Uitspraak
RECHTBANK OVERIJSSEL
1.De procedure
2.Inleiding
3.De rechtbank gaat uit van de volgende feiten
4.Het geschil
a) een bedrag van € 50.000,00, vermeerderd met wettelijke handelsrente vanaf de vervaldag van elke factuur tot aan de dag van volledige betaling;
b) een bedrag van € 18.150,00 volgens de factuur van 11 januari 2021, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente daarover vanaf de vervaldag van de factuur;
c) een bedrag van € 1.247,74 wegens verschuldigde handelsrente over reeds voldane facturen;
d) een bedrag van € 1.275,00 voor buitengerechtelijke incassokosten;
e) een bedrag van € 1.386,79 voor beslagkosten;
Daarbij vordert [eiseres] veroordeling van MEG in de kosten van de procedure.
5.De beoordeling
[eiseres] heeft aangevoerd dat met de heer [B] is afgesproken dat het materiaal dat vrijkwam door het slopen in het geheel afgevoerd moest worden: “Afvoeren en weg ermee”. Volgens [eiseres] wist [B] als terreinbeheerder precies wat er op het terrein aanwezig was en zijn er geen afspraken gemaakt over de eventuele waarde van de af te voeren materialen. MEG heeft dit niet voldoende weersproken. [C] heeft namens MEG weliswaar gesteld dat hij niets van deze afspraak weet, maar heeft deze afspraak niet onder verwijzing naar feiten en omstandigheden betwist. Nu de door [eiseres] gestelde afspraak door MEG onvoldoende is weersproken zal de rechtbank uitgaan van de juistheid van het standpunt van [eiseres] , te weten dat het [eiseres] vrij stond het sloopafval mee te nemen.