ECLI:NL:RBOVE:2022:845

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
9 maart 2022
Publicatiedatum
29 maart 2022
Zaaknummer
C/08/260788 / HA ZA 21-29
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenvonnis inzake onbetaald gelaten facturen en opschorting van werkzaamheden

In deze zaak vordert de vennootschap onder firma [eiseres] betaling van onbetaald gelaten facturen door de besloten vennootschap MEG PROJECTS B.V. [eiseres] heeft in opdracht van MEG aanneemwerkzaamheden verricht en heeft hiervoor diverse facturen verzonden. MEG heeft een deel van deze facturen onbetaald gelaten, wat heeft geleid tot een geschil over de betalingsverplichtingen. De rechtbank heeft in een tussenvonnis van 9 maart 2022 geoordeeld dat [eiseres] in de gelegenheid wordt gesteld om een specificatie van een van de facturen in het geding te brengen en nader bewijs te leveren. De rechtbank heeft vastgesteld dat MEG een bedrag van € 50.000,00 onbetaald heeft gelaten en dat er nog een bedrag van € 19.559,65 resteert na eerdere betalingen. De rechtbank heeft ook de gevolgen van opschorting van werkzaamheden besproken en geconcludeerd dat [eiseres] niet in verzuim is gekomen door het niet plaatsen van een hekwerk, aangezien MEG geen verzoek heeft gedaan om de werkzaamheden af te maken. De rechtbank heeft de vordering van [eiseres] voor een deel toegewezen en voor een deel afgewezen, en heeft de zaak aangehouden voor nadere bewijslevering.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Zwolle
zaaknummer / rolnummer: C/08/260788 / HA ZA 21-29
Vonnis van 9 maart 2022
in de zaak van
de vennootschap onder firma
[bedrijfsnaam],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
eiseres,
advocaat mr. H.J.F. Dullemond te Zwolle,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
MEG PROJECTS B.V.,
gevestigd te Zwolle,
gedaagde,
advocaat mr. O. Çolak te Zwolle.
Partijen zullen hierna [eiseres] en MEG genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 21 april 2021.
1.2.
Vervolgens heeft op 29 november 2021 de mondelinge behandeling plaatsgehad. Ter gelegenheid daarvan zijn beide partijen verschenen. De griffier heeft aantekeningen bijgehouden van hetgeen is besproken.
1.3.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.Inleiding

2.1.
Dit geschil heeft betrekking op onbetaald gelaten facturen. In opdracht van MEG heeft [eiseres] aanneemwerkzaamheden verricht en [eiseres] heeft daarvoor diverse facturen aan MEG verzonden. Partijen verschillen van mening over de vraag of MEG gehouden is de nog openstaande facturen te voldoen. De rechtbank zal hieronder tot het oordeel komen dat de vordering voor een deel zal worden afgewezen, voor een deel zal worden toegewezen en dat voor een deel bewijslevering nodig is. De rechtbank zal toelichten hoe zij tot dit oordeel is gekomen.

3.De rechtbank gaat uit van de volgende feiten

3.1.
[eiseres] heeft in opdracht en voor rekening van MEG diverse aanneemwerkzaamheden uitgevoerd. Eén van die werkzaamheden betrof de aanleg van een laadkuil (ten behoeve van het laden en lossen van vrachtwagens).
3.2.
In 2020 heeft [eiseres] voor de werkzaamheden die zij heeft uitgevoerd aan MEG 24 facturen (waarvan één creditfactuur) verstuurd. Het gaat volgens de dagvaarding in totaal om een in 2020 in rekening gebracht bedrag van € 222.186,37.
3.3.
Bij aanvang van deze procedure was de stand van zaken dat MEG van de facturen uit 2020 een bedrag van € 50.000,= onbetaald heeft gelaten. Dat bedrag had betrekking op 7 nog openstaande facturen.
3.4.
In verband met de werkzaamheden aan de laadkuil heeft (de gemachtigde van) [eiseres] over de opschorting van werkzaamheden onder andere het volgende meegedeeld in een e-mailbericht van 7 december 2020 aan MEG. [eiseres] schrijft daarin:
(…) Door betalingen achterwege te laten, verkeert uw onderneming in (schuldeisers)verzuim. Zij heeft derhalve (vooralsnog) helemaal geen recht om zich op het afmaken van werkzaamheden te beroepen. Voor alle duidelijkheid, cliente is niet onwelwillend het betreffende hek te plaatsen; zij heeft dat inmiddels ten behoeve van uw onderneming reeds aangekocht. Er wordt evenwel niets geplaatst, zolang geen volledige betaling heeft plaatsgevonden. Nadien is cliente zeker bereid om nog eventuele “afmaakpuntjes” met uw onderneming door te spreken. Kortom, cliente handhaaft haar standpunten onverkort. Er is en wordt niets “on hold” gezet. Dit houdt in dat ik namens haar vaststel, dat € 70.236,94 niet tijdig is voldaan sinds mijn laatste sommatie. (…)
3.5.
Kort na dit bericht heeft MEG op 10 december 2020 een bedrag van € 17.817,25 aan [eiseres] betaald betreffende factuurnummer 202009307.
3.6.
Bij akte vermeerdering van eis maakt [eiseres] tevens aanspraak op betaling van haar factuur van 11 januari 2021 met factuurnummer 202101005 voor een bedrag van € 18.150,00 Die factuur heeft betrekking op sloopwerkzaamheden uitgevoerd door [eiseres] in het weekend van 19 en 20 september 2020. Bij dagvaarding was de vervaldatum van deze factuur (10 februari 2021) nog niet verstreken.
3.7.
Op 1 april 2021, dat wil zeggen na dagvaarding en kort voor de conclusie van antwoord in deze procedure, is door MEG een bedrag van € 48.590,35 betaald door overmaking naar de derdengeldrekening van de advocaat van [eiseres] . Van de vordering van [eiseres] resteert dan nog een bedrag van € 19.559,65.

4.Het geschil

4.1.
[eiseres] vordert – samengevat – na wijziging van eis veroordeling van MEG tot betaling van
a) een bedrag van € 50.000,00, vermeerderd met wettelijke handelsrente vanaf de vervaldag van elke factuur tot aan de dag van volledige betaling;
b) een bedrag van € 18.150,00 volgens de factuur van 11 januari 2021, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente daarover vanaf de vervaldag van de factuur;
c) een bedrag van € 1.247,74 wegens verschuldigde handelsrente over reeds voldane facturen;
d) een bedrag van € 1.275,00 voor buitengerechtelijke incassokosten;
e) een bedrag van € 1.386,79 voor beslagkosten;
Daarbij vordert [eiseres] veroordeling van MEG in de kosten van de procedure.
4.2.
MEG voert verweer.
4.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

5.De beoordeling

5.1.
Na de betaling van MEG van 1 april 2021 heeft MEG van twee facturen nog een gedeelte onbetaald gelaten. Dat betekent dat de rechtbank een oordeel zal moeten vormen over de vordering van [eiseres] met betrekking tot het restant van € 6.231,50 van de factuur betreffende de laadkuil (factuurnummer 202010344) en de vordering betreffende de sloopwerkzaamheden (factuurnummer 202101005, restantbedrag van € 13.328,15).
Laadkuil
5.2.
Voor de opdracht van de laadkuil zijn volgens afspraak door [eiseres] aan MEG twee facturen gezonden. De eerste helft van het totale bedrag voor deze opdracht is gefactureerd op 1 september 2020. Het betreft een bedrag van € 17.817,25 en dit bedrag is door MEG betaald op 10 december 2020. De tweede termijn van € 17.817,25 is gefactureerd op 1 oktober 2020 en is tijdens de procedure, namelijk op 1 april 2021, deels betaald. Ten aanzien van de door [eiseres] uitgevoerde werkzaamheden aan de laadkuil staat nu nog een bedrag van € 6.231,50 open. MEG heeft tegen deze vordering aangevoerd dat het factuurbedrag nog niet opeisbaar is.
5.3.
Om tot een beoordeling van het geschil betreffende de laadkuil te komen zal de rechtbank eerst vaststellen wat partijen zijn overeengekomen met betrekking tot de facturering voor de werkzaamheden.
Door MEG is gesteld dat ten aanzien van de aanleg van de laadkuil tussen partijen is overeengekomen dat betaling van de eerste 50% van de aanneemsom zal plaatsvinden halverwege het werk en dat de andere 50% zal worden betaald na oplevering van de werkzaamheden. Aangezien dit door [eiseres] niet is weersproken zal de rechtbank tot uitgangspunt nemen dat de tweede 50% pas betaald hoeft te worden na oplevering.
5.4.
Vervolgens is van belang of het werk door [eiseres] al dan niet is opgeleverd. Door MEG is gemotiveerd gesteld dat geen oplevering heeft plaatsgevonden en dit is door (de advocaat van) [eiseres] bevestigd tijdens de mondelinge behandeling. Dat betekent dat de vordering ten aanzien van de tweede factuur (met nummer 202010344) nog niet opeisbaar is. [eiseres] kan daarom van die factuur (nog) geen nakoming vorderen. Dit leidt ertoe dat de vordering van [eiseres] betreffende het restant van deze factuur (het bedrag van € 6.231,50) nu wordt afgewezen.
5.5.
De rechtbank overweegt ten overvloede dat MEG na oplevering in beginsel wel gehouden is tot betaling van het restantbedrag. Gelet op meerdere samenhangende, opeisbare en onbetaald gelaten facturen heeft [eiseres] een gerechtvaardigd beroep op een opschortingsrecht gedaan (6:52 BW). Zij is dan ook niet in verzuim komen te verkeren door het, door haar reeds aangeschafte, hekwerk nog niet te plaatsen. Dat geldt ook na MEG’s betaling aan [eiseres] op 1 april 2021. Hoewel die betaling de grond voor opschorting aan de kant van [eiseres] heeft opgeheven, is ook op dat moment geen verzuim ontstaan. MEG heeft immers geen verzoek gedaan om de werkzaamheden af te maken, laat staan een ingebrekestelling aan [eiseres] verzonden, waardoor [eiseres] (nog) niet in verzuim is komen te verkeren. Na oplevering kan [eiseres] daarom aanspraak maken op betaling van het resterende bedrag.
De stelling van MEG dat zij in het geheel niet tot betaling van het restant gehouden is, omdat zij zelf het hekwerk door een derde heeft laten plaatsen wordt niet gevolgd. Ook als [eiseres] tekort zou zijn geschoten in de nakoming van de verbintenissen uit overeenkomst ontslaat dat MEG nog niet van haar betalingsverplichting. Nu [eiseres] ten aanzien van het hekwerk niet in verzuim is, heeft MEG geen aanspraken uit schadevergoeding op [eiseres] verkregen. Dat MEG het hekwerk door een derde heeft laten plaatsen komt daarom voor haar eigen rekening en risico.
De stelling van MEG dat er water in de laadkuil blijft staan, hetgeen een gevolg van een aan [eiseres] toerekenbare verzakking van de laadkuil zou zijn, leidt niet tot een ander oordeel. Ook ten aanzien van deze gestelde tekortkoming heeft MEG aan [eiseres] geen termijn gegeven om de gestelde verzakking te herstellen, waardoor (vooralsnog) geen sprake is van verzuim.
Sloopwerkzaamheden 19 en 20 september 2020
5.6.
Tussen partijen staat vast dat [eiseres] in het weekend van 19 en 20 september 2020 sloopwerkzaamheden heeft verricht op een terrein dat door MEG wordt verhuurd aan Picnic. [eiseres] heeft voor die werkzaamheden een factuur gestuurd aan MEG met factuurdatum 11 januari 2021, factuurnummer 202101005, voor een bedrag van € 18.150,00 (inclusief BTW). Volgens MEG heeft [eiseres] voor deze sloopwerkzaamheden een veel te hoog bedrag in rekening gebracht, zonder dat dit bedrag op de factuur is gespecificeerd. MEG meent dat een bedrag van € 4.821,85 redelijk is voor de uitgevoerde werkzaamheden en dat bedrag heeft zij op 1 april 2021 al aan [eiseres] betaald. MEG betwist dat zij voor deze werkzaamheden nog meer aan [eiseres] zou moeten betalen.
5.7.
[eiseres] heeft vervolgens haar standpunt nader onderbouwd en verwezen naar een afspraak die [eiseres] over deze werkzaamheden heeft gemaakt met [A] . Volgens [eiseres] kon het werk als gevolg van de tijdsdruk niet volgens de geldende regels voor asbestverwerking worden uitgevoerd en bestond er een risico op het oplopen van boetes daarvoor. [eiseres] stelt dat daarover is gesproken met de contactpersoon voor dat werk, namelijk [A] . [eiseres] was bereid de werkzaamheden uit te voeren, maar zou in verband met de risico’s een opslag in rekening brengen. [A] is daar volgens [eiseres] mee akkoord gegaan.
5.8.
De rechtbank stelt voorop dat op [eiseres] de bewijslast rust van de juistheid van het in rekening gebrachte bedrag. [eiseres] zal daarom ten eerste in de gelegenheid worden gesteld een nadere specificatie van het factuurbedrag in het geding te brengen. Vervolgens wordt [eiseres] in de gelegenheid gesteld om nader bewijs te leveren van de door haar gestelde afspraak met betrekking tot de risico-opslag, als in het dictum geformuleerd.
Verrekening opbrengst koper?
5.9.
Verder heeft MEG als verweer aangevoerd dat [eiseres] tijdens de sloopwerkzaamheden koperhoudende leidingen uit het terrein heeft verwijderd en dat [eiseres] dit metaal heeft verkocht aan een derde, zonder de opbrengst daarvan ten goede te laten komen aan MEG. Volgens MEG moet die opbrengst - door MEG geschat op € 10.000,00 - alsnog verrekend worden met de vordering van [eiseres] .
5.10.
De rechtbank zal het beroep op verrekening met betrekking tot het koper passeren en overweegt daartoe als volgt.
[eiseres] heeft aangevoerd dat met de heer [B] is afgesproken dat het materiaal dat vrijkwam door het slopen in het geheel afgevoerd moest worden: “Afvoeren en weg ermee”. Volgens [eiseres] wist [B] als terreinbeheerder precies wat er op het terrein aanwezig was en zijn er geen afspraken gemaakt over de eventuele waarde van de af te voeren materialen. MEG heeft dit niet voldoende weersproken. [C] heeft namens MEG weliswaar gesteld dat hij niets van deze afspraak weet, maar heeft deze afspraak niet onder verwijzing naar feiten en omstandigheden betwist. Nu de door [eiseres] gestelde afspraak door MEG onvoldoende is weersproken zal de rechtbank uitgaan van de juistheid van het standpunt van [eiseres] , te weten dat het [eiseres] vrij stond het sloopafval mee te nemen.
Daar komt nog bij dat [eiseres] onweersproken heeft betoogd dat het koper was verwerkt in kabelmateriaal en dat het tijdrovend werk is om het koper daaruit te verwijderen. Volgens [eiseres] heeft hij een deel van het materiaal (naar schatting € 100,00 tot € 500,00) geschonken aan een derde, die de opbrengst zou gebruiken voor de aanschaf van een gehandicapten bus. Het materiaal moest door die persoon zelf uitgepeld worden. De rest van het materiaal is op het terrein van [eiseres] op een bult gegaan. De eventuele opbrengst daarvan is terechtgekomen in de pot van het personeel. Als er al sprake van verrekening zou kunnen zijn, dan is de hoogte van het door MEG genoemde bedrag niet komen vast te staan. Dat betekent dat de tegenvordering niet eenvoudig is vast te stellen en dat het beroep op verrekening ook daarom strandt.
Wettelijke handelsrente
5.11.
[eiseres] heeft in deze procedure ten aanzien van alle niet tijdig betaalde facturen vergoeding van wettelijke handelsrente gevorderd. De wettelijke handelsrente is op grond van de wet (artikel 6:119a BW) verschuldigd vanaf de overeengekomen uiterste dag van betaling (lid 1) dan wel vanaf een termijn van dertig dagen zoals omschreven in artikel 6:119a lid 2 BW. Na het verweer van MEG dat geen betaaltermijn is overeengekomen, is door [eiseres] niet nader onderbouwd dat dat wel het geval zou zijn. De rechtbank zal daarom uitgaan van voornoemde termijn uit de wet. Dat betekent dat MEG met betrekking tot alle bij dagvaarding genoemde niet tijdig betaalde facturen de wettelijke handelsrente verschuldigd is over de hoofdsom vanaf de dertig dagen termijn als bedoeld in artikel 6:119a lid 2 BW tot en met de dag van betaling.
Aangezien de factuur met nummer 202010344 nog niet opeisbaar is, is daarover geen rente verschuldigd geworden.
Buitengerechtelijke incassokosten
5.12.
[eiseres] heeft vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten gevorderd. Zoals hiervoor reeds is overwogen is MEG in verzuim geraakt met betrekking tot de betaling van diverse facturen. De rechtbank stelt vast dat [eiseres] voldoende heeft gesteld en onderbouwd dat buitengerechtelijke werkzaamheden zijn verricht. De hoogte van het gevorderde bedrag, € 1.275,00, sluit aan bij de staffel uit het ‘Besluit vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten’ en is daarom toewijsbaar.
Beslagkosten en proceskosten
5.13.
[eiseres] heeft gevorderd om MEG te veroordelen in de beslagkosten (conservatoir beslag € 1.386,79) en in de kosten van deze procedure. De beslissing over de kosten zal worden aangehouden tot het te wijzen eindvonnis in deze procedure.
5.14.
In verband met nadere bewijslevering wordt iedere verdere beslissing aangehouden.

6.De beslissing

De rechtbank,
6.1.
verwijst de zaak naar de rol van 6 april 2022 en stelt [eiseres] in de gelegenheid om op die datum bij akte een specificatie in het geding te brengen van de factuur van 11 januari 2021 met nummer 202101005;
6.2.
stelt [eiseres] ten aanzien van voornoemde factuur daarnaast in de gelegenheid om bewijs te leveren van afspraken die met [A] zijn gemaakt over het in rekening brengen van een risico opslag voor de betreffende werkzaamheden, zoals vermeld in rechtsoverwegingen 5.7 en 5.8;
6.3.
bepaalt dat [eiseres] , indien zij bewijs wenst te leveren door het horen van getuigen, op de rolzitting van 6 april 2022 opgave dient te doen van de te horen getuige(n);
6.4.
stelt beide partijen in de gelegenheid om op de rolzitting van 6 april 2022 verhinderdata op te geven voor de maanden april, mei en juni 2022 in verband met het te houden getuigenverhoor;
6.5.
bepaalt dat bij gebreke van de gevraagde opgave(n) de rechtbank het tijdstip van het getuigenverhoor zelfstandig zal bepalen, alsmede dat het getuigenverhoor zou kunnen worden bepaald op een verhinderdag, indien partijen bij hun opgave meer dan 20 verhinderdata (of 40 verhinderingsdagdelen) hebben opgegeven,
6.6.
bepaalt dat de namen en woonplaatsen van de getuigen en de tijdstippen waartegen zij zijn opgeroepen, ten minste een week voor het verhoor aan de wederpartij en aan de griffier van de rechtbank worden opgegeven,
6.7.
bepaalt dat dit getuigenverhoor zal plaatsvinden ten overstaan van mr. J.N. Bartels in het gerechtsgebouw te Zwolle aan de Schuurmanstraat 2,
6.8.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.N. Bartels en in het openbaar uitgesproken op 9 maart 2022. [1] (AP)

Voetnoten

1.type: