7.3De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij in het bijzonder het volgende van belang.
Verdachte heeft zich binnen een korte periode van anderhalve maand schuldig gemaakt aan vijf strafbare feiten. De rechtbank rekent dit verdachte aan.
Verdachte heeft zonder enige noemenswaardige aanleiding twee voor hem onbekende personen, te weten [slachtoffer 1] en [slachtoffer 3] , mishandeld door hen tegen de benen te trappen. Hij heeft hiermee een inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van die [slachtoffer 1] en [slachtoffer 3] .
Daarnaast heeft verdachte er bij het plegen van flessentrekkerij en winkeldiefstal blijk van gegeven andermans eigendommen niet te respecteren, maar slechts oog te hebben voor zijn eigen behoeften.
Verder heeft verdachte politieagent [verbalisant 1] bedreigd met de dood, waarmee hij angst en een gevoel van onveiligheid bij [verbalisant 1] heeft teweeggebracht. Dit terwijl [verbalisant 1] ter plaatse was om verdachte te helpen.
Uit het uittreksel justitiële documentatie van verdachte van 26 oktober 2021 blijkt onder andere dat verdachte in 2018 voor een geweldsdelict is veroordeeld tot plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis voor de duur van een jaar.
Uit het Pro Justitia rapport van 21 januari 2022 van drs. N. van der Weegen, GZ-psycholoog, blijkt dat verdachte lijdt aan schizofrenie. Daarnaast blijkt dat verdachtes functioneren geheel wordt bepaald door psychotische symptomen, akoestische en tactiele hallucinaties, wanen, achterdocht en angst en agitatie. Dit is ook het geval in de periodes dat verdachte (gedwongen) medicatie gebruikt. Ten tijde van de gepleegde feiten was verdachte niet in zorg en gebruikte hij geen medicatie.
De rapporteur adviseert om verdachte de mishandelingen en de bedreiging in ieder geval in verminderde mate toe te rekenen. Bij het plegen van de flessentrekkerij lijkt verdachte een bewuste, antisociale overweging te hebben gemaakt. De schizofrenie lijkt hem daarbij niet te hebben belemmerd. De rapporteur adviseert hem dit dan ook volledig toe te rekenen. De rapporteur heeft niet met verdachte kunnen spreken over de winkeldiefstal, waardoor de rapporteur zich van een advies over (de mate van) toerekenbaarheid onthoudt.
Het recidiverisico schat de rapporteur in als hoog. Ook binnen een sterk gestructureerde setting als een FPK of een PPC gedraagt verdachte zich impulsief, dreigend en onvoorspelbaar. Het gevaar wordt gevormd door zijn wanen en hallucinaties die hem achterdochtig, bang en prikkelbaar maken. Verdachte heeft geen ziektebesef. Hij wil niet in behandeling en wil geen medicatie gebruiken. Hij overtrad meermaals, ook binnen een forensische kliniek, voorwaarden. Volgens de rapporteur behoeft verdachte langdurig behandeling en toezicht binnen een beveiligde setting waar dwangmedicatie toegepast wordt. De reguliere GGZ is onvoldoende toegerust op de ernstige problematiek van verdachte.
Behandeling kan dan ook alleen binnen het kader van tbs met dwangverpleging plaatsvinden. Mocht verdachte minder psychotisch worden, zou hij wellicht bereid zijn de medicatie te blijven gebruiken dan zou behandeling binnen een tbs met voorwaarden kunnen worden gedaan, waarbij medicatiegebruik dan als één van de voorwaarden zou worden opgelegd.
In het aanvullende Pro Justitia rapport van 10 februari 2021 heeft drs. Van der Weegen gerapporteerd dat verdachte weigerde om naar de spreekkamer te komen, waardoor de psycholoog geen nieuwe diagnostiek kon doen. Uit informatie van de behandelaar van verdachte blijkt dat verdachte sinds enkele weken (gedwongen) Clozapine krijgt, dat de samenwerking met verdachte is verbeterd, dat hij meewerkt aan de bloedonderzoeken en dat er sprake lijkt van een verbetering ten aanzien van het ziektebesef. Het is onduidelijk gebleven in hoeverre nog sprake is van wanen en hallucinaties.
In het reclasseringsadvies van 1 maart 2022 van M. de Haan, reclasseringswerker bij Tactus Verslavingszorg, wordt negatief geadviseerd over tbs met voorwaarden. De reclassering schat het risico op recidive in als hoog. De reclassering adviseert om behandeling binnen het kader van een tbs met dwangverpleging plaats te laten vinden.
Verder adviseert de reclassering een gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel in de zin van artikel 38z Sr op te leggen.
De rechtbank overweegt dat aan de wettelijke voorwaarden voor oplegging van een tbs-maatregel is voldaan.
Hoewel, gelet op de problematiek en de hulpverleningsgeschiedenis van verdachte, in beginsel een tbs-maatregel kan worden opgelegd, acht de rechtbank oplegging van deze maatregel onder de huidige omstandigheden echter niet proportioneel.
Het misdrijf waarvoor aan verdachte de tbs-maatregel kan worden opgelegd is overtreding van artikel 285 Sr; de bedreiging van politieagent [verbalisant 1] . Deze overtreding bestond uit een verbale bedreiging die, afgezien van de gebalde vuisten van verdachte, niet gepaard is gegaan met gewelddadige handelingen. Dit feit en de hiervoor genoemde omstandigheden zijn niet dusdanig dat zij de oplegging van de ingrijpende maatregel van tbs met dwangverpleging rechtvaardigen. Dat verdachte hulp nodig heeft, staat vast. Omdat niet is voldaan aan het proportionaliteitsbeginsel, kan die hulp echter niet via de gevorderde tbs-maatregel aan verdachte worden geboden.
De rechtbank zal aan verdachte dan ook niet de maatregel van tbs met dwangverpleging, dan wel tbs met voorwaarden, opleggen.
Gelet op het voorgaande en het feit dat verdachte niet bereid is medicatie te gebruiken, weinig ziektebesef heeft en geen behandeling wil, zal de rechtbank verdachte geen voorwaarden bij een voorwaardelijke straf opleggen.
De rechtbank heeft op de voet van artikel 63 Sr rekening gehouden met de strafbeschikkingen van 21 september 2021 en 28 september 2021.
Alles afwegend is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van 211 dagen, met aftrek van de dagen die verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, passend en geboden is.
Aan de voorwaarden voor oplegging van een gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel in de zin van artikel 38z Sr is met deze strafoplegging niet voldaan, zodat van de oplegging van een dergelijke maatregel reeds om deze reden geen sprake kan zijn.