ECLI:NL:RBOVE:2022:701

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
11 maart 2022
Publicatiedatum
11 maart 2022
Zaaknummer
ak_22 _ 92
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening tegen besluit tot invordering van een verbeurde dwangsom

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Overijssel op 11 maart 2022 uitspraak gedaan op een verzoek om voorlopige voorziening van verzoekster tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Steenwijkerland. Verzoekster had een last gekregen om een chalet te verwijderen, omdat dit in strijd was met de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) en het bestemmingsplan ‘Giethoorn’. De voorzieningenrechter oordeelde dat het chalet nog steeds als een bouwwerk moet worden gekwalificeerd, ondanks dat verzoekster stelde dat de leidingen van water- en stroomvoorziening waren ontkoppeld. De voorzieningenrechter concludeerde dat verzoekster ten onrechte geen gevolg had gegeven aan de last onder dwangsom en dat het invorderingsbesluit rechtmatig was. Het verzoek om een voorlopige voorziening werd afgewezen, omdat er geen evident geen overtreding was gepleegd en de dwangsom rechtens onaantastbaar was geworden. De uitspraak werd gedaan in aanwezigheid van de griffier R.K. Witteveen en werd openbaar gemaakt op de eerstvolgende donderdag na de uitspraak.

Uitspraak

Rechtbank Overijssel

Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 22/92
uitspraak van de voorzieningenrechter op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[verzoekster] , te [woonplaats] , verzoekster,

gemachtigde: ir. R.G. van Popta,
en

het college van burgemeester en wethouders van Steenwijkerland, verweerder,

gemachtigde: J.K. de Vries.
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen: [naam 1] , te [woonplaats] .

Procesverloop

Bij besluit van 31 december 2020 (verder: het dwangsombesluit) heeft verweerder verzoekster gelast om vóór 1 maart 2021 het in strijd met artikel 2.1, eerste lid, onder a en/of c van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) en artikel 5.2.1 van het bestemmingsplan ‘Giethoorn’ geplaatste chalet op het perceel [locatie] te verwijderen en verwijderd te houden, op straffe van een dwangsom van € 1.500 per week dat niet aan de last is voldaan, tot een maximum van € 15.000.
Bij besluit op bezwaar van 15 juni 2021 heeft verweerder het door verzoekster tegen het dwangsombesluit ingestelde bezwaar ongegrond verklaard. Verweerder heeft de motivering van het dwangsombesluit daarbij gewijzigd in strijd met:
- artikel 2.1, eerste lid, onder a én c van de Wabo, en
- artikel 15.2.1, aanhef en onder a van het bestemmingsplan ‘Giethoorn.
Bij uitspraak van 11 augustus 2021 heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Overijssel het daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 8 december 2021 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (verder: de Afdeling, ECLI:NL:RVS:2021:2736) van 8 december 2021 die uitspraak in hoogste instantie bevestigd.
Op 14 december 2021 heeft verweerders toezichthouder vastgesteld, dat het chalet door verzoekster niet van haar perceel is verwijderd.
Op 12 januari 2022 (verder: het invorderingsbesluit) heeft verweerder besloten het maximaal te verbeuren dwangsombedrag van € 15.000 van verzoekster in te vorderen. Verzoekster heeft tegen het invorderingsbesluit bezwaar gemaakt en de voorzieningenrechter gelijktijdig verzocht om een voorlopige voorziening te treffen, zijnde de schorsing van het invorderingsbesluit tot zes weken na verweerders beslissing op haar bezwaar.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 februari 2022. Verzoekster heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De derde-partij is in persoon verschenen, bijgestaan door [naam 2] .

Overwegingen

1. Uitgangspunt van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is dat het instellen van bezwaar of beroep de werking van een besluit niet opschort. Met andere woorden: het besluit blijft van kracht ook als er bezwaar of beroep tegen is ingesteld. Die hoofdregel kan worden doorbroken door het treffen van een voorlopige voorziening als onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Het oordeel hierover van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
2. Verzoekster dient de verbeurde dwangsom binnen zes weken nadat deze van rechtswege is verbeurd te betalen. Zij voert aan, dat zij door de invordering van de dwangsom gelet op haar vermogen en haar inkomen in acute financiële problemen zal komen. Verzoekster heeft in dit verband desgevraagd aan de voorzieningenrechter inzage gegeven in haar recente financiële situatie. Op grond daarvan oordeelt de voorzieningenrechter dat verzoekster een spoedeisend belang bij het treffen van een voorlopige voorziening niet kan worden ontzegd.
3.1
In geschil is de vraag of het invorderingsbesluit naar verwachting in bezwaar in stand zal blijven.
3.2
De voorzieningenrechter stelt vast, dat de bij verweerders besluit van 15 juni 2021 aan verzoekster opgelegde dwangsom rechtens onaantastbaar is. Daarvoor wordt verwezen naar de uitspraak van voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (verder: de Afdeling) van 8 december 2021, waarin de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 11 augustus 2021 onverkort is bevestigd.
Hieruit volgt – kort samengevat – dat verweerders besluit van 15 juni 2021 en de daarbij gehandhaafde dwangsom als zodanig in rechte onherroepelijk is geworden.
3.3
Nu de last onder dwangsom onherroepelijk is kan verzoekster volgens vaste rechtspraak van de Afdeling (onder meer in de uitspraak van 27 februari 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:466) in beginsel geen argumenten aanvoeren tegen dat besluit. Dat kan alleen in zeer uitzonderlijke gevallen, bijvoorbeeld als evident is dat geen overtreding is gepleegd of verzoekster geen overtreder is. De voorzieningenrechter overweegt in dit verband het volgende.
De rechtbank Overijssel heeft in haar uitspraak van 11 augustus 2021 geoordeeld, dat verzoeksters chalet moet worden aangemerkt als een bouwwerk in de zin van de jurisprudentie van de Afdeling (bijvoorbeeld de uitspraak van 26 juli 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1987). De rechtbank heeft overwogen: “… dat aan de hiervoor weergegeven voorwaarden wordt voldaan, omdat het een constructie is van enige omvang van metaal of een ander materiaal dat op de plaats van bestemming direct met de grond verbonden is door de aangelegde riolering en de aansluiting op het gas- water en elektriciteitsnet. Daarnaast vindt het direct steun op de grond en is het chalet bedoeld om ter plaatse te functioneren. … Omdat dit bouwwerk ook een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt, is het chalet ook aan te merken als een gebouw.” De voorzieningenrechter van de Afdeling is in zijn uitspraak van 8 december 2021 van oordeel dat de rechtbank terecht heeft overwogen dat het chalet een bouwwerk/gebouw is. Hierbij wijst deze voor de directe verbinding op de leidingen in de grond en voor de duurzaamheid op het feit dat het chalet duidelijk langdurig op dezelfde plaats staat. Overwogen is, dat op dit punt dan ook geen aanleiding bestaat voor een vernietiging van de aangevallen uitspraak.
Verzoekster leidt uit de boven weergegeven rechtsoverwegingen af, dat – nu de leidingen van water- en stroomvoorziening sedert januari 2021 zijn ontkoppeld en die directe verbinding met de grond destijds al is vervallen – het chalet sindsdien niet meer als een bouwwerk (en dus ook niet meer als een gebouw) is te kwalificeren. Aldus zou verzoekster – zo stelt zij – de artikelen 2.1, eerste lid, onder a én c van de Wabo en artikel 15.2.1, aanhef en onder a van het bestemmingsplan Giethoorn niet hebben overtreden.
Dit betoog slaagt niet. Verzoekster miskent hierbij, dat het chalet ten tijde van het eindigen van de begunstigingstermijn van de dwangsom op 1 maart 2021 én tot op heden daarnaast steunt op constructies van gestapelde betontegels en aangesloten is op de riolering. In die zin moet het chalet eveneens als direct en bovendien duurzaam, want bedoeld om ter plaatse langdurig te functioneren, met de aarde verbonden worden beschouwd. Het chalet is derhalve onveranderd te kwalificeren als een bouwwerk.
3.4
Daarmee kan worden vastgesteld dat verzoekster ten onrechte aan de haar opgelegde last onder dwangsom geen gevolg heeft gegeven en de maximale dwangsom heeft verbeurd.
Van een situatie waarin evident geen overtreding is gepleegd of waarin verzoekster geen overtreder is, is geen sprake. Het invorderingsbesluit is derhalve rechtmatig en zal naar het voorlopige oordeel van de voorzieningenrechter in bezwaar dan ook gehandhaafd blijven.
4. Het verzoek om een voorlopige voorziening moet daarom worden afgewezen.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.T. de Kwaasteniet, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van R.K. Witteveen, griffier, op
De uitspraak wordt openbaar gemaakt op de eerstvolgende donderdag na deze datum.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.