ECLI:NL:RBOVE:2022:50

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
13 januari 2022
Publicatiedatum
13 januari 2022
Zaaknummer
ak_20_2333
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning WGA-uitkering en zorgvuldigheid medisch onderzoek

In deze uitspraak van de Rechtbank Overijssel, gedateerd 13 januari 2022, is het beroep van eiser gegrond verklaard. Eiser had bezwaar gemaakt tegen het besluit van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen, waarin zijn WGA-uitkering was vastgesteld op 50,16%. Eiser stelde dat het medisch onderzoek onzorgvuldig was uitgevoerd, omdat hij niet lichamelijk was onderzocht en de communicatie over zijn medische situatie niet adequaat was verlopen. De rechtbank oordeelde dat het medisch onderzoek niet voldeed aan de vereiste zorgvuldigheid, aangezien eiser lichamelijke klachten had en er geen spreekuurcontact had plaatsgevonden met een verzekeringsarts. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en droeg verweerder op een nieuw besluit te nemen, waarbij de zorgvuldigheid in acht moest worden genomen. Tevens werd verweerder veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van eiser, die op € 1.518,-- werden vastgesteld. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige besluitvorming in het kader van sociale zekerheidsrecht.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Zittingsplaats Almelo
Bestuursrecht
zaaknummer: ZWO 20/2333

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser,

gemachtigde: mr. M.Th.M. Demmer,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen, verweerder,
gemachtigde: M.A. Kuilderd.

Procesverloop

In het besluit van 23 juli 2020 (primair besluit) heeft verweerder eiser met ingang van
28 augustus 2020 op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) een loongerelateerde uitkering in verband met werkhervatting gedeeltelijk arbeidsgeschikten (WGA) toegekend. Eisers mate van arbeidsongeschikt is daarbij vastgesteld op 50,16%.
In het besluit van 8 oktober 2020 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 20 oktober 2021 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Wat aan de besluitvorming vooraf is gegaan.
1. Eiser is vanaf 1996 tot 1 november 2016 gedurende 35,86 uur per week werkzaam geweest als pedagogisch medewerker bij Stichting Intermetzo Zorg. Met ingang van
1 november 2016 heeft eiser een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) ontvangen. Op 31 augustus 2018 heeft hij zich vanuit de WW ziek gemeld. Eiser heeft verweerder verzocht hem een Wet WIA-uitkering toe te kennen. Na medisch en arbeidskundig onderzoek heeft verweerder de besluiten genomen zoals vermeld onder ‘Procesverloop’.
Standpunten partijen
2. Eiser stelt dat het onderzoek onzorgvuldig is geweest, aangezien eiser niet lichamelijk is onderzocht. Ook was het beter geweest indien na de ontvangst op 2 oktober 2020 van de medische informatie nader was afgestemd met eiser. Doordat de hoorzitting op 1 oktober 2020 is gehouden, kon eiser hier niet meer op reageren. Voorts voert eiser aan dat hij meer beperkingen heeft dan verweerder heeft aangenomen. Uit de medische informatie valt niet af te leiden dat het beter gaat met eiser. Een nieuw behandeltraject is (nog) niet ingezet, omdat nog geen (nieuwe) (door)verwijzing heeft plaatsgehad. Ook daarom is het onderzoek volgens eiser onzorgvuldig geweest.
Beoordeling door de rechtbank
3.1
De uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 23 juni 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:1491, is hier van belang. In deze uitspraak heeft de CRvB onder meer overwogen dat de zorgvuldigheid van de besluitvorming in bezwaar met zich brengt dat in situaties waarin de medische grondslag van het primaire besluit gemotiveerd wordt betwist en waarin in de primaire fase geen sprake is geweest van een spreekuurcontact met een geregistreerde verzekeringsarts, als uitgangspunt geldt dat in de fase van bezwaar de betrokkene door een verzekeringsarts bezwaar en beroep tijdens een spreekuurcontact wordt onderzocht en er dus feitelijk sprake is van een contact met deze verzekeringsarts. Van een spreekuurcontact kan in zo’n situatie in beginsel slechts worden afgezien indien de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende kan motiveren dat in het licht van de aard van de klachten en de beschikbare medische informatie, een spreekuurcontact geen toegevoegde waarde heeft.
3.2
Toepassing van dit uitgangspunt leidt tot het oordeel dat het medisch onderzoek in dit geval niet met de vereiste zorgvuldigheid is geschied. Weliswaar heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep vermeld waarom hij een onderzoek in bezwaar niet nodig heeft geacht, maar de rechtbank acht deze motivering niet toereikend. Eiser is primair gezien door een arts via een videoverbinding. De betreffende arts is geen verzekeringsarts. Verder acht de rechtbank een onderzoek via een videoverbinding in dit geval onvoldoende, omdat eiser lichamelijke klachten heeft. In een dergelijk geval mag verwacht worden dat de betrokkene wordt gezien op het spreekuur van de verzekeringsarts of, als dat niet is gebeurd, op het spreekuur van de verzekeringsarts bezwaar en beroep, waarbij een lichamelijk onderzoek wordt verricht. De rechtbank concludeert dat het bestreden besluit in strijd is met de artikelen 3:2 en 7:12 van de Awb.
Conclusie.
4. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit.
De rechtbank ziet geen aanleiding een bestuurlijke lus toe te passen. Naar het zich laat aanzien zal een bestuurlijke lus geen doelmatige en efficiënte afdoeningswijze inhouden, aangezien eiser alsnog moet worden onderzocht op het spreekuur van de verzekeringsarts bezwaar en beroep en niet duidelijk is wanneer dat onderzoek plaats kan vinden.
De rechtbank zal verweerder daarom opdragen een nieuw besluit te nemen op bezwaar met inachtneming van deze uitspraak.
5. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
6. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.518,-- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 759,-- en een wegingsfactor 1) en voor de reiskosten van eiser in verband met het bijwonen van de zitting op € 7,20.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 48,-- aan eiser te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.518,--.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.J. van Lochem, rechter, in aanwezigheid van
W. Veldman, als griffier, op
De uitspraak wordt openbaar gemaakt op de eerstvolgende donderdag na deze datum.
griffier
de rechter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.