ECLI:NL:RBOVE:2022:843

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
28 maart 2022
Publicatiedatum
29 maart 2022
Zaaknummer
277352 / KG ZA 22-40
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot staking van executie van een eerder vonnis in kort geding met betrekking tot het voeren van groot licht

In deze zaak, die zich afspeelt in Zwolle, heeft de voorzieningenrechter op 28 maart 2022 uitspraak gedaan in een kort geding tussen [eiser] en [gedaagde 1]. De zaak betreft een vordering van [eiser] om de executie van een eerder vonnis van 23 december 2021 te staken. In dat eerdere vonnis was [eiser] verboden om met stilstaande auto groot licht te voeren in de richting van de woning van [gedaagde 1]. [gedaagde 1] stelde dat [eiser] dit verbod 24 keer had overtreden, wat leidde tot een vordering tot betaling van verbeurde dwangsommen. [eiser] betwistte deze overtredingen en vorderde in het kort geding dat [gedaagde 1] de executie zou staken.

De voorzieningenrechter oordeelde dat niet voldoende aannemelijk was dat [eiser] in strijd met het vonnis van 23 december 2021 had gehandeld. De rechter wees de primaire vordering van [eiser] tot staking van de executie toe en veroordeelde [gedaagde 1] in de proceskosten. De voorzieningenrechter concludeerde dat de bewijsvoering van [gedaagde 1] niet overtuigend genoeg was om aan te tonen dat [eiser] het verbod had overtreden. De zaak benadrukt de noodzaak van duidelijke bewijsvoering in geschillen over de naleving van rechterlijke uitspraken.

De uitspraak heeft belangrijke implicaties voor de partijen, vooral voor [gedaagde 1], die nu de executie van de dwangsommen moet staken totdat in een bodemprocedure definitief is beslist over de overtredingen van [eiser]. De proceskosten werden begroot op € 1.099,82, die door [gedaagde 1] aan [eiser] moeten worden betaald.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Zwolle
Zaaknummer : 277352 / KG ZA 22-40
Vonnis in kort geding van 28 maart 2022
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
eisende partij, hierna te noemen [eiser] ,
advocaat: mr. M. Sakarya
tegen

1.[gedaagde 1] ,2. [gedaagde 2] ,beiden wonende te [woonplaats] ,

gedaagde partijen, hierna gezamenlijk en in enkelvoud te noemen [gedaagde 1] ,
advocaat: mr. H.J.F. Oetgens van Waveren Pancras Clifford.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met producties van 17 februari 2022;
- de USB-stick en de producties 2 en 3 van de zijde van [gedaagde 1] ;
- de pleitaantekeningen van de zijde van [eiser] ;
- de pleitaantekeningen van de zijde van [gedaagde 1] ;
- de mondelinge behandeling op 14 maart 2022, waarvan de griffier aantekeningen heeft gemaakt.
1.2.
Ten slotte heeft de voorzieningenrechter bepaald dat vandaag vonnis zal worden gewezen.

2.De beslissing samengevat

Waar gaat deze zaak over?

2.1.
Partijen wonen allebei aan de [straat] in [plaats] . Zij zijn overburen. De relatie tussen partijen is ernstig verstoord. Op 9 december 2021 heeft tussen partijen een kort geding plaatsgevonden. Bij vonnis van 23 december 2021 heeft de voorzieningenrechter [eiser] verboden om op zijn erf, waaronder zijn oprit, met stilstaande auto groot licht te voeren in de richting van de woning en/of het erf van [gedaagde 1] , zulks op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 50,00 voor iedere keer dat [eiser] dit verbod overtreedt.
2.2.
[gedaagde 1] heeft gesteld dat [eiser] het verbod sinds de betekening van het vonnis 24 keer heeft overtreden. Daarom is [eiser] op 8 februari 2022 bij deurwaardersexploot bevolen een bedrag van € 1.200,00 aan verbeurde dwangsommen te betalen. [eiser] heeft het bedrag van € 1.200,00 in depot gestort. [eiser] is echter van mening dat hij het verbod niet heeft overtreden en vordert in dit kort geding dan ook – onder andere – dat het [gedaagde 1] verboden wordt om de aangekondigde executie voort te zetten dan wel daartoe nog verdere executoriale maatregelen te treffen.
De beslissing van de voorzieningenrechter
2.3.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat niet voldoende aannemelijk is geworden dat [eiser] in strijd met het vonnis van 23 december 2021 heeft gehandeld. De (primaire) vordering tot staking van de executie van het vonnis zal dan ook worden toegewezen. [gedaagde 1] zal worden veroordeeld in de proceskosten. Deze beslissing zal hierna worden toegelicht.

3.De beoordeling

Het vonnis in kort geding van 23 december 2021

3.1.
Op 23 december 2021 is tussen partijen vonnis gewezen in het kort geding met zaaknummer 273903 / KG ZA 21-262. In dat vonnis heeft de voorzieningenrechter onder andere het volgende overwogen en beslist:
“Het schijnen met de koplampen op ‘groot licht’
4.6.
Ook ter onderbouwing van het verbod voor [eiser] om vanaf zijn erf met de koplampen op de ‘groot-licht’ stand van zijn auto’s op het erf van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] te schijnen, wordt door [gedaagde 1] en [gedaagde 2] met filmpjes onderbouwd. In deze filmpjes is naar het oordeel van de voorzieningenrechter duidelijk zichtbaar dat [eiser] op verscheidene momenten op de oprit staat met de koplampen van de auto gericht op de woning van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] . Dit betreft de beelden van 3 maart 2021, 5 maart 2021 (2 keer), 16 oktober 2021 en één keer op camerabeelden met onbekende datum. Dat daarbij ‘groot licht’ gevoerd wordt, is te zien aan de verschillen in lichtintensiteit en omdat het licht op een gegeven moment minder fel wordt. Er is naar het oordeel van de voorzieningenrechter geen enkele reden om met een stilstaande auto groot licht te voeren, en [eiser] heeft daarvoor ook geen reden aangevoerd. Zijn stelling dat hij alleen (groot) licht voert wanneer hij wegrijdt of thuiskomt, wordt door middel van de camerabeelden weerlegd. [eiser] staat lange tijd naast zijn auto met de koplampen aan; duidelijk met de enkele bedoeling om in de woning van [gedaagde 1] en Naber te schijnen en hen zo te treiteren. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is hier sprake van het toebrengen van hinder aan [gedaagde 1] en [gedaagde 2] . Dit gedrag is dan ook als onrechtmatig gedrag aan te merken, waarvan [eiser] zich dient te onthouden. Voldoende waarschijnlijk is dat een verbod op dit gedrag ook in een bodemprocedure zal worden toegewezen. Het verbod voor [eiser] om vanaf zijn erf met de koplampen op de ‘groot-licht’ stand van zijn auto’s op het erf van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] te schijnen, wordt dan ook toegewezen, zoals hierna te bepalen.
(…)

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
verbiedt [eiser] met ingang van vandaag om op zijn erf, waaronder zijn oprit, met stilstaande auto groot licht te voeren in de richting van de woning en/of het erf van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] , zulks op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 50,00 voor iedere keer dat [eiser] dit verbod overtreedt, met een maximum van € 5.000,00;”
3.2.
Tegen het vonnis van 23 december 2021 is door geen van partijen hoger beroep ingesteld.
3.3.
Op 28 december 2021 is het vonnis aan [eiser] betekend. Volgens [gedaagde 1] heeft [eiser] het verbod sindsdien 24 keer overtreden. Daarom heeft [gedaagde 1] op 8 februari 2022 bij deurwaardersexploot aan [eiser] bevel laten doen tot betaling van € 1.200,00 aan verbeurde dwangsommen. [eiser] heeft dat bedrag in afwachting van de uitkomst van deze procedure in depot gestort.
De vordering
3.4.
[eiser] stelt dat hij het verbod niet heeft overtreden. In dit kort geding vordert [eiser] dat de voorzieningenrechter:
Primair:
I. [gedaagde 1] verbiedt om met onmiddellijke ingang de door hem aangekondigde executie van het tussen partijen gewezen vonnis van de rechtbank Overijssel, locatie Zwolle, van 23 december 2021 in zaaknummer C/08/273903 / KG ZA 21-262 voort te zetten dan wel daartoe nog verdere executoriale maatregelen te treffen;
II. [gedaagde 1] gebiedt om, voor zover er reeds beslag is gelegd, om het reeds gelegde beslag op te heffen binnen 24 uren na dit vonnis;
Subsidiair:
III. maatregelen treft die gepast en nodig worden geacht in lijn met hetgeen [eiser] heeft beoogd en betoogd;
Primair en subsidiair:
IV. [gedaagde 1] veroordeelt in de proceskosten en nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente;
V. dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad verklaart.
Spoedeisend belang
3.5.
Het spoedeisend belang blijkt voldoende uit de aard van de vorderingen.
Toetsingskader in dit kort geding
3.6.
De kern van het onderhavige geschil tussen partijen is de vraag of [eiser] in strijd met het vonnis van 23 december 2021 heeft gehandeld en daarmee de daaraan verbonden dwangsommen heeft verbeurd.
3.7.
De voorzieningenrechter moet beoordelen of het voldoende aannemelijk is dat de rechter in een bodemprocedure tot het oordeel zal komen dat de dwangsommen zijn verbeurd. Aangezien het aan [gedaagde 1] , als diegene die het vonnis wil executeren, is om te stellen en in een bodemprocedure te bewijzen dat [eiser] in strijd met het vonnis heeft gehandeld, moet [gedaagde 1] dat in dit kort geding dus voldoende aannemelijk weten te maken.
3.8.
Om te kunnen bepalen of [eiser] in strijd met het verbod heeft gehandeld, moet het handelen van [eiser] worden getoetst aan de inhoud van de veroordeling, die door uitleg moet worden vastgesteld. Daarvoor moet eerst het doel en de strekking van het verbod worden vastgesteld. Het verbod mag niet verder strekken dan voor het bereiken van het beoogde doel noodzakelijk is en moet dan ook beperkt worden uitgelegd.
Doel en strekking van het verbod
3.9.
[eiser] heeft gesteld dat de voorzieningenrechter de in het vonnis van 23 december 2021 genoemde verbod aan [eiser] heeft opgelegd, omdat [eiser] lange tijd naast zijn auto stond met de motor aan en de koplampen op de grootlichtstand. De camerabeelden, die [gedaagde 1] in dit kort geding heeft overgelegd, tonen enkel dat [eiser] plaatsneemt in zijn auto, de auto start, het stadslicht (voorzieningenrechter: bedoeld wordt vermoedelijk dimlicht, in ieder geval geen grootlicht) start en wegrijdt, aldus [eiser] . Bij aankomst is te zien dat [eiser] aan komt rijden, de auto parkeert en direct het stadslicht uitzet. Dat zijn alledaagse handelingen waarvoor, gelet op het doel en de strekking van het verbod, geen dwangsommen worden verbeurd, aldus [eiser] .
3.10.
Volgens [gedaagde 1] is van belang dat de voorzieningenrechter in het vonnis van 23 december 2021 heeft overwogen dat [eiser] op meerdere momenten op de oprit staat met de koplampen van de auto op groot licht in de richting van de woning van [gedaagde 1] . De overweging dat er geen enkele reden is om met een stilstaande auto groot licht te voeren, behalve de enkele bedoeling om te treiteren, is dus de overweging die heeft geleid tot het verbod, aldus [gedaagde 1] . Het doel is dan ook om te voorkomen dat [eiser] op de oprit met stilstaande auto met de koplampen op groot licht in de richting van de woning van [gedaagde 1] gericht staat. Nu [eiser] in de door [gedaagde 1] overgelegde camerabeelden meerdere malen een bepaalde periode op de oprit stilstaat met de koplampen van de auto op groot licht in de richting van de woning van [gedaagde 1] , heeft [eiser] naar de mening van [gedaagde 1] in strijd met het vonnis gehandeld.
3.11.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat het verbod niet zo beperkt dient te worden uitgelegd als door [eiser] wordt gesteld. Het verbod ziet erop dat [eiser] niet met stilstaande auto grootlicht voert in de richting van de woning van [gedaagde 1] . Dat geldt niet enkel wanneer [eiser] zelf naast de auto staat of wanneer hij in de auto zit en lange tijd stilstaat, maar ook wanneer hij de auto start en aanstalten maakt om weg te rijden of wanneer hij bij aankomst zijn auto heeft gekeerd. Zoals uit overweging 4.6. van het vonnis van 23 december 2021 blijkt, is er immers geen enkele reden om groot licht te voeren. Daarbij dient naar het oordeel van de voorzieningenrechter te worden bedacht dat partijen in een normale binnen de bebouwde kom gelegen woonwijk wonen en dat hun straat van straatlantaarns is voorzien. Het doel van het verbod is om geen overlast te veroorzaken en dat gebeurt door met groot licht in de richting van de woning van [eiser] te schijnen.
Toetsing van de gedragingen van [eiser] aan het verbod
3.12.
[gedaagde 1] heeft zijn stelling dat [eiser] de dwangsommen heeft verbeurd, gebaseerd op de 24 camerabeelden die hij heeft overgelegd. De voorzieningenrechter heeft deze beelden bekeken en moet het gedrag van [eiser] op die beelden toetsen aan de inhoud van het verbod zoals dat hiervoor is uitgelegd.
3.13.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter kan niet met voldoende mate van waarschijnlijkheid worden vastgesteld dat [eiser] in strijd met het vonnis heeft gehandeld. Op de camerabeelden is niet duidelijk te zien of [eiser] met zijn auto groot licht voert. Door beide partijen worden verklaringen overgelegd van garagemedewerkers die verklaren dat op de camerabeelden al dan niet sprake is van het voeren van groot licht. [gedaagde 1] onderbouwt zijn stellingen met een verklaring van een medewerker van garage [X] , die verklaart dat het, gelet op het verstrooide lichtbeeld, duidelijk is dat er groot licht gevoerd wordt. [eiser] heeft ter onderbouwing verklaringen van een medewerker van Kwik-Fit en een medewerker van garage [Y] overgelegd. Beiden verklaren dat [eiser] op de camerabeelden geen groot licht voert. Door [gedaagde 1] is ook een proces-verbaal van constatering overgelegd, waarin de deurwaarder (van wie moet worden aangenomen dat hij geen expert op het gebied van autoverlichting is) constateert dat in de filmpjes hetzelfde patroon is te zien als in de filmpjes die tot het verbod hebben geleid. Volgens [gedaagde 1] bewijst het feit dat hij in de twee weken voorafgaand aan dit kort geding geen hinder meer ervaart dat [eiser] in de periode ervóór wel degelijk groot licht voerde. Volgens [eiser] stoort [gedaagde 1] zich de afgelopen twee weken niet omdat [eiser] bij het aan- en wegrijden zijn lichten in strijd met de verkeersregels volledig gedoofd houdt, om verdere discussies te voorkomen.
Bij deze stand van zaken is naar het oordeel van de voorzieningenrechter nadere bewijslevering of deskundigenonderzoek noodzakelijk om vast te stellen dat [eiser] op de beelden groot licht voert. Daarvoor is in een procedure in kort geding geen plaats. Daarnaast heeft [eiser] ter zitting nog betwist dat hij degene is die op de beelden de auto start en/of bestuurt. Volgens [eiser] staat zijn vrouw op de meeste beelden. Ook hiervoor geldt dat de camerabeelden niet voldoende uitsluitsel geven en bewijslevering in een bodemprocedure aan de orde zou zijn.
3.14.
Gelet op het voorgaande is het naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet voldoende aannemelijk dat een rechter in een bodemprocedure tot het oordeel zal komen dat [eiser] het verbod heeft overtreden en de dwangsommen heeft verbeurd. Daarom zal de primaire vordering onder I worden toegewezen. [gedaagde 1] zal worden veroordeeld om de door hem aangekondigde executie van de aangezegde dwangsommen te staken en gestaakt te houden totdat in een bodemprocedure onherroepelijk is beslist dat [eiser] het verbod uit het vonnis van 23 december 2021 heeft overtreden.
3.15.
Ter zitting heeft [eiser] verklaard dat er door [gedaagde 1] nog geen beslag is gelegd. Bij de vordering onder II heeft [eiser] daarom geen belang meer. De primaire vordering onder II zal dan ook worden afgewezen. Gelet op de toewijzing van de primaire vordering onder I hoeft de subsidiaire vordering niet meer te worden besproken.
De proceskosten
3.16.
[gedaagde 1] wordt in deze procedure in het ongelijk gesteld. Hij moet daarom de proceskosten aan de zijde van [eiser] betalen. Deze worden tot op heden begroot op:
Kosten dagvaarding € 129,82
Griffierecht € 314,00
Salaris advocaat
€ 656,00
Totaal € 1.099,82
3.17.
De nakosten, waarvan [eiser] betaling heeft gevorderd, worden toegewezen zoals hierna te bepalen.
3.18.
De wettelijke rente over de proceskosten en de nakosten wordt toegewezen met inachtneming van de hierna te bepalen termijn.

4.De beslissing

De voorzieningenrechter
4.1.
beveelt [gedaagde 1] om de executie van de in het deurwaardersexploot van 8 februari 2022 aangezegde dwangsommen te staken en gestaakt te houden totdat in een bodemprocedure tussen partijen onherroepelijk is beslist dat [eiser] het verbod zoals omschreven in het vonnis van de rechtbank Overijssel, locatie Zwolle, van 23 december 2021 in zaaknummer C/08/273903 / KG ZA 21-262 heeft overtreden;
4.2.
veroordeelt [gedaagde 1] in de proceskosten aan de zijde van [eiser] , tot op heden begroot op € 1.099,82, te voldoen binnen 14 dagen na de datum van dit vonnis, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW met ingang van de vijftiende dag na de datum van dit vonnis tot de dag van volledige betaling;
4.3.
veroordeelt [gedaagde 1] in de nakosten, begroot op € 163,00, te vermeerderen met € 85,00 en de explootkosten van betekening van het vonnis indien [gedaagde 1] niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, beide te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de nakosten met ingang van de vijftiende dag na de datum van betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling;
4.4.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
4.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.M. Koene, voorzieningenrechter, en in het openbaar uitgesproken op 28 maart 2022. (SB)