In deze zaak, die zich afspeelt in Zwolle, heeft de voorzieningenrechter op 28 maart 2022 uitspraak gedaan in een kort geding tussen [eiser] en [gedaagde 1]. De zaak betreft een vordering van [eiser] om de executie van een eerder vonnis van 23 december 2021 te staken. In dat eerdere vonnis was [eiser] verboden om met stilstaande auto groot licht te voeren in de richting van de woning van [gedaagde 1]. [gedaagde 1] stelde dat [eiser] dit verbod 24 keer had overtreden, wat leidde tot een vordering tot betaling van verbeurde dwangsommen. [eiser] betwistte deze overtredingen en vorderde in het kort geding dat [gedaagde 1] de executie zou staken.
De voorzieningenrechter oordeelde dat niet voldoende aannemelijk was dat [eiser] in strijd met het vonnis van 23 december 2021 had gehandeld. De rechter wees de primaire vordering van [eiser] tot staking van de executie toe en veroordeelde [gedaagde 1] in de proceskosten. De voorzieningenrechter concludeerde dat de bewijsvoering van [gedaagde 1] niet overtuigend genoeg was om aan te tonen dat [eiser] het verbod had overtreden. De zaak benadrukt de noodzaak van duidelijke bewijsvoering in geschillen over de naleving van rechterlijke uitspraken.
De uitspraak heeft belangrijke implicaties voor de partijen, vooral voor [gedaagde 1], die nu de executie van de dwangsommen moet staken totdat in een bodemprocedure definitief is beslist over de overtredingen van [eiser]. De proceskosten werden begroot op € 1.099,82, die door [gedaagde 1] aan [eiser] moeten worden betaald.