Uitspraak
RECHTBANK OVERIJSSEL
de curator”,
1.[gedaagde 1] ,
[gedaagde 1]”,
2.[gedaagde 2] ,
[gedaagde 2]”,
1.Het verloop van de procedure
2.De vaststaande feiten
3.Het geschil
De vordering van de curator
- voor recht te verklaren dat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hun taak als (middellijk) bestuurder onbehoorlijk hebben vervuld en dat die onbehoorlijke taakvervulling een belangrijke oorzaak is van het faillissement van RF Sports Equipment B.V.,
- [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hoofdelijk te veroordelen tot betaling van het tekort in de boedel van failliet, zoals dat komt vast te staan na een te houden verificatievergadering, te vermeerderen met de boedelvorderingen waaronder het salaris van de curator en de overige faillissementskosten,
- [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hoofdelijk te veroordelen om aan de curator een voorschot op het boedeltekort te betalen van € 150.000,00, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf de dagvaarding,
- [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hoofdelijk te veroordelen in de proceskosten, waaronder de kosten voor het leggen van conservatoire beslagen, te voldoen binnen veertien dagen na dit vonnis en – voor het geval voldoening niet binnen die termijn plaatsvindt – te vermeerderen met de nakosten.
4.De beoordeling
gezamenlijk. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hebben ook niet gemotiveerd dat daarvoor gronden aanwezig zijn.
individuelebestuurder biedt artikel 2:248 lid 4 BW slechts één (limitatieve) grond: de tijd gedurende welke die bestuurder als zodanig in functie is geweest in de periode waarin de onbehoorlijke taakvervulling plaats vond. Naar het oordeel van de rechtbank komt [gedaagde 1] geen beroep op deze matigingsgrond toe. Immers, vaststaat dat hij formeel als bestuurder in functie is gebleven tot betrekkelijk kort voor de faillissementsdatum, namelijk tot 1 oktober 2014. Niet door [gedaagde 1] gesteld en ook niet gebleken is dat het onbehoorlijk bestuur zich met name ná 1 oktober 2014 heeft voorgedaan.
“Heden, 4 maart 2013, heb ik de wens te kennen gegeven mijn functie als directeur van RF Sports Equipment B.V. per
knowhowen nam hij (contante) betalingen aan. Gelet op die activiteiten acht de rechtbank de stelling van [gedaagde 2] dat hij weinig tot niets afwist van het financiële reilen en zeilen van de onderneming ook niet geloofwaardig. [gedaagde 2] heeft zijn stelling dat hij niet zelfstandig beslissingen nam en telkens afhankelijk was van accordering door [gedaagde 1] of [A] , wat door de curator is betwist, niet van enige onderbouwing voorzien.
een voorschotop het tekort.