ECLI:NL:RBOVE:2022:447

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
15 februari 2022
Publicatiedatum
15 februari 2022
Zaaknummer
08.284931.21 en 09.035679.19 (tul) (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor overval op winkel met bedreiging

Op 15 februari 2022 heeft de Rechtbank Overijssel een 44-jarige man veroordeeld tot een gevangenisstraf van 2 jaar, waarvan 1 jaar voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaar. De man was schuldig bevonden aan een overval op een winkel in Zwolle, gepleegd op 19 oktober 2021. Tijdens de overval bedreigde hij de caissière met een mes, dat hij uit zijn mouw liet zakken, en overhandigde hij haar een briefje met de instructie om snel geld uit de kassalade te geven. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan diefstal, voorafgegaan en vergezeld van bedreiging met geweld. De rechtbank achtte de verklaringen van de getuige, de caissière, en de camerabeelden als voldoende bewijs voor de bewezenverklaring van de bedreiging met geweld. De verdachte had eerder een strafblad en de rechtbank hield rekening met zijn verslaving aan cocaïne, wat bijdroeg aan zijn daden. De rechtbank legde bijzondere voorwaarden op, waaronder reclasseringstoezicht en opname in een zorginstelling, om recidive te voorkomen. De benadeelde partij, de caissière, kreeg een schadevergoeding van €750 voor immateriële schade toegekend. De vordering van de winkel als benadeelde partij werd afgewezen wegens gebrek aan bewijs van vertegenwoordiging.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer: 08.284931.21 en 09.035679.19 (tul) (P)
Datum vonnis: 15 februari 2022
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1977 in [geboorteplaats] ,
wonende aan [adres 1] ,
nu verblijvende in de P.I. Almelo.

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 1 februari 2022.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. M. Hoekstra en van wat door verdachte en zijn raadsvrouw mr. M. Mulderij-Anker, advocaat in Zwolle, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte op 6 oktober 2021 een [winkel] aan het [adres 2] heeft overvallen en daarbij onder bedreiging van een mes dan wel een puntig voorwerp een geldbedrag heeft gestolen.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
hij op of omstreeks 19 oktober 2021 te Zwolle een geldbedrag uit een kassalade, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan de [winkel] (gevestigd aan het [adres 2] ), in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen welke diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [medewerker] (zijnde een medewerker van voornoemde [winkel] ), gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door:
- zich met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp naar voornoemde [winkel] te

begeven en/of

- (vervolgens) naar de kassa/toonbank (waarachter die [medewerker] zich bevond) te lopen en/of
- (vervolgens) op die toonbank een briefje neer te leggen en/of voornoemd briefje aan die [medewerker] te tonen met daarop de tekst: 'Overval. Niet gillen. Geld uit de la geven. Ben ik weg. Rustig blijven. Dit is een overval. Rustig geld uit de la geven. Anders probleem snel.', althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking en/of
- (vervolgens) een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp te tonen aan en/of te richten en/of gericht te houden op die voornoemde [medewerker] en/of
- (vervolgens) (op dwingende en/of dreigende toon) tegen die voornoemde [medewerker] te zeggen dat zij, die [medewerker] , op moest schieten en/of de kassa open moest maken.

3.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.De bewijsmotivering

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen. Daarbij heeft hij gewezen op de aangifte namens [winkel] , de verklaring van getuige [medewerker] en het proces-verbaal van bevindingen waarin de camerabeelden van de overval zijn beschreven.
Op grond van deze bewijsmiddelen acht de officier van justitie ook bewezen dat verdachte tijdens de overval een mes uit zijn mouw liet glijden en dit aan de caissière heeft getoond. De verklaring van verdachte dat dit een pen was waarmee hij het briefje had geschreven, acht de officier van justitie, gezien de eerdere inconsistente verklaringen van verdachte hierover, ongeloofwaardig.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw van verdachte heeft zich ten aanzien van de ten laste gelegde diefstal gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Dat deze diefstal is voorafgegaan of vergezeld van bedreiging met geweld is volgens de raadsvrouw niet wettig en overtuigend bewezen, zodat verdachte hiervan moet worden vrijgesproken.
Volgens de raadsvrouw kan niet bewezen worden verklaard dat verdachte een mes dan wel een puntig voorwerp in zijn handen heeft gehad omdat dit enkel is gebaseerd op de verklaring van getuige [medewerker] en dit niet duidelijk op de camerabeelden is te zien.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank overweegt dat ten aanzien van de tenlastegelegde diefstal sprake is van een bekennende verdachte in de zin van artikel 359, derde lid, laatste volzin van het Wetboek van Strafvordering. De rechtbank zal daarom volstaan met een opsomming in de bijlage van de bewijsmiddelen die tot de bewezenverklaring daarvan hebben geleid.
Verdachte heeft ontkend dat de diefstal ook gepaard ging met bedreiging met geweld, maar de rechtbank acht dat onderdeel ook bewezen.
Getuige [medewerker] heeft verklaard dat verdachte haar bij de overval een briefje gaf waarop zij las “dit is een overval, niet gillen” en dat verdachte vervolgens een mes uit zijn mouw liet zakken waarvan zij alleen het lemmet zag. Dit lemmet was volgens getuige [medewerker] wit van kleur en naar schatting 15 centimeter lang en 3 centimeter breed. Verdachte zei hierna dat zij op moest schieten en dat zij de kassa open moest doen.
De rechtbank stelt vast dat haar verklaring ondersteund wordt door de camerabeelden waarop te zien is dat verdachte een briefje op de toonbank neerlegt, met zijn linkerhand in zijn rechtermouw gaat, daar een wit puntig voorwerp uithaalt en dit puntige voorwerp vervolgens tussen zijn duim en wijsvinger met zijn rechterhand meermalen in de richting van [medewerker] brengt.
De rechtbank stelt verder vast dat op de ene zijde van het briefje de tekst “
Overval. Niet gillen. geld uit de la geven. ben ik weg. rustig blijven” en op de andere zijde van het briefje de tekst “
Dit is een overval. Rustig geld uit de la geven. Anders probleem snel..“ staat geschreven.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verdachte zich met dit samenstel van handelingen zonder meer schuldig gemaakt aan bedreiging met geweld. De bewijsmiddelen, die de voor dit oordeel redengevende feiten en omstandigheden bevatten, zijn als bijlage bij dit vonnis gehecht.
Op grond van deze bewijsmiddelen acht de rechtbank bewezen dat verdachte [medewerker] bij de overval heeft bedreigd met een wit puntig voorwerp. Dat dit een mes betrof acht de rechtbank niet bewezen omdat dit op grond van de beschrijving van de camerabeelden niet kan worden vastgesteld. Dat getuige [medewerker] een mes denkt te hebben waargenomen acht de rechtbank overigens voorstelbaar aangezien verdachte door zijn handelwijze deze suggestie ook heeft gewekt.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de in de bijlage opgenomen bewijsmiddelen waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 19 oktober 2021 te Zwolle een geldbedrag uit een kassalade, dat aan de [winkel] (gevestigd aan het [adres 2] ), toebehoorde heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen welke diefstal werd voorafgegaan en vergezeld van bedreiging met geweld tegen [medewerker] (zijnde een medewerker van voornoemde [winkel] ), gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken door:
- zich met een puntig voorwerp naar voornoemde [winkel] te begeven en
- vervolgens naar de kassa/toonbank (waarachter die [medewerker] zich bevond) te lopen en
- vervolgens op die toonbank een briefje neer te leggen en voornoemd briefje aan die [medewerker] te tonen met daarop de tekst: 'Overval. Niet gillen. Geld uit de la geven. Ben ik weg. Rustig blijven. Dit is een overval. Rustig geld uit de la geven. Anders probleem snel.', en
- vervolgens een puntig voorwerp te tonen aan en te richten en gericht te houden op die voornoemde [medewerker] en
- vervolgens tegen die voornoemde [medewerker] te zeggen dat zij, die [medewerker] , op moest schieten en de kassa open moest maken.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.

5.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld in artikel 312 van het Wetboek van Strafrecht (Sr). Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op:
het misdrijf:
diefstal, voorafgegaan en vergezeld van bedreiging met geweld, gepleegd tegen personen met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor het bewezenverklaarde feit.

7.De op te leggen straf of maatregel

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden, onder aftrek van het voorarrest, waarvan 8 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren en daarbij de bijzondere voorwaarden op te leggen zoals vermeld in het reclasseringsrapport van 12 januari 2022.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit om te volstaan met de oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf gelijk aan de duur van het voorarrest met daarnaast een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf met de bijzondere voorwaarden zoals door de reclassering is voorgesteld.
De raadsvrouw heeft daarbij verzocht om rekening te houden met de omstandigheden waaronder zijn aanhouding is verricht, de manier waarop de bewijsmiddelen zijn vergaard en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De raadsvrouw heeft verzocht om verdachte de kans te geven om zijn behandeling onmiddellijk te starten om zo zijn leven een andere wending te kunnen geven. Verdachte is zeer gemotiveerd om te worden behandeld.
7.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij in het bijzonder het volgende van belang.
Verdachte heeft zich op 19 oktober 2021 schuldig gemaakt aan een overval op een [winkel] , waar op dat moment een 18-jarige caissière achter de kassa stond. Om de caissière te bewegen om de kassa te openen en hem geld uit de lade te geven, heeft hij haar een briefje overhandigd waarop stond geschreven dat het een overval was, dat zij snel geld uit de kassa lade moest geven, en dat zij anders een probleem had. Om dit kracht bij te zetten heeft verdachte de caissière bedreigd door een wit puntig voorwerp uit zijn mouw te laten zakken en dit in haar richting te houden. Toen de caissière de kassa lade opende heeft verdachte een geldbedrag uit de kassa gestolen.
Verdachte heeft verklaard dat hij dit feit heeft gepleegd omdat zijn cocaïneverslaving weer de overhand had genomen en dat hij er erg veel spijt van heeft. Dat kan zo zijn, echter dit doet niet af aan de grote impact die het voorval op het nog jeugdige slachtoffer heeft gehad. Voor haar is het een buitengewoon beangstigende situatie geweest. Uit het door haar ter terechtzitting uitgeoefende spreekrecht blijkt dat zij heel erg geschrokken is van wat haar is overkomen en dat zij zich nog steeds boos, verdrietig en angstig voelt en dat zij de rest van haar leven met dit voorval zal moeten leven.
Verdachte heeft zijn financiële motief voorop laten staan en heeft daarbij geen enkel oog gehad voor de gevolgen voor het slachtoffer. Bovendien veroorzaken dergelijke overvallen in de samenleving gevoelens van angst en onveiligheid. De rechtbank rekent dit verdachte zwaar aan.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat verdachte zonder meer een gevangenisstraf toekomt. Een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf is noodzakelijk omdat aard en ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, gelet ook op het strafrechtelijk verleden van de verdachte, door een lichtere strafrechtelijke afdoening van de zaak miskend zouden worden. Bijzondere omstandigheden die tot een ander oordeel zouden moeten voeren, zijn niet aanwezig.
De rechtbank heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de inhoud van het uittreksel justitiële documentatie van 29 december 2021 waaruit blijkt dat verdachte op 15 juli 2021 door de politierechter in de rechtbank Den Haag is veroordeeld ter zake van brandstichting tot een gevangenisstraf van 101 dagen waarvan 90 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren met daaraan gekoppeld bijzondere voorwaarden, en dat hij voor 2006 voor een verscheidenheid aan delicten is veroordeeld maar dat hij in de tussenliggende periode met uitzondering van twee overtredingen van de Wegenverkeerswet lange tijd geen strafbare feiten meer heeft gepleegd.
De rechtbank heeft bij de strafoplegging verder in sterke mate rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte, zoals deze onder meer blijken uit de inhoud van een reclasseringsadvies van 12 januari 2022.
Hierin staat geschreven dat verdachte in het kader van de schorsing van de voorlopige hechtenis in zijn vorige strafzaak al een langdurig en intensief resocialisatietraject achter de rug heeft, dat tijdens de zitting in die zaak sprake was van stabiliteit op diverse leefgebieden en een hoge behandelmotivatie bij verdachte, maar dat hij na voormelde zitting weer is teruggevallen in middelengebruik, vanwege teleurstelling en frustratie over zowel de uitspraak als over de ingetrokken toestemming van zijn ex-vrouw om mee te werken aan het bewerkstellingen van omgang met zijn twee dochters.
Omdat het middelengebruik in combinatie met beperkte emotieregulatie en kans op psychische ontregeling een hoge risicofactor bij verdachte is, is hij na zijn terugval in de gelegenheid gesteld om mee te werken aan een klinische opname van zeven weken ter detoxificatie en stabilisatie. Vier dagen na zijn opname in de kliniek is hij daar echter, tegen het advies van de reclassering en zijn behandelaren in, vertrokken en heeft hij kort hierna onderhavig delict gepleegd.
De reclassering schat het recidiverisico, zonder adequate behandeling en begeleiding, in als hoog en is van mening dat nu een langdurige klinische behandeling noodzakelijk is om de kans op recidive te verlagen. Er is een klinische indicatiestelling aangevraagd bij IFZ en verdachte is geaccepteerd door FVK Basalt en daar op de wachtlijst geplaatst. De reclassering acht het wenselijk dat betrokkene aansluitend aan zijn detentie daar opgenomen wordt.
Gelet op het voorgaande adviseert de reclassering aan verdachte een (gedeeltelijk) voorwaardelijke straf op te leggen, met als bijzondere voorwaarden een meldplicht, opname in een zorginstelling (FVK Basalt of een soortgelijke instelling) voor de duur van een jaar of zoveel korter als de reclassering nodig vindt, vervolgens ambulante behandeling met de mogelijkheid van een kortdurende klinische opname voor de duur van maximaal zeven weken, en meewerken aan middelencontrole.
De rechtbank neemt het advies voor wat betreft de op te leggen bijzondere voorwaarden van de deskundige op de in het rapport genoemde gronden over en maakt het oordeel van de deskundige tot de hare.
De rechtbank acht het, gelet op de inhoud van voormelde rapportage, van groot belang dat verdachte, ter voorkoming van verdere recidive, de noodzakelijk geachte klinische behandeling voor zijn problematiek kan ondergaan. Verdachte heeft zich ter terechtzitting gemotiveerd getoond voor deze behandeling.
Voor wat betreft de hoogte van de op te leggen gevangenisstraf heeft de rechtbank gekeken naar de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht, waarbij voor een overval met licht geweld/bedreiging als uitgangspunt een gevangenisstraf voor de duur van 2 jaar wordt genomen. De rechtbank zal voor de in dit geval bewezen verklaarde overval daarom als uitgangspunt 24 maanden gevangenisstraf nemen, maar zal, gelet op wat hiervoor is overwogen, deze gevangenisstraf voor een gedeelte van 12 maanden voorwaardelijk doen zijn.
Dit forse voorwaardelijke gedeelte is enerzijds bedoeld om verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen en anderzijds om de uitvoering van de bijzondere voorwaarden mogelijk te maken, waaronder de geadviseerde klinische behandeling, waarbij de maximumduur van de klinische behandeling wordt bepaald op één jaar.
De rechtbank laat daarbij wegen dat na het vorige strafbare feit (de brandstichting) reeds veel (ambulante) hulpverlening rondom verdachte georganiseerd was die niet afdoende is gebleken.

8.De schade van benadeelden

8.1
De vordering van de benadeelde partij [medewerker]
heeft zich als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces. De benadeelde partij vordert verdachte te veroordelen om schadevergoeding te betalen tot een totaalbedrag van
€ 1.000,-- (duizend euro) aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd.
8.1.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij geheel dient te worden toegewezen, met wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
8.1.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw van verdachte heeft zich op het standpunt gesteld dat de gevorderde immateriële schade dient te worden gematigd. Ten aanzien van het te begroten bedrag heeft de raadsvrouw zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
8.1.4
Het oordeel van de rechtbank
Door de gebezigde bewijsmiddelen en de behandeling op de terechtzitting is komen vast te staan dat verdachte door het bewezen verklaarde feit rechtstreeks schade heeft toegebracht aan de benadeelde partij [medewerker] .
Op grond van artikel 6:106 lid 1 sub b van het Burgerlijk Wetboek (BW) heeft de benadeelde recht op een naar billijkheid vast te stellen schadevergoeding, anders dan vermogensschade als de benadeelde lichamelijk letsel heeft opgelopen, in haar eer of goede naam is geschaad of op andere wijze in haar persoon is aangetast. De rechtbank stelt vast dat niet betwist is dat de benadeelde partij immateriële schade heeft geleden en dat zij lijdt onder de psychische gevolgen van de overval, zodat van een overige aantasting in de persoon sprake is. Daarmee is vast komen te staan dat de benadeelde partij immateriële schade heeft geleden die voor vergoeding in aanmerking komt.
De rechtbank ziet in dit geval, gelet op alle omstandigheden van het geval, aanleiding om de immateriële schade naar billijkheid te begroten op € 750,--.
8.2
De vordering van de benadeelde partij [bedrijf]
, vertegenwoordigd door [naam 1] , heeft zich als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces. Bij de vordering is een volmacht overgelegd waaruit blijkt dat de heren [naam 2] en [naam 3] , handelend als gezamenlijk bevoegde directeuren van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [bedrijf] B.V, aan de heer [naam 1] een volmacht hebben gegeven om de vennootschap inzake het voegen in strafprocedures te vertegenwoordigen.
De benadeelde partij vordert verdachte te veroordelen om schadevergoeding te betalen tot een totaalbedrag van € 1.441,00 (duizend vierhonderdeenenveertig euro, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd. De gevorderde materiële schade bestaat uit de post: ‘calamiteitenopvang, nazorg en psychologische begeleiding medewerkers gericht op traumatische ervaring’.
8.2.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij geheel dient te worden toegewezen, met wettelijke rente.
8.2.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw van verdachte heeft zich het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de vordering omdat er geen uittreksel van het register van de Kamer van Koophandel is overgelegd waaruit blijkt dat de heren [naam 2] en [naam 3] directeur zijn van de B.V. waar het [winkel] onder valt.
8.2.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank constateert met de raadsvrouw van verdachte dat bij de vordering geen uittreksel van het register van de Kamer van Koophandel is overgelegd op grond waarvan de rechtbank zou kunnen vaststellen dat de heren [naam 2] en [naam 3] bevoegd zijn om de vennootschap te vertegenwoordigen en [naam 1] een volmacht te geven. Hierdoor kan de rechtbank niet kan vaststellen of [naam 1] bevoegd is de vennootschap te vertegenwoordigen.
In beginsel dient een benadeelde partij de gelegenheid te worden geboden tot herstel van dit gebrek. De rechtbank is echter van oordeel dat het bieden van een herstelmogelijkheid in dit geval een onevenredige belasting van het strafproces oplevert. Het belang van verdachte bij een voortvarende afdoening van de strafzaak weegt hier – gelet op het tijdsverloop tot op heden en gelet op de persoonlijke omstandigheden van verdachte – zwaarder dan het belang van een professionele benadeelde partij bij schadeverhaal via de strafzaak.
De rechtbank zal de benadeelde partij daarom in de vordering niet-ontvankelijk verklaren en bepalen dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
8.3
De schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij [medewerker] heeft verzocht en de officier van justitie heeft gevorderd de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
De rechtbank zal de maatregel als bedoeld in artikel 36f Sr opleggen, aangezien verdachte jegens de benadeelde partij naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het bewezenverklaarde handelen van de verdachte is toegebracht.
Als door de verdachte niet volledig wordt betaald, kan deze verplichting worden aangevuld met 15 dagen gijzeling, waarbij toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft.

9.De vordering tenuitvoerlegging

9.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de vordering tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke straf die aan verdachte is opgelegd bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Den Haag van 15 juli 2021 met parketnummer 09.035679.19, te weten een gevangenisstraf voor de duur van 90 dagen, zal worden afgewezen.
9.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft eveneens om afwijzing van de vordering verzocht.
9.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal de vordering van de officier van justitie afwijzen, omdat toewijzing in het licht van de strafoplegging in onderhavige strafzaak niet opportuun is.

10.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 14a. 14b, 14c, 36f en 57 Sr.

11.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feit
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
het misdrijf:
diefstal, voorafgegaan en vergezeld van bedreiging met geweld, gepleegd tegen personen met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken;
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het bewezen verklaarde;
straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
24 (vierentwintig) maanden;
- bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte van
12 (twaalf) maanden niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten. De rechter kan de tenuitvoerlegging gelasten indien de verdachte voor het einde van de
proeftijd van 3 (drie) jarende navolgende voorwaarde(n) niet is nagekomen:
- stelt als
algemene voorwaardedat de verdachte:
- zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- stelt als
bijzondere voorwaarden:
Meldplicht bij reclassering
Verdachte meldt zich binnen drie dagen na het ingaan van de proeftijd bij Tactus Reclassering op het adres Noorderwagenstraat 2A Lelystad. Verdachte blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt.
Opname in een zorginstelling
Verdachte laat zich opnemen in FVK Basalt of een soortgelijke zorginstelling, te bepalen door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing.
De opname start zo spoedig mogelijk. De opname duurt een jaar of zoveel korter als de reclassering nodig vindt.
Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorginstelling geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling.
Als de reclassering een overgang naar ambulante zorg, begeleid wonen of maatschappelijke opvang gewenst vindt, werkt verdachte mee aan de indicatiestelling en plaatsing.
Ambulante behandeling (met mogelijkheid tot kortdurende klinische opname)
Verdachte laat zich behandelen door ForFACT-team De Oostvaarders of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling start na afloop van de klinische opname. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling.
Bij een terugval in middelengebruik, overmatig middelengebruik of ernstige zorgen over het psychiatrische toestandsbeeld ontstaat een grote kans op risicovolle situaties. Dan kan de reclassering een indicatiestelling aanvragen voor een kortdurende klinische opname voor crisisbehandeling, detoxificatie, stabilisatie, observatie of diagnostiek. Als de voor indicatie verantwoordelijke instantie een kortdurende klinische opname indiceert, laat betrokkene zich opnemen in een zorginstelling, te bepalen door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing. De kortdurende klinisch opname duurt maximaal zeven weken of zoveel korter als de reclassering nodig vindt.
Meewerken aan middelencontrole
Verdachte werkt mee aan controle van het gebruik van alcohol en drugs om het middelengebruik te beheersen. De reclassering kan urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest) gebruiken voor de controle. De reclassering bepaalt hoe vaak verdachte wordt gecontroleerd.
- draagt de reclassering op om toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
daarbij gelden als voorwaarden van rechtswege dat de verdachte:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, Sr, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht daaronder begrepen;
- bepaalt dat de tijd die de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
Schadevergoeding
De vordering van de benadeelde partij [medewerker]
- wijst de vordering van de benadeelde partij [medewerker] toe tot een bedrag van € 750,-- (bestaande uit immateriële schade);
- veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [medewerker] van een bedrag van € 750,-- (te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 19 oktober 2021);
- veroordeelt de verdachte daarnaast in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, alsook in de kosten van betekening van dit vonnis, de in verband met de tenuitvoerlegging van dit vonnis nog te maken kosten en de kosten vallende op de invordering;
- legt de
maatregelop dat de verdachte verplicht is ter zake van het bewezen verklaarde feit tot betaling aan de Staat der Nederlanden van een bedrag van € 750,-- (zegge: zevenhonderd vijftig euro), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 19 oktober 2021 ten behoeve van de benadeelde, en bepaalt, voor het geval volledig verhaal van het verschuldigde bedrag niet mogelijk blijkt, dat gijzeling voor de duur van 15 dagen kan worden toegepast. Tenuitvoerlegging van de gijzeling laat de betalingsverplichting onverlet;
- bepaalt dat als de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van bedoeld bedrag daarmee de verplichting van de verdachte om aan de benadeelde partij het bedrag te betalen, komt te vervallen, en andersom, als de verdachte aan de benadeelde partij het verschuldigde bedrag heeft betaald, dat daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van dat bedrag komt te vervallen;
- bepaalt dat de benadeelde partij: [medewerker] , voor een deel van € 250,-- niet-ontvankelijk is in de vordering, en dat de benadeelde partij de vordering voor dat deel slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
De vordering van de benadeelde partij [bedrijf]
- bepaalt dat de benadeelde partij: [bedrijf] in het geheel niet-ontvankelijk is in de vordering, en dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
tenuitvoerlegging voorwaardelijke straf met parketnummer 09.035679.19
- wijst de vordering af.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.R. Schimmel, voorzitter, mr. A.J. de Loor en mr. W.B. Bruins, rechters, in tegenwoordigheid van mr. H.R. Lageveen, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 15 februari 2022.
Bijlage bewijsmiddelen
Leeswijzer
Deze bijlage maakt deel uit van het vonnis en bevat de bewijsmiddelen.
Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van politie eenheid Oost-Nederland, district IJsselland, basisteam Zwolle, met nummer PL0600-2021490782. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar pagina’s van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen hetgeen verdachte ten laste is gelegd, gelet op de volgende bewijsmiddelen:
Ten aanzien van de diefstal:
1. Het proces-verbaal ter terechtzitting van 1 februari 2022, inhoudende de bekennende verklaring van verdachte;
2. Een proces-verbaal van aangifte van [naam 1] namens [winkel] aan het [adres 2] van 19 oktober 2021, pagina’s 20 en 21, inhoudende de door [naam 1] afgelegde verklaring;
3. Het proces-verbaal verhoor getuige van 19 oktober 2021, pagina’s 75 en 76, inhoudende de door [medewerker] afgelegde verklaring.
Ten aanzien van de bedreiging met geweld:
4. Een proces-verbaal verhoor getuige van 19 oktober 2021, pagina’s 75 en 76, inhoudende de door [medewerker] afgelegde verklaring: zakelijk weergegeven:

Op 19 oktober 2021, omstreeks 14.15 uur zat ik achter de kassa in de winkel, het [winkel] , gelegen aan het [adres 2] . Ik zag dat een man een briefje op de balie legde. Ik las het briefje. Vervolgens zag ik dat de overvaller een mes uit zijn mouw liet zakken. Ik zag alleen het lemmet, wat naar schatting 15 centimeter lang was en 3 centimeter breed en wit van kleur. Ik heb het heft niet kunnen zien, omdat deze in de mouw zat van de overvaller. Vervolgens hoorde ik hem zeggen dat ik op moest schieten en dat de kassa open moest.

5. Een proces-verbaal van bevindingen van 28 oktober 2021, pagina’s 056 en 057 inhoudende het relaas van verbalisant [verbalisant] , zakelijk weergegeven :
Ik zag op de uitvergrote STILLS van de camerabeelden dat verdachte naar de kassa loopt en een briefje op de toonbank voor de kassière neerlegt.
Ik zag dat verdachte met zijn linkerhand in de rechtermouw van zijn jas/vest ging. Ik zag dat verdachte met zijn linkerhand een lichtkleurig, vermoedelijk wit, puntig voorwerp uit zijn rechter mouw haalde. Ik zag dat verdachte dit puntige voorwerp in zijn rechterhand hield. Ik zag dat het puntige voorwerp tussen zijn duim en wijsvinger door stak, met de punt richting de kassière.
Ik zag dat de kassière zo gepositioneerd stond ten opzichte van verdachte dat zij het
puntige voorwerp in de hand van verdachte heeft kunnen zien. Ik zag dat de punt van
het voorwerp meermaals door verdachte in de richting van de kassière werd gebracht.
Ik zag dat er tussen het puntige voorwerp in de hand van verdachte en de kassière een
geschatte afstand was van ongeveer 30 tot 50 centimeter.
Ik zag dat de kassière de kassa op een gegeven moment opende. Ik zag dat verdachte op
dat moment met zijn bovenlichaam over de toonbank reikte en met zijn linkerhand het
geld uit de kassa graaide. Ik zag dat verdachte het puntige voorwerp op dat moment
nog steeds in zijn rechterhand had. Ik zag dat hij met zijn rechterhand op de
toonbank steunde.
Ik zag dat de verdachte het briefje achterliet op de toonbank. Op de ene zijde stond de tekst, ik citeer: Overval. Niet gillen. geld uit de la geven. ben ik weg. rustig blijven.
Op de andere (onder)zijde stond de volgende tekst: Dit is een overval. Rustig geld uit de la geven. Anders probleem snel.