ECLI:NL:RBOVE:2022:778

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
16 maart 2022
Publicatiedatum
22 maart 2022
Zaaknummer
C/08/267855 / HA ZA 21-271
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot rectificatie en afwijzing van schadevergoeding in civiele procedure tussen twee besloten vennootschappen

In deze civiele procedure vorderden twee eiseressen, statutair gevestigd in verschillende plaatsen, rectificatie van een notitie die door de gedaagde, Witteveen+Bos Raadgevende Ingenieurs B.V., was opgesteld. De notitie, die betrekking had op de zandwinning op de locatie Sellingerbeetse, werd door eiseressen als onjuist en onvolledig beschouwd, wat hen schade zou hebben berokkend. De rechtbank Overijssel, zittingsplaats Zwolle, heeft op 16 maart 2022 uitspraak gedaan. De rechtbank oordeelde dat de vorderingen tot rectificatie en schadevergoeding van eiseressen moesten worden afgewezen. De rechtbank stelde vast dat de notitie niet onrechtmatig was en dat eiseressen onvoldoende bewijs hadden geleverd voor hun schade. De rechtbank benadrukte dat deskundigen een zekere beoordelingsruimte hebben en dat de enkele discrepantie in conclusies tussen deskundigen niet automatisch leidt tot aansprakelijkheid. De rechtbank wees ook op het belang van de vrijheid van meningsuiting van Witteveen+Bos, die in dit geval zwaarder woog dan de vorderingen van eiseressen. De proceskosten werden toegewezen aan de gedaagde partij, Witteveen+Bos.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Zwolle
zaaknummer / rolnummer: C/08/267855 / HA ZA 21-271
Vonnis van 16 maart 2022
in de zaak van
1. de besloten vennootschap
[eiser 1],
statutair gevestigd te [vestigingsplaats 1] en kantoorhoudende te [plaats] ,
2. de besloten vennootschap
[eiser 2],
statutair gevestigd te [vestigingsplaats 2] en kantoorhoudende te [plaats] ,
eiseressen,
advocaten mrs. B.E.J. Loeffen en C.J. Schipperus te Wijchen,
tegen
de besloten vennootschap
WITTEVEEN+BOS RAADGEVENDE INGENIEURS B.V.,
statutair gevestigd en kantoorhoudende te Deventer,
gedaagde,
advocaten mrs. A. ter Mors en E.H. Leenders te Deventer.
Partijen zullen hierna [eiser 1] (dan wel afzonderlijk [eiser 1] en [eiser 2] ) en Witteveen+Bos genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het (tussen)vonnis van 27 oktober 2021 waarbij een mondelinge behandeling is bevolen;
  • de akte overleggen productie tevens houdende wijziging van eis;
  • de brief van Witteveen+Bos van 26 januari 2022 met productie 9 en 10;
  • de pleitnota van [eiser 1] ;
  • de notities mondelinge behandeling van Witteveen+Bos;
  • de mondelinge behandeling op 2 februari 2022 waarvan de griffier zittingsaantekeningen heeft gemaakt.
1.2.
Nadat partijen geen schikking hadden bereikt, hebben zij vonnis gevraagd.

2.Waar gaat de zaak over?

2.1.
Witteveen+Bos heeft als deskundige in een bestuursrechtelijke procedure ten behoeve van een belanghebbende met een tegengesteld belang aan [eiser 1] een notitie opgesteld. Volgens [eiser 1] is die notitie onjuist en onvolledig en daarmee tegenover haar onrechtmatig. [eiser 1] vordert daarom een verklaring voor recht en een rectificatie op straffe van een dwangsom. Deze vorderingen zullen worden afgewezen. De rechtbank zal haar oordeel hieronder toelichten. In dat kader zijn de volgende feiten relevant.

3.De feiten

3.1.
[eiser 2] houdt zich onder meer bezig met de exploitatie van zandwinningen. Eén van de zandwinningslocaties van [eiser 2] betreft de locatie Sellingerbeetse, gelegen in de gemeente Westerwolde (Fr.). [eiser 1] is enig aandeelhouder en bestuurder van [eiser 2] .
3.2.
Witteveen+Bos is een ingenieursbureau met onder meer expertise op het gebied van drinkwaterproductie.
3.3.
Bij besluit van 28 september 2017 heeft het college van gedeputeerde staten van Groningen aan [eiser 1] vergunning verleend voor de ontgronding van de percelen plaatselijk bekend als de locatie Sellingerbeetse. Tegen dit besluit hebben onder meer Camping De Papaver B.V. (hierna: de Camping) en Roos Onroerend Goed Beheer B.V. (hierna: Roos) beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) ingesteld.
3.4.
Ter onderbouwing van het standpunt van Roos dat de ontgrondingsvergunning in strijd is met het provinciale beleid, zoals dat is neergelegd in de Omgevingsvisie 2016-2020, heeft Witteveen+Bos in opdracht van Roos de notitie “Zandwinning Sellingen” d.d. 28 november 2017 (hierna: de Notitie) opgesteld die Roos vervolgens in de procedure bij de Afdeling heeft ingebracht. In de Notitie staat onder meer het volgende vermeld:
“1 INLEIDING
(…).
In beginsel is het beleid van de provincie voor deze locatie dat er geen verlenging wordt gegeven, alleen als aangetoond kan worden dat op een winlocatie dusdanig specifiek zand kan worden gewonnen dat op andere locaties nergens voor handen is.
De zandwinner doet het voorkomen dat het zand dat gewonnen wordt in Sellingen zo uniek is dat dit rechtvaardigt hier vergunning voor verdere winning te verlenen. De zandwinner suggereert dat het zand dat hier kan worden gewonnen een grondstof is die alleen op deze locatie aanwezig is. Het betreft zand dat wordt gebruikt voor waterbehandeling.
De firma Roos heeft Witteveen+Bos gevraagd een onafhankelijke beschouwing op te stellen in hoeverre de zandwinput uniek is voor het benoemde product.
(…).
4 CONCLUSIE
Het zand dat gewonnen kan worden in Sellingerbeetse is niet uniek en kan ook op diverse andere locaties in Nederland gewonnen worden. Het gewonnen zand wordt verwerkt door middel van zeven en wassen en geschikt gemaakt voor verschillende toepassingen, hetgeen een regulier proces is en op vele locaties wordt toegepast.
Met verwijzing naar de uitgevoerde veldonderzoeken als opgenomen in de aanvraag ontgrondingsvergunning (ref1) wordt bevestigd dat het hier om een reguliere zandwinlocatie gaat. Door middel van zeven en andere pre-processing kan het zand geschikt gemaakt worden voor diverse toepassingen.
De conclusie is derhalve dat er geen enkele sprake is van het winnen van delfstoffen met een unieke kwaliteit op de locatie Sellingen.
(…).”
3.5.
[eiser 1] heeft met een notitie/contra-expertise van Royal HaskoningDHV d.d. 2 december 2017 op de Notitie gereageerd en dat stuk ook in de procedure bij de Afdeling ingebracht.
3.6.
Bij onder meer brief van 15 december 2017 heeft [eiser 1] Witteveen+Bos N.V. aansprakelijk gesteld voor de schade die [eiser 1] stelt te hebben geleden en nog zal lijden ten gevolge van de Notitie. Daarbij heeft [eiser 1] Witteveen+Bos N.V. gesommeerd om de Notitie in te trekken. Witteveen+Bos N.V. heeft hieraan geen gevolg gegeven.
3.7.
Bij uitspraak van 20 juni 2018 (zaaknummer: 201707753/1/R3) heeft de Afdeling, voor zover hier van belang, het beroep van de Camping en Roos ongegrond verklaard.
3.8.
Nadat [eiser 1] Witteveen+Bos N.V. op 23 december 2020 en 2 februari 2021 opnieuw had aangeschreven, heeft zij bij brief van 4 maart 2021 Witteveen+Bos aansprakelijk gesteld. Witteveen+Bos heeft hierop niet gereageerd.
3.9.
De Notitie is online te vinden op de website van de gemeente Westerwolde.

4.Het geschil

4.1.
[eiser 1] vordert – na eiswijziging – dat de rechtbank bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
(1) voor recht zal verklaren dat Witteveen+Bos door het in het lichaam van de dagvaarding beschreven handelen, waaronder uitgifte van de Notitie, onrechtmatig heeft gehandeld jegens [eiser 1] ;
(2) Witteveen+Bos zal veroordelen om binnen één week na betekening van het vonnis over te gaan tot afgifte van de hierna schuingedrukt weergegeven – door Witteveen+Bos ondertekende – schriftelijke verklaring/rectificatie en deze te verzenden aan [eiser 1] per aangetekende post, welke rectificatie luidt:
L.S.
Witteveen+Bos heeft in 2017 de notitie opgesteld met onderwerp “Zandwinning Sellingen” en referentie 105606/17-017.769, welke notitie door onze opdrachtgever in een procedure bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State is ingebracht. Witteveen+Bos is gebleken – na kennisname van de notitie Royal HaskoningDHV d.d. 2 december 2017 met kenmerk IBBF1951-OG-N001D0.1, welke in reactie daarop is ingebracht in de procedure – dat haar notitie onvolledig is en een onjuiste conclusie bevat. Hierbij rectificeert Witteveen+Bos deze notitie.
Witteveen+Bos
althans
L.S.
Witteveen+Bos heeft in 2017 de notitie opgesteld met onderwerp “Zandwinning Sellingen” en referentie 105606/17-017.769, welke notitie door onze opdrachtgever in een procedure bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State is ingebracht. Witteveen+Bos heeft bij het opstellen van deze notitie aangenomen dat de aanwezigheid van glauconiet volgens [eiser 1] een unieke (zeldzame) eigenschap van de zandwinning betrof. Gebleken is, dat [eiser 1] deze stelling niet (met zoveel woorden) heeft ingenomen, maar dat de uniciteit gebaseerd is op het feit dat de zandwinning als enige in Nederland zand produceert dat geschikt is voor de zuivering van drinkwater volgens de BRL K240. Hierbij rectificeert Witteveen+Bos deze notitie.
Witteveen+Bos
(3) Witteveen+Bos zal veroordelen tot betaling aan [eiser 1] van een dwangsom van
€ 10.000,00 voor iedere dag (een dagdeel daaronder begrepen) dat Witteveen+Bos de onder (2) genoemde vordering niet, niet volledig of niet tijdig nakomt, per overtreding, met een maximum van € 100.000,00;
(4) Witteveen+Bos zal veroordelen in de proces- en nakosten, vermeerderd met de wettelijke rente.
4.2.
Aan haar vorderingen legt [eiser 1] , samengevat, ten grondslag dat Witteveen+Bos tegenover haar onrechtmatig heeft gehandeld door uitgifte van de Notitie. [eiser 1] stelt dat de Notitie onjuistheden en onvolkomenheden bevat waardoor zij schade heeft geleden en nog steeds lijdt doordat de Notitie online te vinden is, mede met het oog op haar voornemen om de zandwinlocatie aan de Sellingerbeetse binnenkort uit te breiden en waarmee grote investeringen zijn gemoeid. Volgens [eiser 1] heeft Witteveen+Bos onzorgvuldig gehandeld bij haar onderzoek naar de relevante feiten en omstandigheden rond het opstellen van de Notitie en heeft zij een onjuiste conclusie getrokken door te stellen dat het zand dat op de locatie Sellingerbeetse wordt gewonnen niet uniek is. Ter onderbouwing van haar standpunt verwijst [eiser 1] naar de notitie van ing. H.J. Verheul van Royal HaskoningDHV van 2 december 2017 en zijn e-mail van 10 januari 2022 naar aanleiding van de conclusie van antwoord (productie 3 en 14 van [eiser 1] ).
4.3.
Witteveen+Bos betwist dat de Notitie onvolledig of onjuist is. Volgens Witteveen+Bos kan haar conclusie in de Notitie worden gedragen door de feiten en omstandigheden die aan haar onderzoek ten grondslag liggen.
4.4.
Op de stellingen van partijen zal de rechtbank hierna, voor zover van belang voor de beoordeling van het geschil, nader ingaan.

5.De beoordeling

5.1.
Bij de beoordeling van het gevorderde moet het volgende voorop worden gesteld. Tegenover elkaar staan in deze zaak (i) het grondwettelijk en verdragsrechtelijk verankerde recht van Witteveen+Bos op vrijheid van meningsuiting en (ii) het onder andere door artikel 6:162 BW beschermde recht van [eiser 1] om niet te worden blootgesteld aan publicaties die, door daarin geuite ongefundeerde of onjuiste meningen, inbreuk maken op haar eer en goede naam respectievelijk op haar recht op bescherming daarvan. Het antwoord op de vraag welk van deze beide rechten zwaarder dient te wegen is afhankelijk van alle van belang zijnde omstandigheden van het geval, die hiertoe moeten worden beoordeeld. Van belang is dat niet noodzakelijkerwijze voorrang moet worden gegeven aan een van beide hiervoor genoemde rechten van partijen (vgl. HR 24 juni 1983, LJN AD2221, NJ 1984/801 (Gemeenteraadslid); HR 2 mei 2003, LJN AF3416, NJ 2004/80 (Storms/Niessen) en HR 18 januari 2008, LJN BB3210, NJ 2008/274 (G./Hemelrijk)).
Criteria toewijzing vordering tot rectificatie
5.2.
De rechtbank begrijpt de stellingen van [eiser 1] aldus dat haar vorderingen zijn gebaseerd op artikel 6:167 BW. Dit artikel geeft een aparte wettelijke regeling voor de vordering tot rectificatie van een onjuiste of door onvolledigheid misleidende publicatie. Een vordering tot rectificatie is ingevolge artikel 6:167 lid 1 BW toewijsbaar in het geval iemand jegens een ander aansprakelijk is ter zake van een onjuiste of door onvolledigheid misleidende publicatie van gegevens van feitelijke aard. De lat voor deze aansprakelijkheid ligt hoog.
Het is aan de partij die de rectificatie vordert om te stellen en zo nodig te bewijzen dat sprake is van een onjuiste of door onvolledigheid misleidende publicatie (artikel 150 Rv).
5.3.
Voor de toepassing van artikel 6:167 BW is in dit geval aansprakelijkheid uit hoofde van artikel 6:162 BW vereist. Voor dat laatste moet voldaan zijn aan een vijftal vereisten: (1) onrechtmatige daad, (2) toerekenbaarheid van de daad aan de dader, (3) schade, (4) causaal verband tussen daad en schade en (5) relativiteit.
Schade?
5.4.
Ten aanzien van de gestelde schade heeft [eiser 1] aangevoerd dat de Notitie op het internet circuleert en dat zij hierover vragen krijgt van derden. Daarbij wijst [eiser 1] erop dat zij voornemens is om de zandwinlocatie aan de Sellingerbeetse uit te breiden. Volgens [eiser 1] gaat het hier om een grote investering met een looptijd van 25-30 jaar. Deze uitbreiding is onderdeel van een project, waarbij [eiser 1] samenwerkt met Staatsbosbeheer en de gemeente Westerwolde om naast de exploitatie van de zandwinlocatie ook de natuur en recreatie de ruimte te geven. In dat verband zal naar verwachting weer veel op de bedrijfsnaam van [eiser 1] gezocht worden via het internet en moeten dossiers worden aangeleverd bij overheidspartijen en financiers. Omdat Witteveen+Bos een goed bekend staand ingenieursbureau is, dat ook voor overheden werkt, loopt [eiser 1] het risico dat de Notitie opnieuw een rol gaat spelen en [eiser 1] zich opnieuw daartegen moet verdedigen, hetgeen volgens [eiser 1] onwenselijk is. Witteveen+Bos betwist dit.
5.5.
De rechtbank is van oordeel dat [eiser 1] onvoldoende feiten of omstandigheden heeft gesteld en onderbouwd waaruit volgt dat zij door uitgifte van de Notitie schade heeft geleden. De enkele vrees dat de Notitie bij de beoordeling van een nieuwe vergunningaanvraag van [eiser 1] voor (uitbreiding van) de zandwinlocatie aan de Sellingerbeetse een negatieve rol zou kunnen spelen, is daarvoor onvoldoende. Daarbij acht de rechtbank het van belang dat de Afdeling haar oordeel dat de ontgrondingsvergunning niet in strijd is verleend met het provinciaal beleid mede heeft gebaseerd op de door [eiser 1] – als weerwoord tegen de Notitie – ingebrachte contra-expertise van Royal Haskoning DHV van 2 december 2017. De Afdeling heeft hierover in r.o. 8.3 van de uitspraak van 20 juni 2018 als volgt overwogen:
“Verder heeft het college zich naar het oordeel van de Afdeling in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat hier sprake is van bijzondere omstandigheden, omdat op de locatie Sellingerbeetse delfstoffen worden gewonnen van een unieke kwaliteit. Hierbij betrekt de Afdeling een door [eiser 1] overgelegde notitie van Royal Haskoning van 2 december 2017, waarin onder meer staat dat na specialistisch onderzoek door TNO in 2014 is komen vast te staan dat glauconiet aanwezig is en dat filterzand- en grind dat glauconiet bevat specifieke eigenschappen heeft die maken dat bij waterzuivering drinkwater gezuiverd kan worden. Verder staat in de notitie van Royal Haskoning dat naast de specifieke eigenschappen van het zand ook de winplaats aan een aantal voorwaarden moet voldoen om dit zand te kunnen winnen. Aan deze voorwaarden wordt in Sellingen voldaan, hetgeen de locatie en het product tezamen uniek maken. In de notitie van Witteveen+Bos staat dat er in Nederland diverse andere leveranciers van filterzand voor drinkwaterproductie zijn, maar ter zitting is vastgesteld dat dat deels afnemers van [eiser 1] zijn. Met de notitie van Witteveen+Bos hebben de camping en anderen naar het oordeel van de Afdeling niet aannemelijk gemaakt dat de delfstoffen geen unieke kwaliteit hebben.”
5.6.
De rechtbank overweegt dat [eiser 1] naar dit oordeel van de Afdeling kan verwijzen in het geval dat derden haar (kritisch) benaderen met vragen over de Notitie. Daarmee heeft de Afdeling als hoogste bestuursrechter het standpunt van Roos verworpen dat zowel (de samenstelling van) het gewonnen zand als de locatie aan de Sellingerbeetse niet uniek zijn. [eiser 1] heeft tegen deze achtergrond, maar ook voor het overige, geen feiten en omstandigheden naar voren gebracht die meebrengen dat zij door de uitgifte van de Notitie concreet nadeel heeft geleden.
Onrechtmatige daad?
5.7.
Daarnaast heeft Witteveen+Bos voldoende gemotiveerd betwist dat zij met de uitgifte van de Notitie tegenover [eiser 1] (als derde, niet-opdrachtgever) onzorgvuldig c.q. onrechtmatig heeft gehandeld. Daartoe overweegt de rechtbank als volgt.
5.8.
Aan deskundigen, zoals (de betreffende medewerkers van) Witteveen+Bos, komt een zekere mate van beoordelingsruimte toe. Zij hebben die ook nodig om hun werk te kunnen doen vanuit hun expertise, opleiding en ervaring. Deskundigen moeten dan ook de nodige vrijheid en zelfstandigheid worden gelaten om deskundigenonderzoek uit te voeren, binnen het kader van de verstrekte opdracht c.q. vraagstelling. Slechts indien een deskundige daarbij niet in redelijkheid tot de door hem getrokken conclusie(s) kon komen, ontstaat enige ruimte voor aansprakelijkheid. Daarvan is in dit geval geen sprake. Het enkele feit dat Witteveen+Bos en Royal HaskoningDHV met betrekking tot de uniciteit van de zandwinning aan de Sellingerbeetse tot verschillende conclusies komen betekent op zichzelf nog niet dat Witteveen+Bos op die grond in strijd heeft gehandeld met de ingevolge artikel 7:401 BW op haar rustende zorgplicht als haar conclusies door de rechter worden verworpen, zoals in dit geval is gebeurd. Als moet worden aangenomen dat de conclusies van Witteveen+Bos in de Notitie ten tijde van de uitgifte daarvan geen steun vinden in het toen beschikbare feitenmateriaal, dan betekent dat evenmin dat Witteveen+Bos daardoor tegenover [eiser 1] onzorgvuldig heeft gehandeld. Gelet op de hiervoor genoemde – te respecteren – beoordelingsruimte van een deskundige kan immers niet worden uitgesloten dat Witteveen+Bos en Royal HaskoningDHV ook in het geval dat zij beschikken over dezelfde informatie tot van elkaar afwijkende conclusies komen. Een andere maatstaf, zoals [eiser 1] die kennelijk wenst te hanteren, zou al te gemakkelijk leiden tot de nodige aansprakelijkstellingen tegen deskundigen van wie de rechter de conclusies niet heeft gevolgd. Dit zou een zeer onwenselijke situatie zijn.
Conclusie
5.9.
De rechtbank komt tot de slotsom dat [eiser 1] onvoldoende heeft gesteld en onderbouwd dat Witteveen+Bos tegenover haar op de voet van artikel 6:167 BW aansprakelijk is voor de door uitgifte van de Notitie beweerdelijk geleden schade. Hieruit volgt dat de vorderingen van [eiser 1] moeten worden afgewezen.
Proceskosten
5.10.
[eiser 1] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. Anders dan Witteveen+Bos betoogt, is de rechtbank van oordeel dat geen sprake is van buitengewone omstandigheden (zoals misbruik van procesrecht of onrechtmatig handelen) op grond waarvan [eiser 1] een vergoedingsplicht heeft ter zake van alle in verband met deze procedure door Witteveen+Bos gemaakte kosten (€ 17.615,50 tot en met het opstellen van de pleitnota). Van een evidente ongegrondheid van de vorderingen van [eiser 1] is geen sprake. Dat [eiser 1] in een eerder stadium de auteurs van de Notitie persoonlijk aansprakelijk heeft gesteld vormt evenmin grond voor toewijzing van de volledige proceskosten van Witteveen+Bos. Hoewel de betrokken personen dit als intimiderend zouden kunnen hebben ervaren, had Witteveen+Bos dit kunnen voorkomen door tijdig aan de diverse verzoeken van [eiser 1] te voldoen om kenbaar te maken welke entiteit binnen de holding van Witteveen+Bos de verantwoordelijke partij is voor het opstellen van de Notitie. Witteveen+Bos heeft dat om haar moverende redenen nagelaten, maar miskent door [eiser 1] de voornoemde handelwijze te verwijten, dat [eiser 1] , zoals zij (onvoldoende gemotiveerd betwist) heeft gesteld, het aanschrijven van natuurlijke personen als laatste middel heeft ingezet, enkel omdat ondanks herhaalde verzoeken onduidelijk bleek welke rechtspersoon ter zake de Notitie kon worden aangesproken. De kosten aan de zijde van Witteveen+Bos worden derhalve op basis van het thans geldende liquidatietarief tot op heden begroot op:
  • griffierecht € 667,00
  • salaris advocaat
Totaal € 1.793,00
5.11.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten zal, op de hierna te melden wijze, worden toegewezen.

6.De beslissing

De rechtbank
6.1.
wijst de vorderingen van [eiser 1] af;
6.2.
veroordeelt [eiser 1] in de proceskosten, aan de zijde van Witteveen+Bos tot op heden begroot op € 1.793,00, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag vanaf de vijftiende dag na betekening van dit vonnis tot aan de dag der algehele voldoening;
6.3.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.A.M. Essed en in het openbaar uitgesproken op 16 maart 2022. [1] (PS)

Voetnoten

1.type: