ECLI:NL:RBOVE:2022:621

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
2 maart 2022
Publicatiedatum
3 maart 2022
Zaaknummer
C/08/276788 / KG RK 22/54
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wrakingsbeslissing inzake verzoek tot wraking van rechter in familiezaken

Op 2 maart 2022 heeft de wrakingskamer van de Rechtbank Overijssel een verzoek tot wraking van een rechter in een familiezakenprocedure ongegrond verklaard. Verzoekers, ouders van twee minderjarige kinderen, voerden aan dat de rechter hen tijdens eerdere zittingen onheus had bejegend en dat zij zich niet gehoord voelden. Het wrakingsverzoek was ingediend naar aanleiding van de behandeling van hun zaak door mr. K. van Leeuwen, die eerder beslissingen had genomen die voor verzoekers ongunstig waren. De wrakingskamer oordeelde dat de vrees voor partijdigheid van de rechter niet objectief gerechtvaardigd was. De wrakingskamer benadrukte dat de rechter uit hoofde van zijn aanstelling wordt vermoed onpartijdig te zijn, en dat de aangevoerde gronden voor wraking onvoldoende waren om aan te nemen dat de rechter vooringenomen was. De wrakingskamer concludeerde dat de gevoelens van verzoekers over de bejegening door de rechter niet voldoende waren om het wrakingsverzoek te onderbouwen. De beslissing werd openbaar uitgesproken, en tegen deze beslissing stond geen rechtsmiddel open.

Uitspraak

beslissing

RECHTBANK OVERIJSSEL

Wrakingskamer
Zittingsplaats Zwolle
Zaaknummer: C/08/276788 / KG RK 22/54
Beslissing van 2 maart 2022
in de zaak van
[verzoeker 1] en [verzoeker 2],
beiden wonende te [plaats 1] ,
verzoekers tot wraking (hierna: verzoekers),
advocaat mr. M. Alta, te Hoogeveen.

1.De procedure

1.1.
Op 2 december 2021 heeft de griffie van het team familie- en jeugdrecht van de rechtbank Overijssel een wrakingsverzoek van de advocaat van verzoekers ontvangen. Hierin schrijft de advocaat dat de rechtbank haar heeft bericht dat mr. K. van Leeuwen, rechter in deze rechtbank (hierna: de rechter), de zaak van verzoekers, geregistreerd onder C/08/273728, zal behandelen. Volgens de advocaat heeft de rechter verzoekers tijdens twee eerdere zittingen onprettig bejegend. Zij heeft daarom verzocht de rechter van de zaak van verzoekers af te halen.
1.2.
Het wrakingsverzoek is op 1 februari 2022 bij de wrakingskamer binnengekomen.
1.3.
De rechter heeft niet berust in de wraking en heeft op 4 februari 2022 een schriftelijke reactie ingediend.
1.4.
Het wrakingsverzoek van verzoeker is op 17 februari 2022 achter gesloten deuren behandeld. Bij de mondelinge behandeling waren verzoekers, bijgestaan door hun advocaat, aanwezig. De rechter is niet verschenen.

2.De feiten

2.1.
Verzoekers hebben twee minderjarige kinderen, [naam 1] (2013) en [naam 2] (2014). De minderjarigen wonen sinds oktober 2014 in een pleeggezin in [plaats 2] . Bij beschikking van 20 juli 2016 heeft de kinderrechter in de rechtbank Noord-Nederland het gezag van de ouders beëindigd en de gecertificeerde instelling (GI) tot voogd benoemd over [naam 1] en [naam 2] .
2.2.
Op 30 januari 2020 hebben verzoekers een verzoek ingediend strekkende tot het vaststellen/wijzigen van een omgangsregeling. In dit verband heeft op 2 juli 2020 een mondelinge behandeling plaatsgevonden bij de rechtbank Overijssel. De zaak werd behandeld door de rechter in kwestie, die het verzoek bij beschikking van 15 juli 2020 heeft afgewezen.
2.3.
Op 25 maart 2021 hebben verzoekers een verzoek ingediend tot beëindiging van de voogdij van de voogdijinstelling. De mondelinge behandeling van die zaak heeft op 18 mei 2021 plaatsgevonden bij de rechtbank Overijssel. De nu gewraakte rechter was belast met die zaak. Zij heeft het verzoek bij beschikking van 11 juni 2021 afgewezen.
2.4.
Inmiddels ligt een verzoek tot uithuisplaatsing voor. De mondelinge behandeling daarvan zou plaatsvinden op 30 december 2021 en is uitgesteld tot eind januari 2022, maar is in verband met het daaraan voorafgaande wrakingsverzoek van verzoekers niet doorgegaan.

3.Het wrakingsverzoek

3.1.
Verzoekers hebben onder meer aan het verzoek ten grondslag gelegd dat de rechter hen tijdens de twee eerdere zittingen onheus heeft bejegend. Verzoekers kregen nauwelijks het woord en voelden zich door uitlatingen van de rechter neergezet als tweederangsburgers. Zij benadrukken dat zij als ouders in eerste instantie vrijwillig akkoord zijn gegaan om hun kinderen elders onder te brengen omdat zij als slachtoffers van de zogenoemde toeslagenaffaire en de zware financiële omstandigheden waarin zij toen zijn komen te verkeren, niet goed meer voor hun kinderen konden zorgen. Zij hebben aan de eerdere zittingen de indruk overgehouden dat de rechter vooringenomen was. Dit gevoel werd versterkt doordat de rechter tijdens de mondelinge behandeling van 2 juli 2020 heeft toegelaten dat de GI een zogenaamde CHOP-list, ingevuld door een medewerker van Trias, in het geding bracht. De inhoud van dat stuk was verzoekers op dat moment onbekend, maar bleek achteraf van doorslaggevend belang te zijn voor de afwijzende beslissing van de rechter. Volgens verzoekers is de CHOP-list ondeugdelijk en heeft de rechter haar beslissingen niet gebaseerd op objectief en controleerbaar feitenonderzoek. Gezien de voorgeschiedenis, hebben verzoekers er geen vertrouwen in dat zij in onderhavige zaak een eerlijke kans krijgen als dezelfde rechter weer hun zaak behandelt.

4.Het standpunt van de rechter

4.1.
De rechter heeft niet in de wraking berust en heeft daartoe het volgende aangevoerd. Het feit dat eerdere verzoeken van verzoekers zijn afgewezen kan geen basis vormen voor een (gegrond) wrakingsverzoek. Wat betreft het door de GI overgelegde rapport, zal dit in het kader van die procedure beoordeeld zijn en dus ook onderwerp zijn geweest van hoger beroep. De rechter behandelt alle procesdeelnemers met het vereiste respect. De enkele opmerking dat verzoekers hun benadering als belerend of denigrerend hebben ervaren, kan niet leiden tot de conclusie dat sprake is van een schijn van partijdigheid.

5.De beoordeling

5.1.
Een rechter kan worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
Uitgangspunt daarbij is dat de rechter uit hoofde van zijn aanstelling wordt vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich een uitzonderlijke omstandigheid voordoet, die een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat een rechter jegens een partij bij een geding een vooringenomenheid koestert. De vrees dat dit het geval zal zijn, dient objectief gerechtvaardigd te zijn. Dat betekent dat sprake moet zijn van concrete feiten en omstandigheden waaruit objectief de vrees voor partijdigheid van de rechter kan worden afgeleid.
Daarnaast kan er onder omstandigheden reden zijn voor wraking, indien - geheel afgezien van de persoonlijke opstelling van de rechter in de hoofdzaak - de bij een partij bestaande vrees voor partijdigheid van die rechter objectief gerechtvaardigd is, waarbij rekening moet worden gehouden met uiterlijke schijn.
5.2.
Volgens artikel 513 lid 1 Sv moet het wrakingsverzoek worden gedaan zodra de feiten of omstandigheden aan de verzoeker bekend zijn geworden. De aangevoerde feiten en omstandigheden voor de wraking hebben zich voorgedaan tijdens de mondelinge behandelingen van 2 juli 2020 en 18 mei 2021, dus lang voordat het wrakingsverzoek is ingediend. De advocaat heeft hier tegenover gezet dat zij en verzoekers zich tijdens de eerste zitting overrompeld voelden door de eerder geschetste gang van zaken. Hoewel het vertrouwen in de rechter bij de tweede zitting broos was en de advocaat en verzoekers de afwijzende beslissing op voorhand al vermoedden, hebben zij toen niet aan de bel getrokken. De gedachte hierachter was dat zij tegen de eerste beslissing in hoger beroep waren gegaan en dat deze tweede zaak daarbij gevoegd zou kunnen worden. De spreekwoordelijke druppel deed zich voor toen verzoekers op de hoogte werden gesteld dat de rechter ook de derde zaak zou behandelen. De wrakingskamer begrijpt dat zich een cumulatie van factoren heeft voorgedaan, in die zin dat de gevoelens met betrekking tot de vooringenomenheid van de rechter opleefden toen verzoekers werden geconfronteerd met het feit dat de rechter in hun opvolgende zaak wederom zou gaan oordelen. De wrakingskamer zal het verzoek daarom niet niet-ontvankelijk verklaren vanwege de omstandigheid dat het verzoek te laat is ingediend. Het verzoek zal inhoudelijk worden getoetst.
5.3.
De wrakingskamer stelt vast dat één van de wrakingsgronden in wezen is gericht tegen de beslissing van de rechter om op grond van de ter zitting in het geding gebrachte CHOP-list geen omgangsregeling vast te stellen. De juistheid van een rechterlijke beslissing kan op zichzelf niet door middel van een wrakingsverzoek aan de orde worden gesteld. Dat kan alleen door een rechtsmiddel (zoals verzet of hoger beroep) tegen de beslissing aan te wenden. Concrete feiten en omstandigheden waaruit volgt dat de rechter bij het geven van deze beslissing vooringenomen was tegen verzoekers of objectief gerechtvaardigde vrees daarvoor bestond, hebben verzoekers verder niet, althans niet gemotiveerd aangevoerd. Uit het enkele feit dat de rechter in het nadeel van verzoekers heeft beslist kan de wrakingsverzoek dat niet afleiden.
5.4.
De andere wrakingsgronden betreffen in wezen de manier waarop de advocaat en verzoekers door de rechter zijn bejegend. Voor klachten is de wrakingsprocedure niet bedoeld, tenzij er concrete feiten en omstandigheden bestaan waaruit volgt dat in deze bejegening partijdigheid van de rechter tegen verzoekers besloten ligt of objectief gerechtvaardigde vrees daarvoor. De wrakingskamer stelt vast dat de rechter tegenover de stellingen van verzoekers heeft aangevoerd dat zij procespartijen altijd met respect behandelt. Gezien de verstreken tijd sinds de twee eerdere zittingen, en de betwisting door de rechter, valt niet vast te stellen of sprake is geweest van een bejegening waarin partijdigheid besloten ligt. Omdat dit onvoldoende aannemelijk is geworden, zal het wrakingsverzoek ongegrond worden verklaard.
5.5.
De wrakingskamer wil in deze zaak louter ten overvloede meegeven dat het vertrouwen van verzoekers in de rechter gaandeweg is komen te vervallen. Zij voelen zich niet gehoord en gezien en hebben het gevoel gekregen dat zij niet volwaardig kunnen deelnemen aan de zitting. Dat zij en hun advocaat die indruk hebben, is betreurenswaardig. Hoewel niet kan worden vastgesteld dat de rechter daarvoor verantwoordelijk kan worden gehouden, zou het – mede gezien de belangen die in deze zaak spelen – bijdragen aan het vertrouwen van verzoekers in een goede rechtspleging indien (in afwijking van het uitgangspunt dat dezelfde rechter zaken van hetzelfde gezin blijft behandelen) de zaak van verzoekers zal worden behandeld door een kamer waarvan de gewraakte rechter geen deel uitmaakt.

6.De beslissing

De wrakingskamer verklaart het verzoek tot wraking ongegrond.
Deze beslissing is gegeven door de mrs. U. van Houten, L.M. Rijksen en H.M. Braam in tegenwoordigheid van de griffier mr. E.H. Doldersum en in openbaar uitgesproken op
2 maart 2022.
de griffier is niet in de gelegenheidde voorzitter
deze beslissing mede te ondertekenen
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.