ECLI:NL:RBOVE:2022:901

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
29 maart 2022
Publicatiedatum
5 april 2022
Zaaknummer
9529801 \ CV EXPL 21-4609
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil tussen (ex)huurder en verhuurder over onderhoud van beukenhaag en fruitbomen

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Overijssel, gaat het om een geschil tussen de eisende partij [A] en de gedaagde partij [X] over het onderhoud van een beukenhaag en fruitbomen. De huurovereenkomst tussen partijen eindigde op 31 januari 2021. [A] stelt dat [X] de beukenhaag niet heeft teruggebracht tot de voorgeschreven hoogte van 2 meter, zoals bepaald door de Overlegrechter in een eerder vonnis. [A] vordert schadevergoeding voor de kosten die hij heeft moeten maken om het groen te onderhouden, terwijl [X] een tegenvordering indient voor huurprijsvermindering en andere kosten. De kantonrechter oordeelt dat [A] de bewijslast heeft om aan te tonen dat [X] zijn verplichtingen niet is nagekomen. De kantonrechter wijst erop dat de hoogte van de haag kan variëren en dat [A] voldoende feiten moet aanvoeren om zijn vordering te onderbouwen. De vordering van [X] tot huurprijsvermindering wordt afgewezen omdat deze te laat is ingediend. De kantonrechter houdt verdere beslissingen aan totdat [A] bewijs kan leveren van zijn stellingen. De zaak wordt opnieuw op de rol gezet voor 5 april 2022.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Zwolle
Zaaknummer : 9529801 \ CV EXPL 21-4609
Vonnis van 29 maart 2022
in de zaak van
[A],
wonende te [woonplaats] ,
eisende partij in conventie, gedaagde partij in reconventie,
hierna te noemen [A] ,
rolgemachtigde: De Ruijter & Willemsen gerechtsdeurwaarders en incasso B.V.
tegen

1.[X] ,

2.
[Y],
beiden wonende te [woonplaats] ,
gedaagde partij in conventie, eisende partij in reconventie,
hierna gezamenlijk en in mannelijk enkelvoud te noemen [X] ,
verschenen in persoon.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 28 december 2021, waarin is bepaald dat een mondelinge behandeling zou worden gehouden;
- de conclusie van antwoord in reconventie en aanvullende producties in conventie;
- de mondelinge behandeling op 23 februari 2022, waarvan de griffier aantekeningen heeft gemaakt.
1.2.
De kantonrechter heeft van de zijde van [A] op 25 februari 2022 nog een akte met productie ontvangen. De kantonrechter laat deze brief bij de beoordeling van dit geschil buiten beschouwing, omdat deze te laat is ingediend en [X] niet meer op deze productie heeft kunnen reageren.
1.3.
De kantonrechter heeft bepaald dat hij voldoende is geïnformeerd om een beslissing te kunnen nemen. Die beslissing wordt in dit vonnis opgenomen en toegelicht.

2.Waar gaat deze zaak over?

2.1.
[X] huurde tot 31 januari 2021 van [A] een woning aan de [adres] in [plaats] . Tussen partijen ontstonden tijdens de huurperiode meerdere geschilpunten, onder meer over het onderhoud van het groen in de tuin. Dat geschil is voorgelegd aan de Overijsselse Overlegrechter, in het kader van een procedure op grond van art. 96 Rv [1] . De Overlegrechter heeft op 29 september 2020 in zijn vonnis bepaald – voor zover in deze zaak relevant – dat [X] de beukenhaag uiterlijk op 1 mei 2021 tot een hoogte van 200 cm moest terugbrengen en dat [X] de bomen en struiken moest onderhouden en tijdig moest snoeien.
2.2.
Maar [X] is verhuisd en per 31 januari 2021 is de huurovereenkomst tussen partijen geëindigd. Volgens [A] heeft [X] echter nagelaten om de haag te snoeien en de bomen en struiken te onderhouden. [A] wil nu dat [X] de kosten draagt die [A] heeft moeten maken om de werkzaamheden aan het groen alsnog uit te laten voeren. Dat gaat volgens [A] om een bedrag van € 1.975,00, te vermeerderen met rente, buitengerechtelijke incassokosten, proceskosten en nakosten. Maar [X] heeft een een tegenvordering ingediend voor precies hetzelfde bedrag. Hij wil dat [A] een bedrag van € 1.975,00 aan hem betaalt wegens verminderd huurgenot en wegens de kosten van het voeren van verweer in deze procedure. Daarnaast wil hij dat de kantonrechter [A] een contactverbod oplegt.
2.3.
De kantonrechter komt tot het oordeel dat [A] zijn stellingen eerst nog moet bewijzen en dat de vorderingen van [X] niet voor toewijzing in aanmerking komen. Hierna legt de kantonrechter verder uit hoe hij tot dat oordeel komt.

3.De beoordeling

In conventie

3.1.
In het vonnis van 29 september 2020 heeft de Overlegrechter het volgende bepaald:
“3.4. veroordeelt [X] om de beukenhaag op zijn kosten uiterlijk op 1 mei 2021 weer tot een hoogte van 200 cm terug te (laten) brengen,
(…)
3.7.
bepaalt dat [X] de bomen en struiken behorende bij het gehuurde (waaronder de beukenhaag, klimop, fruitbomen en taxus(haag)) moet onderhouden en tijdig moet snoeien,”
[A] moet zijn stellingen bewijzen
3.2.
Partijen twisten over de vraag of [X] de beukenhaag al dan niet heeft teruggebracht tot 2 meter, zoals de Overlegrechter heeft bepaald. [A] erkent wel dat [X] snoeiwerkzaamheden aan de beukenhaag heeft verricht, maar hij betwist dat [X] de beukenhaag daarbij heeft teruggebracht tot een hoogte van 2 meter. [X] stelt daarentegen, dat hij in het najaar van 2020, direct na het vonnis van de Overlegrechter, begonnen is om de beukenhaag tot 2 meter terug te brengen. Half november 2020 was hij met 2/3 van de haag klaar. Het laatste deel heeft hij toen laten zitten, omdat dat deel grensde aan de naastgelegen basisschool en de voormalige directrice van de basisschool hem eens had gevraagd om de haag niet te ver terug te snoeien, omdat leerlingen met ballen op het naastgelegen schoolplein speelden en – zo begrijpt de kantonrechter – de ballen anders in de tuin van [X] terecht zouden komen. Het laatste 1/3 deel heeft [X] na de (voor)oplevering op 25 januari 2021 samen met een zekere [B] teruggebracht tot 2 meter, waar zij toen in totaal 3 dagen mee bezig zijn geweest, aldus [X] .
3.3.
In deze procedure ligt het op de weg van [A] om voldoende feiten en omstandigheden stellen voor de conclusie dat [X] bij het einde van de huurovereenkomst de beukenhaag niet (geheel) heeft teruggebracht tot een hoogte van 2 meter. En nu [X] die feiten en omstandigheden voldoende gemotiveerd heeft tegengesproken, dient [A] die feiten en omstandigheden ook te bewijzen. Dit volgt uit artikel 150 Rv., waarin is bepaald: “
De partij die zich beroept op rechtsgevolgen van door haar gestelde feiten of rechten, draagt de bewijslast van die feiten of rechten, tenzij uit enige bijzondere regel of uit de eisen van redelijkheid en billijkheid een andere verdeling van de bewijslast voortvloeit.”Er is in deze zaak geen reden om de bewijslast tussen partijen anders te verdelen dan uit de hoofdregel van art. 150 Rv. voortvloeit. Vooral ook, omdat [A] wel heeft erkend dat [X] snoeiwerkzaamheden aan de beukenhaag heeft uitgevoerd, dient hij te bewijzen dat [X] de beukenhaag niet heeft teruggebracht tot een hoogte van 2 meter. Daarbij neemt de kantonrechter in aanmerking, wat de Overlegrechter in het meergenoemde vonnis heeft overwogen, te weten:
“Omdat het om een natuurlijk groeiproces gaat, zal de hoogte (…) van de haag niet overal precies die afmetingen hebben, de kantonrechter adviseert partijen daarom een marge van minimaal 8 centrimeter te hanteren.” De foto die [A] tijdens de zitting op 23 februari 2022 liet zien, gaf de kantonrechter geen inzicht in de hoogte van de haag eind januari 2021.
De kantonrechter zal [A] daarom een bewijsopdracht geven als hierna, onder de beslissing, staat genoemd.
3.4.
Daarnaast is er nog de stelling van [A] dat [X] voor zijn verhuizing de fruitbomen niet heeft gesnoeid zoals de Overlegrechter in zijn vonnis van 29 september 2020 had bepaald. Maar de kantonrechter gaat daaraan in deze procedure voorbij. De Overlegrechter had in zijn vonnis namelijk bepaald dat [X] (onder andere) de fruitbomen
“tijdig”moest terugsnoeien. Maar anders dan met betrekking tot de beukenhaag, heeft de Overlegrechter niet vastgesteld dat [X] de fruitbomen in deze afgelopen jaren niet goed heeft bijgehouden. De Overlegrechter heeft dan ook, eveneens anders dan met betrekking tot de beukenhaag, geen datum genoemd voor wanneer [X] de fruitbomen uiterlijk zou moeten snoeien. Nu de huurovereenkomst eind januari 2021 is geëindigd, is de verplichting om de fruitbomen te onderhouden en tijdig te snoeien komen te vervallen. Uit niets blijkt dat de fruitbomen eind januari 2021 te ver waren uitgegroeid. Daarbij neemt de kantonrechter in aanmerking dat het om een natuurlijk groeiproces gaat, en dat niet precies te zeggen valt wanneer de fruitbomen te ver zijn uitgegroeid. In ieder geval blijkt uit het vonnis van de Overlegrechter niet, dat de fruitbomen toen reeds te ver waren uitgegroeid. En uit de stellingen van [A] kan de kantonrechter ook niet de conclusie trekken dat de fruitbomen eind januari 2021 te ver waren uitgegroeid. Omdat de kantonrechter hierdoor niet kan vaststellen dat de fruitbomen eind januari 2021 reeds in een toestand verkeerden dat ze “niet tijdig gesnoeid” waren, ziet de kantonrechter geen juridische grondslag om [X] voor de kosten van het terugsnoeien van de fruitbomen op te laten draaien.
3.5.
Als [A] erin slaagt om zijn stelling te bewijzen dat [X] heeft nagelaten om de beukenhaag terug te snoeien tot 2 meter, dan moet de conclusie zijn dat [X] het gehuurde niet heeft achtergelaten in de staat waarin hij dat behoorde te doen [2] . Dat heeft tot gevolg dat hij schadeplichtig is. De vraag is vervolgens welk bedrag hij aan schadevergoeding moet betalen. In artikel 6:97 BW is bepaald dat de rechter de schade moet begroten op de wijze die het meest met de aard ervan in overeenstemming is en dat, als de omvang van de schade niet nauwkeurig kan worden vastgesteld, de rechter de schade dan moet schatten. Het is voor het bepalen van de schade niet relevant of [A] de snoeiwerkzaamheden aan de beukenhaag zelf uitvoert. De kantonrechter acht het redelijk om de omvang van de schade vast te stellen op het bedrag dat [A] zou moeten betalen, als hij die werkzaamheden zou uitbesteden. Daarvoor heeft [A] een prijsindicatie van [naam hovenier] van € 1.975,00 overgelegd. Dat bedrag komt echter om twee redenen niet voor volledige vergoeding in aanmerking. Schutte heeft namelijk in die prijsopgave ook rekening gehouden met werkzaamheden aan de fruitbomen. Maar die kosten komen, zoals hiervoor onder 3.4. overwogen, niet voor vergoeding in aanmerking. Verder valt op, dat [A] ten tijde van de oplevering van het gehuurde voor de snoei van de beukenhaag een bedrag van € 800,00 en voor de snoei van de fruitbomen een bedrag van € 300,00 heeft gevorderd. Die bedragen liggen aanmerkelijk lager dat de kostenbegroting van [naam hovenier] . Maar ook het bedrag van € 800,00 komt de kantonrechter vooralsnog hoog voor. Als [A] is geslaagd in bewijslevering van zijn stellingen, zal de kantonrechter bij het vaststellen van de schadevergoeding met deze omstandigheden rekening houden. Mogelijk zal de kantonrechter voor het inschatten van een redelijk bedrag voor de snoei van de beukenhaag een deskundige moeten inschakelen. Dat leidt dan onwillekeurig tot een verhoging van de proceskosten in deze zaak, die in het algemeen voor rekening komen van de partij die de procedure (in overwegende mate) verliest.
In reconventie
3.6.
De vordering van [X] om wegens verminderd huurgenot een huurprijsvermindering van 10% toe te wijzen, zal worden afgewezen. Op grond van artikel 7:207 in samenhang met 7:257 BW geldt dat een vordering tot vermindering van de huurprijs moet worden ingesteld binnen zes maanden vanaf de dag volgend op die waarop de huurder van het gebrek kennis heeft gegeven aan de verhuurder. Er kan geen huurprijsvermindering worden verlangd over een langere periode dan zes maanden voor het instellen van de vordering. [X] heeft de woning eind januari 2021 verlaten. De vordering tot huurprijsvermindering is ingesteld in november 2021. De vordering is dan ook te laat ingesteld.
3.7.
De gevorderde arbeidskosten en de kopieerkosten zullen ook worden afgewezen. Een partij die zonder gemachtigde procedeert, kan op grond van art. 238 Rv. om vergoeding van noodzakelijke reis- en verblijfkosten en noodzakelijke verletkosten vragen. Als die partij in het gelijk gesteld wordt, zal de in het ongelijk gestelde partij in die proceskosten worden veroordeeld. Overige kosten die gemaakt zijn in verband met het voeren van verweer komen niet voor vergoeding in aanmerking.
3.8.
Ten slotte zal ook de vordering tot het opleggen van een contactverbod worden afgewezen. Hoewel de relatie tussen partijen duidelijk verstoord is, is de kantonrechter van oordeel dat voor een contactverbod voor [A] geen aanleiding bestaat. Afgezien van de incasso- en dagvaardingsprocedure hebben partijen al ruim een jaar geen – persoonlijk – contact meer met elkaar gehad en er bestaat geen aanleiding om te veronderstellen dat dat in de toekomst anders zal zijn.
3.9.
De kantonrechter wil op de vorderingen in conventie en in reconventie tegelijk beslissen. Om die reden zal de kantonrechter de beslissing in reconventie aanhouden totdat ook op de vorderingen in conventie kan worden beslist.

4.De beslissing

De kantonrechter
In conventie
4.1.
draagt [A] op te bewijzen dat [X] de beukenhaag ten tijde van het einde van de huurovereenkomst niet had teruggebracht tot een hoogte van 2 meter;
4.2.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van 5 april 2022 voor uitlating door [A] of hij bewijs wil leveren door het overleggen van bewijsstukken, door het horen van getuigen en / of door een ander bewijsmiddel;
4.3.
bepaalt dat [A] , indien hij geen bewijs door getuigen wil leveren maar wel bewijsstukken wil overleggen, die stukken direct in het geding moet brengen;
4.4.
bepaalt dat [A] , indien hij getuigen wil laten horen, de namen van de te horen getuigen moet opgeven;
4.5.
bepaalt dat partijen op de rolzitting van 5 april 2022 schriftelijk 20 verhinderdata (of 40 verhinderingsdagdelen) kunnen opgeven voor de drie maanden volgend op deze rolzitting, waarna datum en tijdstip van het mogelijke getuigenverhoor zullen worden bepaald;
4.6.
bepaalt dat bij gebreke van de gevraagde opgave(n) de rechtbank het tijdstip van het getuigenverhoor zelfstandig zal bepalen, alsmede dat het getuigenverhoor zou kunnen worden bepaald op een verhinderdag, indien partijen bij hun opgave meer dan 20 verhinderdata (of 40 verhinderingsdagdelen) hebben opgegeven;
4.7.
bepaalt dat het getuigenverhoor in beginsel niet zal worden uitgesteld nadat daarvoor dag en tijdstip zijn bepaald;
4.8.
bepaalt dat dit getuigenverhoor zal plaatsvinden ten overstaan van mr. F. Koster in het gerechtsgebouw te Zwolle aan Schuurmanstraat 2;
4.9.
indien [A] getuigen wenst te horen, wordt er op gewezen dat er bij het oproepen van de getuigen rekening mee moet worden gehouden dat het verhoor van een getuige gemiddeld 45 minuten duurt;
4.10.
de namen en woonplaatsen van de getuigen en de tijdstippen waartegen zij zijn opgeroepen, dienen ten minste een week voor het verhoor aan de wederpartij en aan de griffier van de rechtbank te worden opgegeven;
4.11.
bepaalt dat partijen uiterlijk twee weken voor het eerste getuigenverhoor alle beschikbare bewijsstukken aan de rechtbank en de wederpartij moeten toesturen;
4.12.
houdt iedere verdere beslissing aan;
en in reconventie
4.13.
houdt iedere beslissing aan, totdat ook in conventie kan worden beslist,
Dit vonnis is gewezen door mr. F. Koster, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 29 maart 2022. (SB)

Voetnoten

1.Rv = het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering
2.Zie art. 224 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek