek tot zeer ingrijpende gevolgen voor de wederpartij kan leiden en de voorzieningenrechter na slechts summier onderzoek en in beginsel zonder de wederpartij te horen op het verzoekschrift beslist. Dit laatste brengt met zich dat de verzoeker, bij het vragen van verlof om conservatoir beslag te leggen, de voorzieningenrechter volledig en naar waarheid moet inlichten over de voor de beslissing van belang zijnde feiten. Misleiding door onvoldoende toelichting in het beslagrekest kan de voorzieningenrechter reden geven een beslagverlof te weigeren of om een latere vordering tot opheffing van het beslag reeds om die reden toe te wijzen. [1]
Uit de artikelen 278 en 700, tweede lid Rv vloeit voort dat het beslagrekest moet vermelden een omschrijving van de grondslag van de vordering van de verzoeker en de daartegen door de schuldenaar gevoerde verweren en de gronden daarvoor. In het kader van de afweging van belangen die bij de beoordeling van het beslagrekest dient te worden gemaakt dient de verzoeker voorts te motiveren waarom het beslag nodig is en waarom is gekozen voor beslag op de in het beslagrekest genoemde goederen en waarom niet een minder bezwarend object voor beslag mogelijk is.
4.7.
De voorzieningenrechter constateert dat de voor dit geding relevante passages uit het beslagrekest de volgende zijn:
wat betreft de aansprakelijkheid van de members van [eiser sub 2] :

Een LLP is een vennootschap naar Engels recht die te vergelijken is met een V.O.F. of C.V. De LLP kent alleen members. Members/bestuurders zijn (…)

De curator is van mening dat de (indirect) bestuurders van [X] , zijnde [B] c.s. en [eiser sub 7] en [A] hoofdelijk aansprakelijk zijn voor het boedeltekort (…)
wat betreft het verweer van U.A.C. c.s. tegen de vordering:

Bij schrijven van 23 oktober 2019 heeft de raadsman van [B] c.s. de aansprakelijkheid van de hand gewezen. [B] c.s. heeft zich op het standpunt gesteld dat andere feiten en omstandigheden een belangrijke oorzaak vormen van het faillissement van [X] , welke bovendien al aanwezig zouden zijn geweest vóórdat [B] c.s. aantrad als (indirect) bestuurders. (…)
Het bestuur stelt dat zij weliswaar wetenschap had van de milieuovertredingen maar deze niet heeft doen eindigen vanwege het gebrek aan financiën. Zij stelt daarom dat het faillissement is veroorzaakt door de milieuovertredingen.
De curator betwist nadrukkelijk dat dit de oorzaak is van het faillissement en verwijst ter onderbouwing naar de randnummers 116 t/m 122 en 141 t/m 185 van de dagvaarding.
Het door U.A.C. c.s. bij de curator naar voren gebrachte verweer tegen de vordering blijkt uit de zes pagina’s tellende brief van hun advocaat van 23 oktober 2019, waarin uitvoerig wordt betoogd dat wel is voldaan aan de boekhoudplicht, dat het bestuur zich zal beroepen op de disculpatiegrond van artikel 2:248, derde lid BW, dat het faillissement andere oorzaken kent dan het niet hebben voldaan aan de boekhoudplicht, dat de vordering van de curator verjaard is en dat, nu [eiser sub 2] een Engelse LLP is, artikel 2:248, tweede lid BW niet van toepassing is en niet “doorgegrepen” kan worden naar de bestuurders van LLP.
De voorzieningenrechter stelt vast dat de curator in het beslagrekest niet heeft vermeld dat U.A.C. c.s. zich op het standpunt heeft gesteld dat wel aan de boekhoudplicht is voldaan, dat de bestuurders zich zullen beroepen op een disculpatiegrond, dat de vordering van de curator is verjaard en dat er geen sprake kan zijn van aansprakelijkheid van/verhaal op de members gelet op de LLP-constructie. Hij heeft daarmee essentiële feiten en verweren onvermeld gelaten, zodat de rechter op zijn minst onvolledig is voorgelicht. Het moge dan zo zijn dat hierover in de concept-dagvaarding wel iets wordt opgemerkt, maar daar wordt in het beslagrekest niet, laat staan uitdrukkelijk naar verwezen. Het is vaste jurisprudentie dat van de rechter niet mag worden verlangd dat die zonder concrete aanleiding en verwijzing door (in dit geval) de curator zelf in producties op zoek gaat naar relevante informatie.
4.8.
Wat betreft de LLP omschrijft de curator deze als een vennootschap vergelijkbaar met een VOF of CV, maar dit is niet juist, althans niet volledig. In geval van een LLP is namelijk in beginsel de vennootschap, die rechtspersoonlijkheid bezit, aansprakelijk en niet de bestuurder (tenzij sprake is van onbehoorlijk bestuur), terwijl in geval van een VOF elke vennoot reeds als zodanig hoofdelijk aansprakelijk is voor de schulden van de vennootschap. Met voormelde mededeling heeft de curator de rechtbank op het verkeerder been gezet. Dit betekent ook dat moet worden geoordeeld dat de curator in zijn beslagrekest onvoldoende heeft toegelicht waarom de members van [eiser sub 2] hoofdelijk aansprakelijk zouden zijn voor het boedeltekort in het faillissement van [X] .
4.9.
De curator heeft verzuimd in het beslagrekest te vermelden dat er sprake is van een gegronde vrees voor verduistering. Dat daarover in de concept-dagvaarding een opmerking is gemaakt is niet relevant, nu de curator daarnaar in zijn rekest niet, laat staan uitdrukkelijk heeft verwezen. Gelet hierop had geen verlof mogen worden verleend voor het leggen van conservatoir beslag op de onroerende zaken van U.A.C. c.s.
4.10.
De curator heeft eveneens verzuimd om in het beslagrekest in te gaan op de vraag naar de proportionaliteit en subsidiariteit van het verzochte beslag, hoewel dat in het kader van de belangenafweging bij verlofverlening wel nodig is (zie pagina 10 Beslagsyllabus).
4.11.
Gelet op het voorgaande is naar het oordeel van de voorzieningenrechter sprake van aanzienlijke schending van artikel 21 Rv en van de substantiëringsplicht.
4.12.
Bij een opheffingsgeding als het onderhavige dient een belangenafweging plaats te vinden. Daarbij dient te worden beoordeeld of het belang van de curator bij handhaving van de Beslagen op grond van de door deze naar voren gebrachte omstandigheden zwaarder dient te wegen dan het belang van U.A.C. c.s. bij opheffing ervan.
Nu de curator in strijd heeft gehandeld met artikel 21 Rv en de substantiëringsplicht en ook in het kader van dit kort geding niet voldoende heeft onderbouwd dat sprake is van gegronde vrees voor verduistering (het enkele feit dat een LLP is opgericht is daartoe onvoldoende), ziet de rechtbank geen aanleiding om in het kader van de belangenafweging de belangen van de curator bij handhaving van de Beslagen zwaarder te laten wegen dan de belangen van U.A.C. c.s. bij opheffing daarvan.
4.13.
Gelet op het vorenstaande zal de voorzieningenrechter de beslagen opheffen. De curator zal worden veroordeeld om zijn medewerking te verlenen aan de doorhaling van de Beslagen op de onroerende zaken in de openbare registers, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 10.000,- per Beslag waarvoor de curator zijn medewerking weigert, te verbeuren aan de beslagene op wie het betreffende Beslag betrekking heeft waarvoor de curator zijn medewerking weigert. Voor zover de curator zijn medewerking hieraan niet binnen twee werkdagen na betekening van het vonnis heeft verleend, zal worden bepaald dat dit vonnis in de plaats treedt van de hiervoor genoemde medewerking van de curator.
4.14.
De curator zal, als de in het ongelijk gestelde partij, in de kosten van dit geding worden veroordeeld. Deze kosten worden aan de zijde van U.A.C. c.s. begroot op:
- kosten dagvaarding € 103,33
- griffierecht € 676,-
- salaris advocaat
€ 1.016,-(liquidatietarief van € 1.016,-)
totaal € 1.795,33
4.15.
De wettelijke rente over de kosten van de procedure zal als hierna onder de beslissing te vermelden wijze worden toegewezen.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter in kort geding:
5.1.
heft de Beslagen op;
5.2.
veroordeelt de curator om op het eerste schriftelijke verzoek van U.A.C. c.s. zijn medewerking te verlenen aan de doorhaling van de opgeheven Beslagen op onroerende zaken in de openbare registers, zulks op straffe van verbeurte van een dwangsom ineens voor een bedrag van € 10.000,- per Beslag waarvoor de curator zijn medewerking weigert, te verbeuren aan de beslagene op wie het betreffende Beslag betrekking heeft waarvoor de curator zijn medewerking weigert;
5.3.
bepaalt dat dit vonnis in de plaats treedt van de onder 5.2. genoemde medewerking van de curator, voor het geval de curator die medewerking niet heeft verleend binnen een termijn van twee werkdagen na betekening van dit vonnis;
5.4.
veroordeelt de curator in de kosten van deze procedure, tot op heden aan de zijde van U.A.C. c.s. begroot op € 1.795,33, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover met ingang van de vijftiende dag na betekening van dit vonnis;
5.5.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. K.J. Haarhuis, voorzieningenrechter, en in het openbaar uitgesproken op 7 februari 2022. (TD)

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld ook Gerechtshof Amsterdam, 10 januari 2012 ECLI:NL:GHAMS:2012:BV0477 en Gerechtshof Amsterdam, 22 november 2011, ECLI:NL:GHAMS:2011:BV7108.