ECLI:NL:RBOVE:2022:761

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
22 februari 2022
Publicatiedatum
21 maart 2022
Zaaknummer
9332700 \ CV EXPL 21-2991
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil tussen ex-partners over geldlening en terugbetaling

In deze zaak, uitgesproken door de kantonrechter M.A.M. Essed op 22 februari 2022, gaat het om een geschil tussen twee ex-partners, [eiseres] en [gedaagde], over de terugbetaling van een geldlening. De eiseres vordert een bedrag van € 17.050,- van de gedaagde, dat zij stelt te hebben geleend in de periode van hun relatie. De kantonrechter heeft eerder een tussenvonnis gewezen op 21 september 2021, waarin een mondelinge behandeling werd bevolen. Tijdens de mondelinge behandeling op 11 januari 2022 zijn beide partijen verschenen, bijgestaan door hun gemachtigden. De eiseres heeft aanvullende producties overgelegd, waaruit blijkt dat zij in totaal € 3.100,- aan de gedaagde heeft geleend, maar de gedaagde betwist dat er sprake is van een geldlening. De kantonrechter oordeelt dat de eiseres voldoende bewijs heeft geleverd voor de geldlening van € 3.100,-, maar wijst het overige deel van de vordering af. De kantonrechter concludeert dat de gedaagde gehouden is dit bedrag terug te betalen, met wettelijke rente vanaf de dag van dagvaarding, en kent buitengerechtelijke incassokosten toe. De proceskosten worden gecompenseerd, wat betekent dat beide partijen hun eigen kosten dragen.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Zwolle
Zaaknummer : 9332700 \ CV EXPL 21-2991
Vonnis van 22 februari 2022
in de zaak van
[eiseres],
wonende te [woonplaats 1] ,
eisende partij, hierna te noemen [eiseres] ,
gemachtigde: mr. Y. Wong, toegevoegd onder nummer 4OQ4887, d.d. 21 juni 2021,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats 2] ,
gedaagde partij, hierna te noemen [gedaagde] ,
gemachtigde: mr. H.G. Ruis.

1.De procedure

1.1.
Eerder heeft de kantonrechter vonnis tussen partijen gewezen, dat is uitgesproken op 21 september 2021. In dat tussenvonnis is een mondelinge behandeling van de zaak bevolen.
1.2.
[eiseres] heeft op 10 december 2021 een akte met aanvullende producties overgelegd.
1.3.
Op 11 januari 2022 heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden. Partijen zijn hierbij verschenen, bijgestaan door hun gemachtigden. Mr. Ruis heeft tijdens de zitting pleitaantekeningen overgelegd. De griffier heeft van wat er besproken is aantekeningen gemaakt.
1.4.
De kantonrechter is hiermee voldoende ingelicht om een beslissing te kunnen nemen. Die beslissing wordt vandaag in dit vonnis opgenomen en toegelicht.

2.Waar dit geschil over gaat

2.1.
In dit geschil staat de vraag centraal of [eiseres] op grond van een overeenkomst van geldlening aanspraak kan maken op (terug)betaling van een bedrag van € 17.050,- plus bijkomende kosten door [gedaagde] .

3.Wat er vast staat

3.1.
In de periode van augustus 2008 tot eind 2010 en daarna tot half maart 2012 hebben [eiseres] en [gedaagde] een affectieve relatie gehad. Zij hebben nooit samengewoond, zijn niet getrouwd geweest en zijn ook geen geregistreerd partnerschap aangegaan.
3.2.
[gedaagde] heeft een onderneming in de handel en in- en verkoop van gemotoriseerde onderdelen en voertuigen. Deze onderneming had hij al tijdens de relatie met [eiseres] .
3.3.
[eiseres] had destijds ook een eigen onderneming. Zij had een kledingwinkel. Deze winkel heeft zij inmiddels niet meer.
3.4.
Partijen hebben op 29 december 2008 een document (hierna: document) opgesteld waarin staat:
“Hierbij verklaren wij , [gedaagde] en [eiseres] , dat ik [eiseres] een bedrag van 2500,00 Euro heb betaald aan [gedaagde] .
Door dit bedrag te betalen heb ik [eiseres] recht op 25% van de overwaarde “ bij
verkoop” van het pand aan de [adres] te [plaats] in eigendom van [gedaagde]
.
Dit word later vast gesteld bij de notaris.
Tot die tijd is deze brief rechtsgeldig.”
Onderaan het document hebben zowel [eiseres] als [gedaagde] een handtekening bij hun naam gezet.
3.5.
[eiseres] heeft op 29 december 2008 en 29 januari 2009 bedragen van respectievelijk € 2.000,- en € 1.100,- naar de zakelijke rekening van [gedaagde] overgeboekt. Bij deze twee overboekingen staat als omschrijving:
“geldlening aan [gedaagde] ”en
“Geldlening aan [gedaagde] met een dikke kusss….”
3.6.
Op 29 januari 2010 heeft [eiseres] een bedrag van € 50,- naar de privérekening van [gedaagde] overgemaakt. Daarbij staat als omschrijving:
“Dikke kusss… echt vergeten]] beetje dom?]”
3.7.
Op 3 december 2009 en twee keer op 12 april 2010 heeft [eiseres] geld (twee keer
€ 5.000,- en één keer € 1.400,-) van haar rekening opgenomen.
3.8.
Nadat partijen uit elkaar zijn gegaan en lange tijd geen contact hadden gehad, heeft [gedaagde] op 30 januari 2021 via Whatsapp een bericht gestuurd naar [eiseres] . Er heeft toen een berichtwisseling plaatsgevonden.
Zo schreven partijen op 25 maart 2021:
“(…)- 25-03-2021 21:26 [eiseres] : Dus het gaat goed met je..
25-03-2021 21:26 - [gedaagde] : Gek dat we kontakt hebben
25-03-2021 21:26 [eiseres] : Fijn hoor!!
25-03-2021 21:26 [gedaagde] : Ja
25-03-2021 21:27 [gedaagde] : Qua inkomsten.wel
25-03-2021 21:27 [gedaagde] : Een beetje zoals vroeger
25-03-2021 21:27 [gedaagde] : Alleen krijg ik dat , wat ik aan haar verloren ben..niet meer terug…
Maar het schiet wel mooi op
25-03-2021 21:28 [gedaagde] : Maar ik.wil er.ook.van genieten
25-03-2021 21:28 [eiseres] : Echt fijn hoor! Hard genoeg voor gewerkt
25-03-2021 21:30 [gedaagde] : Ja…veel jaren verder
25-03-2021 21:30 [gedaagde] : En ik weet ook echt wel ,dat je mij toen goed hebt geholpen
25-03-2021 21:31 [eiseres] : Tja fijn dat j e dat zegt
25-03-2021 21:31 [gedaagde] : Zo is het ook...
Maar ik kon niet anders
25-03-2021 21:31 [gedaagde] : Anders was alles in elkaar gestort”
En op 2 mei 2021 stuurde [eiseres] naar [gedaagde] :
(…)
02-05-2021 15:42 [eiseres] : Hoi [gedaagde] ,
Ik vind het fijn voor je dat het zo goed met je gaat, en dat je
bedrijf weer zo goed loopt als voor onze relatie.
En idd ik heb je toendertijd geholpen je bedrijf overeind te houden
dmv geldleningen.
Zoals je weet gaat het helaas minder met mij ( gezondheid en
financieel) . . . de rollen zijn nu omgedraaid
Daarom wil ik je vragen om de leningen aan mij terug te betalen.
Ik zou dit erg op prijs stellen..
Groetjes [eiseres]
(…)”
3.9.
In reactie op het bericht van [eiseres] van 2 mei 2021 heeft [gedaagde] aangegeven dat er geen sprake is van een geldlening.
3.10.
[eiseres] heeft vervolgens een gemachtigde ingeschakeld. Deze heeft [gedaagde] op 4 juni 2021 aangeschreven. Daarbij is aan [gedaagde] onder andere verzocht een bedrag van (minimaal) € 17.050,- uit hoofde van geldlening terug te betalen.
3.11.
Op 7 juni 2021 heeft de gemachtigde van [gedaagde] op deze brief gereageerd. Er is niet tot betaling overgegaan.

4.Het geschil

4.1.
[eiseres] vordert primair dat [gedaagde] bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, zal worden veroordeeld tot betaling van € 17.050,- aan hoofdsom plus € 1.500,- aan buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf primair 2 mei 2021. Daarnaast vraagt [eiseres] de kantonrechter om [gedaagde] te veroordelen in de proceskosten, inclusief nakosten.
4.2.
[gedaagde] voert verweer en concludeert tot afwijzing van het gevorderde.
4.3.
Op de standpunten van partijen wordt hierna, voor zover dat voor de beoordeling van het geschil van belang is, nader ingegaan.

5.De beoordeling

Het oordeel van de kantonrechter

5.1.
De kantonrechter is van oordeel dat [eiseres] op grond van een overeenkomst van geldlening aanspraak heeft op terugbetaling van een bedrag van € 3.100,-. Over dit bedrag is wettelijke rente verschuldigd, gerekend vanaf de dag van dagvaarding tot de dag van volledige betaling. Ook moet [gedaagde] een vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten betalen. Voor het overige zal de vordering van [eiseres] worden afgewezen. De proceskosten worden gecompenseerd.
5.2.
Hierna licht de kantonrechter zijn beslissing toe.
Vooraf: de aanvullende producties van [eiseres] van 10 december 2021
5.3.
[gedaagde] heeft zich allereerst op het standpunt gesteld dat [eiseres] in strijd met artikel 21 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) heeft gehandeld vanwege de aanvullende producties die zij op 10 december 2021 in het geding heeft gebracht. Het bezwaar van [gedaagde] richt zich vooral op productie 7, het door partijen opgestelde document.
5.4.
Naar het oordeel van de kantonrechter is niet gebleken dat [eiseres] in strijd met de waarheids- en/of volledigheidsplicht heeft gehandeld. Van een situatie als bedoeld in artikel 21 Rv is dan ook geen sprake. [eiseres] heeft in haar dagvaarding al gesteld dat er sprake was van een overeenkomst van geldlening en het stond [eiseres] vrij deze stelling voorafgaand aan de mondelinge behandeling met aanvullende producties te staven. Daarbij weegt ten aanzien van productie 7 ook mee dat [eiseres] al in haar Whatsappberichten naar [gedaagde] heeft verwezen naar dit document en dat [gedaagde] tijdens de mondelinge behandeling heeft aangegeven dat hij van het bestaan van dit document op de hoogte was. Tijdens de zitting is hij hier ook uitgebreid op ingegaan.
De overgeboekte bedragen
5.5.
[eiseres] maakt aanspraak op een bedrag van in totaal € 17.050,- aan hoofdsom. Dit bedrag kan in twee gedeelten worden onderverdeeld, namelijk betalingen per bank en contante betalingen. Ten aanzien van de per bank naar [gedaagde] overgeboekte bedragen overweegt de kantonrechter als volgt.
De overboekingen van 29 december 2008 en 29 januari 2009
5.6.
Vast staat dat [eiseres] op 29 december 2008 en 29 januari 2009 bedragen van respectievelijk € 2.000,- en € 1.100,- naar de zakelijke rekening van [gedaagde] heeft overgeboekt en dat deze bedragen door [gedaagde] ontvangen zijn. [eiseres] stelt primair dat [gedaagde] uit hoofde van een mondelinge overeenkomst van geldlening gehouden is tot terugbetaling van deze bedragen over te gaan. Ter onderbouwing van haar stelling dat het om een geldlening gaat verwijst [eiseres] onder andere naar de omschrijving die bij de overboekingen staat, de financiële situatie van [gedaagde] ten tijde van de overboekingen, de berichtwisseling op 25 maart 2021 en het document.
5.7.
[gedaagde] betwist dat er sprake is van een geldlening. [gedaagde] voert aan dat de overgeboekte bedragen een vergoeding zijn voor de kluswerkzaamheden die hij op de zolder van de woning van [eiseres] heeft uitgevoerd nadat daar waterschade was ontstaan. Er was sprake van een win-win situatie doordat [gedaagde] hiermee geld kon verdienen wat hij hard nodig had om zijn hypotheek te kunnen betalen om zo de aangekondigde openbare verkoop te kunnen voorkomen en [eiseres] voordeliger uit zou zijn dan wanneer ze een duurdere klusjesman in zou schakelen, aldus [gedaagde] . Volgens [gedaagde] hadden [eiseres] en hij afgesproken dat [gedaagde] voor de klus een vast bedrag van € 2.500,- zou krijgen. Omdat [eiseres] later een hoger bedrag van haar verzekering uitgekeerd kreeg, is dit bedrag naar boven bijgesteld. Bij de omschrijvingen en in het document staat vermeld dat het om een lening gaat, om te voorkomen dat de bank en/of belastingdienst argwanend zou worden.
5.8.
De kantonrechter is van oordeel dat [eiseres] haar stelling, dat er ten aanzien van de overboekingen van 29 december 2008 en 29 januari 2009 sprake is van een geldlening, voldoende heeft onderbouwd. Bij deze betalingen staat als omschrijving dat het om een geldlening gaat. Bovendien staat vast dat het in deze periode financieel gezien slecht ging met het bedrijf van [gedaagde] en dat er een openbare verkoop dreigde. Daarbij komt tot slot het door partijen opgestelde document. Dat document is volgens [eiseres] opgesteld als soort van naslagwerk waarmee partijen hebben willen aangeven dat er een lening had plaatsgevonden, zonder dat zij de precieze tekst als bindend en rechtens afdwingbaar zagen. Naar het document werd verwezen op het moment dat er meer geld dan in het document benoemd is werd (uit)geleend. [gedaagde] heeft dit niet weersproken. Hij erkent dat het document als soort van zekerheidsstelling moet worden aangemerkt. Verder heeft hij aangegeven dat de tekst in het document zo is opgesteld dat het hem comfort zou bieden ten opzichte van de bank en belastingdienst en dat het hem niet uitmaakte wat er precies in zou staan. Partijen voelden zich dus vrij zich niet aan de letterlijke tekst in het document te houden. Naar het oordeel van de kantonrechter moet het document zelf dan ook niet als overeenkomst van geldlening worden aangemerkt of als stuk waarin weergegeven wordt wat partijen daar precies over hebben afgesproken, maar ondersteunt het document wel de stelling dát partijen een overeenkomst van geldlening hebben gesloten.
5.9.
Naar het oordeel van de kantonrechter heeft [gedaagde] de stelling van [eiseres] in dit verband onvoldoende gemotiveerd betwist. De door [gedaagde] genoemde bedragen kloppen niet. Als de uren die [gedaagde] stelt gemaakt te hebben (20 uur a € 10,-) en de kosten van de materialen (€ 1.000,-) bij elkaar opgeteld worden, wordt niet op een totaalbedrag van (ongeveer) € 2.500,- gekomen en al helemaal niet op een bedrag van € 3.100,-. Als ervan uit wordt gegaan dat er bij de berekening van de uren een rekenfout is gemaakt en dat de uren naar boven moeten worden bijgesteld, zijn de uren bovendien niet meer in verhouding tot de gestelde werkzaamheden en het tijdsbestek waarbinnen deze werkzaamheden zouden hebben plaatsgevonden. Bovendien heeft [eiseres] weersproken dat er na 2006 nog werkzaamheden aan de zolder zijn uitgevoerd. En uit de verklaring van de zoon van [eiseres] blijkt ook dat dat niet het geval was. De materialen die [gedaagde] stelt gebruikt te hebben zijn ook niet terug te zien op de door [eiseres] overgelegde foto’s. Tijdens de zitting is naar dit alles uitgebreid navraag gedaan, maar [gedaagde] is er niet in geslaagd hierover duidelijkheid te verschaffen.
5.10.
Het voorgaande leidt ertoe dat de kantonrechter, als voldoende onderbouwd en onvoldoende gemotiveerd betwist, als vaststaand zal aannemen dat [eiseres] een bedrag van
€ 3.100,- uit hoofde van een geldlening aan [gedaagde] heeft verstrekt.
Verjaring
5.11.
[gedaagde] stelt zich op het standpunt dat [eiseres] vanwege verjaring geen aanspraak kan maken op terugbetaling. Volgens [gedaagde] ligt het voor de hand dat de vordering zou zijn opgeëist na het uiteengaan van partijen. Bovendien hebben partijen in 2015 nog eens contact gehad en was het toen voor [eiseres] al duidelijk dat het met [gedaagde] financieel goed ging. De lening was dus al opeisbaar. Daarom is de vordering inmiddels verjaard, aldus [gedaagde] . [gedaagde] beroept zich hierbij op het bepaalde in artikel 3:307 BW.
5.12.
De kantonrechter stelt voor de goede orde voorop dat een beroep op de verjaringstermijn van vijf jaar wordt gedaan. Hetgeen hierna wordt overwogen ziet dan ook uitsluitend daarop en niet op de langere verjaringstermijn van twintig jaar.
5.13.
Een rechtsvordering tot nakoming van een verbintenis uit overeenkomst tot een geven of doen verjaart in beginsel door verloop van vijf jaren na de aanvang van de dag, volgende op die waarop de vordering opeisbaar is geworden. Dat is evenwel anders indien sprake is van een verbintenis tot nakoming na onbepaalde tijd. In dat geval loopt de verjaringstermijn van vijf jaar pas vanaf de dag, volgende op die waartegen de schuldeiser heeft medegedeeld tot opeising over te gaan (artikel 3:307 lid 2 BW).
5.14.
In onderhavig geval is er naar het oordeel van de kantonrechter sprake van een verbintenis tot nakoming na onbepaalde tijd zoals bedoeld in artikel 3:307 lid 2 BW. Immers gesteld noch gebleken is dat er duidelijke afspraken zijn gemaakt over afbetaling en/of opeisbaarheid van de geldlening. Dat betekent dat de verjaringstermijn pas is gaan lopen nadat [eiseres] aan [gedaagde] kenbaar heeft gemaakt de lening op te eisen. En tussen partijen is niet in geschil dat dat voor het eerst op 2 mei 2021 is gebeurd. Er zijn sindsdien nog geen vijf jaren verstreken. Verjaring is daarom niet aan de orde. Dat de vordering wellicht eerder opgeëist had
kunnenworden - bijvoorbeeld na het eindigen van de relatie of na het contact tussen partijen in of omstreeks 2015 - doet hieraan niets af.
Terugbetaling
5.15.
[gedaagde] heeft verder aangevoerd dat, wanneer hij een bedrag van [eiseres] leende, hij dat bedrag vervolgens na korte tijd altijd weer volledig aan haar terugbetaalde. [gedaagde] heeft er naar eigen zeggen ‘een hekel aan als hij geld verschuldigd is aan anderen’.
5.16.
Indien en voor zover [gedaagde] zich hiermee op het standpunt heeft willen stellen dat hij de lening al heeft afbetaald zodat de verbintenis waarvan nakoming wordt gevorderd teniet is gegaan, wordt als volgt overwogen. [gedaagde] heeft alleen in zijn algemeenheid iets gezegd over hoe hij met terugbetalingen omgaat, maar hij heeft verder geen concrete feiten en omstandigheden aangevoerd waaruit blijkt dat er een bedrag is afgelost op de geldlening van € 3.100,- . Gelet op het voorgaande en de omstandigheid dat [eiseres] voldoende gemotiveerd heeft betwist dat er reeds geldbedragen door [gedaagde] zijn terugbetaald, is de kantonrechter van oordeel dat [gedaagde] niet voldoende gemotiveerd heeft gesteld dat hij zijn verbintenis tot terugbetaling (deels) is nagekomen. Dit verweer van [gedaagde] kan dan ook niet slagen.
Conclusie ten aanzien van de overgeboekte bedragen van in totaal € 3.100,-
5.17.
De conclusie van het hiervoor overwogene is dat er ten aanzien van de overboekingen van 29 december 2008 en 29 januari 2009 ten bedrage van in totaal € 3.100,- sprake is van een geldlening. [gedaagde] is gehouden dit bedrag aan [eiseres] terug te betalen. Dit gedeelte van de hoofdsom komt voor toewijzing in aanmerking.
De overboeking van 29 januari 2010
5.18.
Tussen partijen is niet in geschil dat [eiseres] op 29 januari 2010 een bedrag van
€ 50,- naar de privérekening van [gedaagde] heeft overgeboekt en dat dit bedrag door [gedaagde] ontvangen is.
5.19.
[eiseres] stelt primair dat zij dit bedrag uit hoofde van een mondelinge overeenkomst van geldlening aan [gedaagde] heeft verstrekt.
5.20.
[gedaagde] heeft dit betwist. Volgens [gedaagde] heeft [eiseres] dit bedrag naar hem overgeboekt omdat zij graag wilde dat hij haar kwam bezoeken, maar hij op dat moment geen geld had voor benzine.
5.21.
De kantonrechter is van oordeel dat [eiseres] ten aanzien van deze overboeking - mede gelet op het verweer van [gedaagde] - onvoldoende onderbouwd gesteld heeft dat het om een geldlening gaat. Bij deze overboeking mist de omschrijving geldlening. Bovendien gaat het om een veel lager bedrag dan bij de andere overboekingen en is dit bedrag niet naar de zakelijke rekening, maar naar de privérekening van [gedaagde] overgeboekt. De kantonrechter zal dit gedeelte van de door [eiseres] gevorderde hoofdsom afwijzen.
De contante betalingen
5.22.
[eiseres] stelt verder dat zij een bedrag van € 13.900,- contant aan [gedaagde] heeft gegeven. Primair stelt [eiseres] dat er ook hierbij sprake was van een geldlening. Ter onderbouwing van haar standpunt verwijst [eiseres] - naast haar stellingen over de financiële situatie van [gedaagde] destijds en het document - naar diverse rekeningafschriften waaruit blijkt dat zij op 3 december 2009 en twee keer op 12 april 2010 bedragen van respectievelijk
€ 5.000,-, € 5.000,- en € 1.400,- van haar rekening heeft opgenomen. Volgens [eiseres] zijn deze geldopnamen niet anders te plaatsen dan dat dit als geldlening ten behoeve van [gedaagde] is gebeurd. Deze bedragen zijn namelijk alleen tijdens de relatie met [gedaagde] opgenomen, [eiseres] nam verder nooit zulke bedragen op. Bovendien passen deze geldopnamen ook niet binnen de bedrijfsvoering van [eiseres] , aldus [eiseres] .
5.23.
[gedaagde] ontkent dat hij de door [eiseres] gestelde contante bedragen heeft ontvangen. Als hij een bedrag van [eiseres] ontving was dat voor verrichte werkzaamheden, of incidenteel een gering bedrag als kortlopende lening, maar die bedragen betaalde hij dan altijd na korte tijd weer terug. Van een geldlening zoals door [eiseres] gesteld wordt is geen sprake, aldus [gedaagde] .
5.24.
De kantonrechter is van oordeel dat [eiseres] haar stellingen - mede gelet op het verweer van [gedaagde] - onvoldoende heeft onderbouwd. Voor het bedrag van € 2.500,- geldt dat daar in het geheel geen nadere onderbouwing voor is gegeven. Ten aanzien van het resterende bedrag geldt bovendien dat uit de door [eiseres] overgelegde bankafschriften weliswaar blijkt dat [eiseres] contante bedragen van in totaal € 11.400,- van haar rekening heeft opgenomen in de periode dat zij een relatie had met [gedaagde] , maar [eiseres] heeft verder geen concrete feiten en omstandigheden gesteld waaruit blijkt dat deze bedragen door [gedaagde] ontvangen zijn. Laat staan dat gesteld of gebleken is dat en wanneer hierover een overeenkomst van geldlening is gesloten. Het voorgaande leidt ertoe dat de vordering van [eiseres] met betrekking tot de contante betalingen zal worden afgewezen.
5.25.
Tijdens de zitting heeft [eiseres] gesteld dat zij ten tijde van het opstellen van het document het daarin genoemde bedrag van € 2.500,- contant aan [gedaagde] heeft voldaan. Het is de kantonrechter niet helemaal duidelijk of dit bedrag onder de contante betalingen van in totaal € 13.900,- valt, of dat [eiseres] bedoeld heeft te stellen dat dit bedrag hier nog bovenop komt. Voor zover dit bedrag eronder valt, geldt hetgeen daarover hiervoor reeds is overwogen. Voor zover dit bedrag er nog bij zou komen geldt dat deze stelling pas voor het eerst naar voren is gebracht tijdens de zitting en dat er geen vordering is ingediend die ziet op dit bedrag. Voor toewijzing van dit bedrag bestaat daarom hoe dan ook geen aanleiding.
De (meer) subsidiaire grondslagen
5.26.
Op basis van de primaire grondslag wordt slechts een gedeelte van de door [eiseres] gevorderde hoofdsom toegewezen. De kantonrechter komt daarom voor het overige (afgewezen) gedeelte toe aan de subsidiaire en meer subsidiaire grondslagen, te weten onverschuldigde betaling en ongerechtvaardigde verrijking. De kantonrechter overweegt hierover als volgt.
5.27.
[eiseres] heeft met betrekking tot de subsidiaire en meer subsidiaire grondslag dezelfde feiten en omstandigheden gesteld als bij de primaire grondslag. Om het resterende gedeelte van de hoofdsom toe te kunnen wijzen op basis van een van deze grondslagen, is vereist dat vaststaat dat [gedaagde] geld ontvangen heeft en dat daarvoor geen rechtsgrond bestond. En uit het hiervoor overwogene volgt reeds dat hieraan niet voldaan wordt. Alleen daardoor kunnen de subsidiaire en meer subsidiaire grondslagen al niet tot een verdergaande terugbetalingsverplichting van [gedaagde] leiden.
De wettelijke rente
5.28.
[eiseres] heeft over de hoofdsom een vergoeding van wettelijke rente gevorderd vanaf primair 2 mei 2021 en subsidiair de dag van dagvaarding. De kantonrechter stelt voorop dat [gedaagde] tegen de verschuldigdheid van wettelijke rente geen afzonderlijk verweer heeft gevoerd. Bovendien komt deze vordering op basis van de wet (artikel 6:119 BW) voor toewijzing in aanmerking. De wettelijke rente is toewijsbaar vanaf het moment dat [gedaagde] in verzuim is met de nakoming van zijn terugbetalingsverplichting. Vaststaat dat in dit geval geen exact tijdstip voor terugbetaling is afgesproken. Ook staat vast dat [eiseres] op 2 mei 2021 de geldlening voor het eerst heeft opgeëist. Daarbij heeft zij niet aangegeven binnen welke termijn betaald moest worden. Gelet hierop zal de wettelijke rente worden toegewezen vanaf de subsidiair gevorderde datum: de dag van dagvaarding (1 juli 2021).
De buitengerechtelijke incassokosten
5.29.
Verder maakt [eiseres] aanspraak op een vergoeding van € 1.500,- aan buitengerechtelijke incassokosten. De kantonrechter stelt vast dat het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten van toepassing is nu het verzuim op of na 1 juli 2012 is ingetreden. [eiseres] heeft aan [gedaagde] een aanmaning gestuurd die voldoet aan de eisen van artikel 6:96 lid 6 BW. Het gevorderde bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten is hoger dan het in het Besluit bepaalde tarief. De kantonrechter zal het bedrag dan ook toewijzen tot het wettelijke tarief van € 526,35.
5.30.
[eiseres] heeft niet gesteld op welk moment zij de buitengerechtelijke kosten heeft voldaan, zodat de gevorderde vermeerdering met wettelijke rente ex artikel 6:119 BW zal worden toegewezen vanaf de dag van dagvaarding.
De proceskosten
5.31.
Nu beide partijen deels in het gelijk en ongelijk worden gesteld, zal de kantonrechter de proceskosten compenseren. Dat betekent dat partijen ieder hun eigen kosten moeten dragen.

6.De beslissing

De kantonrechter
6.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiseres] te betalen een bedrag van € 3.100,- aan hoofdsom, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag, gerekend vanaf 1 juli 2021 tot aan de dag van volledige betaling;
6.2.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiseres] te betalen een bedrag van € 526,35 aan buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag, gerekend vanaf 1 juli 2021 tot aan de dag van volledige betaling;
6.3.
verklaart het vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
6.4.
compenseert de proceskosten in die zin, dat iedere partij de eigen kosten draagt;
6.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.A.M. Essed, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 22 februari 2022. (EB)