ECLI:NL:RBOVE:2022:468

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
8 februari 2022
Publicatiedatum
17 februari 2022
Zaaknummer
9638368 \ CV EXPL 22-169
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot ontruiming woonruimte vanwege huurachterstand in kort geding

In deze zaak heeft de kantonrechter op 8 februari 2022 uitspraak gedaan in een kort geding over de vordering tot ontruiming van een woning vanwege huurachterstand. De eiser, vertegenwoordigd door mr. M. Krabben-Tmim, vorderde ontruiming van de woning van de gedaagde, die werd bijgestaan door mr. E.J. Bijl. De eiser stelde dat de gedaagde meer dan tien maanden huurachterstand had, structureel te laat betaalde en de woning verwaarloosde. De kantonrechter oordeelde echter dat de tekortkomingen van de gedaagde niet zodanig ernstig waren dat ontbinding van de huurovereenkomst gerechtvaardigd was. De voorzieningenrechter concludeerde dat de gedaagde de verbeurde dwangsommen kon verrekenen met de huurachterstand, waardoor de vordering tot ontruiming werd afgewezen. De kantonrechter merkte op dat de huurachterstand, hoewel aanwezig, niet voldoende was om de vordering te rechtvaardigen, vooral gezien het feit dat de verbeurde dwangsommen vele malen hoger waren. De eiser werd bovendien veroordeeld in de proceskosten van de gedaagde, die op € 747,00 werden begroot. De uitspraak werd openbaar gedaan door de kantonrechter.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Zwolle
Zaaknummer : 9638368 \ CV EXPL 22-169
PROCES-VERBAALvan de op 8 februari 2022 via Microsoft Teams gehouden zitting van de kantonrechter in de zaak van:
[eiser],
wonende in [woonplaats] ,
eisende partij, hierna te noemen [eiser] ,
gemachtigde: mr. M. Krabben-Tmim,
tegen
[gedaagde],
wonende in [woonplaats] ,
gedaagde partij, hierna te noemen [gedaagde] ,
gemachtigde: mr. E.J. Bijl,
procederend krachtens toevoeging, met nummer 2GJ4768.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 8 februari 2022
Tegenwoordig zijn mr. R.F. van Aalst, kantonrechter en mr. W.H. Visser, griffier.
Verschenen zijn:
- De heer [eiser] , bijgestaan door mr. Krabben-Tmim voornoemd,
- De heer [gedaagde] , bijgestaan door mr. Bijl voornoemd.
De kantonrechter stelt vast dat beide partijen zijn verschenen en dat zij over dezelfde stukken beschikken.
Na afloop van de mondelinge behandeling heeft de kantonrechter ter zitting mondeling uitspraak gedaan.

1.De gronden van de beslissing

1.1.
[gedaagde] huurt van [eiser] de woning aan de [adres] in [plaats]. [eiser] heeft drie punten naar voren gebracht waarom hij van mening is dat, vooruitlopend op de bodemprocedure, [gedaagde] de woning moet verlaten. Het gaat om een huurachterstand van meer dan tien maanden, structureel te laat betalen van de huur en om verwaarlozing van het gehuurde, waardoor [gedaagde] zich niet als een goed huurder gedraagt.
1.2.
In een kort geding kijkt de voorzieningenrechter met een schuin oog naar wat de rechter in de bodemprocedure zal gaan beslissen. In die bodemprocedure, waarop dit kort geding vooruitloopt, zal het gaan om ontbinding van de huurovereenkomst.
1.3.
Naar het voorlopige oordeel van de voorzieningenrechter is er bij geen van de drie door [eiser] aangedragen punten sprake van een dusdanig grote tekortkoming in de nakoming van de huurovereenkomst aan de kant van [gedaagde] dat het te verwachten valt dat de rechter in de bodemprocedure zal oordelen dat ontbinding van de huurovereenkomst gerechtvaardigd is.
1.4.
Met betrekking tot de huurachterstand acht de voorzieningenrechter het aannemelijk dat [gedaagde] inderdaad een huurachterstand heeft laten ontstaan. Ook acht de voorzieningenrechter het aannemelijk dat deze huurachterstand groter is dan drie maanden aan huurpenningen, wat in beginsel een ontbinding van de huurovereenkomst rechtvaardigt. Hier tegenover staat echter een vonnis van deze rechtbank, waarin [eiser] bij verstek is veroordeeld om onderhoudswerkzaamheden aan de woning te verrichten, en dat er inmiddels dwangsommen zijn verbeurd. Wat vast staat is dat het bedrag aan verbeurde dwangsommen vele malen hoger is dan de huurachterstand. Met [gedaagde] is de voorzieningenrechter daarnaast van oordeel dat deze twee vorderingen over en weer met elkaar te verrekenen zijn, omdat deze beide voortvloeien uit de huurovereenkomstDaarmee is de huurachterstand, ongeacht de hoogte daarvan, ingelopen.
1.5.
Voor wat betreft het tweede punt van [eiser] , het structureel te laat betalen van de huur door [gedaagde] , is de voorzieningenrechter voorlopig van oordeel dat dit mede het gevolg is van de afspraken tussen [eiser] en de voormalig beheerder van [eiser] , Enra, en de rommelige communicatie tussen partijen over de huurbetaling. Ook is de voorzieningenrechter voorlopig van oordeel dat dit te maken heeft met dat beide partijen niet op tijd aan de bel getrokken hebben. Dit maakt dat de voorzieningenrechter voorshands van oordeel is dat ook deze tekortkoming onvoldoende ernstig is dat in een bodemprocedure de ontbinding van de huurovereenkomst zal worden uitgesproken.
1.6.
Ten slotte het derde punt, de gestelde verwaarlozing van de woning door [gedaagde] . Hoewel er op dit punt wellicht sprake is van een tekortkoming aan de kant van [gedaagde] , is deze naar het voorlopige oordeel van de voorzieningenrechter niet ernstig genoeg om de vordering tot ontruiming toe te wijzen. Zeker gelet op de staat van de woning aan de buitenkant.
1.7.
De slotsom is dan ook dat het naar het voorlopige oordeel van de voorzieningenrechter onvoldoende aannemelijk is dat de bodemrechter de ontbinding van de huurovereenkomst zal uitspreken. Om die reden zal de vordering tot ontruiming worden afgewezen. Omdat de overige vorderingen van [eiser] met de ontruiming verband houden, volgen deze vorderingen hetzelfde lot en worden ook deze vorderingen afgewezen.
1.8.
Omdat [eiser] deze procedure verliest, moet hij de proceskosten van [gedaagde] betalen. Deze kosten worden begroot op € 747,00 aan salaris gemachtige.

2.De beslissing

De kantonrechter
2.1.
wijst de vordering af;
2.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de kant van [gedaagde] begroot op € 747,00.
Deze mondelinge uitspraak is gedaan door mr. R.F. van Aalst, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 8 februari 2022.
Waarvan proces-verbaal,
de kantonrechter