ECLI:NL:RBOVE:2022:914

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
5 april 2022
Publicatiedatum
5 april 2022
Zaaknummer
ak_21_779
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van de verstrekking van een Verklaring Omtrent het Gedrag (VOG) voor de functie van makelaar/taxateur

In deze uitspraak van de Rechtbank Overijssel, gedateerd 5 april 2022, is het beroep van eiser tegen de weigering van de minister voor Rechtsbescherming om een Verklaring Omtrent het Gedrag (VOG) af te geven voor de functie van makelaar/taxateur ongegrond verklaard. Eiser had op 31 augustus 2020 een aanvraag ingediend voor een VOG, maar deze werd op 25 november 2020 afgewezen. De minister stelde dat er sprake was van een gerechtvaardigde verdenking jegens eiser, die voortkwam uit een openstaande strafzaak met betrekking tot deelname aan een misdadige organisatie en oplichting. De rechtbank oordeelde dat de minister in redelijkheid had kunnen besluiten om de VOG te weigeren, omdat de risico's voor de samenleving bij de functie van makelaar/taxateur aanzienlijk waren, gezien de aard van de delicten waarvan eiser verdacht werd.

De rechtbank heeft de argumenten van eiser, waaronder zijn wens om een nieuwe toekomst op te bouwen en het feit dat hij geen invloed had op het lange tijdsverloop van de strafzaak, gewogen. Echter, de rechtbank concludeerde dat het belang van de bescherming van de samenleving zwaarder woog dan de belangen van eiser bij het verkrijgen van de VOG. De rechtbank benadrukte dat eiser nog steeds zijn werk als makelaar kon uitvoeren, ondanks de weigering van de VOG, en dat hij in de toekomst opnieuw een aanvraag kon indienen als de omstandigheden veranderden.

De uitspraak bevestigt de noodzaak voor een zorgvuldige afweging tussen de belangen van de aanvrager en de bescherming van de samenleving, vooral in gevallen waar er sprake is van ernstige strafbare feiten.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummer: ZWO 21/779

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. N.A.M. Kienhuis),
en

de minister voor Rechtsbescherming, verweerder

(gemachtigde: mr. K.W. Hau).

Procesverloop

In het besluit van 25 november 2020 (primair besluit) heeft verweerder een aanvraag van eiser om afgifte van een verklaring omtrent het gedrag (hierna: VOG) voor de functie van makelaar/taxateur bij VBO te [plaats 1] afgewezen.
In het besluit van 29 maart 2021 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 10 maart 2022 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Aanleiding
1.1
Op 31 augustus 2020 heeft eiser bij verweerder een vog aangevraagd. Op de aanvraag is ingevuld dat de vog wordt aangevraagd voor de functie: ‘Makelaar/taxateur’ bij VBO te [plaats 1] .
Op deze functies is het algemene screeningsprofiel van toepassing en zijn de volgende risicogebieden van toepassing:
Informatie - Bevoegdheid hebben tot het raadplegen en/of bewerken van
systemen;
- Met gevoelige/vertrouwelijke informatie omgaan;
Geld - Met contante en/of girale gelden en/of (digitale) waardepapieren
omgaan;
- Budgetbevoegdheid hebben;
Diensten - het verenen van diensten (advies, beveiliging, schoonmaak,
catering, onderhoud, etc.);
Zakelijke transacties - Beslissen over offertes (het voeren van onderhandelingen en het
afsluiten van contracten) en het doen van aanbestedingen.
1.2
Verweerder heeft de aanvraag van eiser getoetst aan de relevante artikelen uit de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens (Wjsg), het Besluit justitiële en strafvorderlijke gegevens en het beleid dat is neergelegd in de Beleidsregels VOG-NP-RP 2018 (gepubliceerd in de Staatscourant van 1 december 2017, nr. 68620; hierna: de beleidsregels).
1.3
Voor de beoordeling van eisers aanvraag geldt een terugkijktermijn van vier jaren. Binnen deze termijn zijn in het Justitieel Documentatie Systeem (JDS) over eiser de volgende gegevens geregistreerd:
- In het JDS staat een nog openstaande zaak geregistreerd wegens:
feit 1 deelneming aan misdadige organisatie (artikel 140 lid 1 Wetboek van Strafrecht),
feit 2 primair oplichting (artikel 326 Wetboek van strafrecht),
feit 2 subsidiair het medeplegen van oplichting (artikel 326 juncto artikel 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht).
Alle feiten zijn gepleegd in de periode van 1 januari 2009 tot en met 30 maart 2016 te [plaats 2] .
1.4
In de bezwaarfase is eiser op 19 januari 2021 telefonisch gehoord.
Waarom weigert verweerder de vog aan eiser te verlenen?
2. Verweerder stelt zich op het standpunt dat herhaling van de feiten waar eiser van wordt verdacht een belemmering zou vormen voor een behoorlijke uitoefening van de functie waarvoor de vog is aangevraagd. Er bestaat volgens verweerder een risico voor de samenleving. Dit criterium staat vermeld in artikel 35, eerste lid, van de Wjsg en wordt in paragraaf 3.2 van de beleidsregels het objectieve criterium genoemd. Op grond van het bepaalde in artikel 36 van de Wjsg kan verweerder in het onderzoek kennis nemen van alle justitiële gegevens uit de justitiële documentatie, waaronder openstaande strafzaken.
In paragraaf 3.3 van de beleidsregels staat ook een tweede criterium waaraan een aanvraag om een vog moet worden getoetst: het subjectieve criterium. Op grond van het subjectieve criterium kan worden geoordeeld dat het belang dat een aanvrager heeft bij het verstrekken van de vog zwaarder weegt dan het belang van de samenleving bij bescherming tegen het door middel van het objectieve criterium vastgestelde risico voor de samenleving. In dat geval wordt de vog afgegeven ondanks dat wordt voldaan aan het objectieve criterium.
Verweerder is van mening dat de gevraagde vog in dit geval niet op grond van het subjectieve criterium moet worden verleend. Volgens verweerder weegt het belang van beperking van de risico’s voor de samenleving in dit geval zwaarder dan het belang van eiser bij afgifte van een vog.
Beoordeling van het beroep
3. De rechtbank is van oordeel dat verweerder in redelijkheid heeft kunnen weigeren om de aangevraagde vog aan eiser te verlenen. Hieronder licht de rechtbank toe waarom hij tot dit oordeel komt. Daarbij betrekt de rechtbank de standpunten van eiser.
Het objectieve criterium
3.1
Verweerder overweegt in het bestreden besluit dat eiser in de werkzaamheden waarvoor de vog is aangevraagd (makelaar/taxateur) de bevoegdheid heeft tot het raadplegen en/of bewerken van systemen en met gevoelige/vertrouwelijke informatie om gaat. Daarnaast gaat eiser in die functie om met contante en/of girale gelden en heeft hij een budgetbevoegdheid. Ook beslist eiser in die functie over offertes, voert hij onderhandelingen en sluit contracten af.
Verweerder is van mening dat, als de eerder genoemde delicten zouden worden herhaald in de functie waarvoor de vog is aangevraagd, dit een belemmering voor een behoorlijke uitoefening van die functies zou vormen en risico’s voor de samenleving zou opleveren. Volgens verweerder zou dan het risico bestaan dat eiser informatie en gelden misbruikt om zichzelf of derden (financieel) te bevoordelen. Op grond hiervan concludeert verweerder in het bestreden besluit dat in dit geval aan het objectieve criterium is voldaan.
3.2
Eiser voert aan dat hij zijn functie zich slechts beperkt tot die van makelaar, waardoor hij niet bij enige financiële afwikkeling is betrokken en de genoemde risico’s zich niet voor kunnen doen. Daarnaast stelt hij slechts vijf weken bestuurder te zijn geweest en wel ná de periode waarop de verdenking ziet.
3.3
Deze beroepsgrond slaagt niet. Op de door eiser ingevulde aanvraag is duidelijk aangegeven dat de vog wordt gevraagd voor de functie van makelaar/taxateur bij de VBO. Tevens zijn daarbij de door verweerder in ogenschouw genomen risicogebieden benoemd. De rechtbank is van oordeel dat verweerder de juiste risicogebieden heeft bezien. Bij de toetsing van eisers aanvraag aan het objectieve criterium diende verweerder de volgende vraag te beantwoorden: als de delicten waar eiser van verdacht wordt worden herhaald in de uitoefening van de functies waarvoor de vog is aangevraagd, vormt dat dan een belemmering voor een behoorlijke uitoefening van die functies, mede gelet op het risico dat dit voor de samenleving oplevert? Verweerder beantwoordt deze vraag bevestigend en de rechtbank volgt verweerder hierin.
Het subjectieve criterium
3.4
Eiser is van mening dat verweerder bij de beoordeling of de vog op grond van het subjectieve criterium alsnog aan hem kan worden verleend onvoldoende gewicht aan zijn belangen heeft toegekend. In dit verband wijst eiser er op dat hij geen invloed heeft op het lange tijdsverloop van de strafzaak. Eiser wil graag een nieuwe toekomst opbouwen nu hij de makelaarsopleiding met succes heeft afgerond. Tevens wijst hij er op dat juist het lidmaatschap van de brancheorganisatie VBO er toe leidt dat er extra toezicht op hem wordt gehouden, hetgeen juist in het belang van de maatschappij is. Eiser heeft voorts aangevoerd dat gelet op alle rapporten de kans dat hij in de strafzaak veroordeeld zal worden nihil is, het gaat niet om hem maar om de directeur/bestuurder van de ondernemingen.
3.5
In dat verband stelt de rechtbank vast dat verweerder zich op grond van het proces-verbaal van verdenking ten aanzien van eiser van 26 oktober 2016 op het standpunt kon stellen dat sprake is van een gerechtvaardigde verdenking jegens eiser, nu het openbaar ministerie eiser een leidende rol toedicht en meent dat eiser op de hoogte was van de dagelijkse gang van zaken binnen de rechtspersonen. Dat eisers naam, zoals van de zijde van eiser is aangevoerd niet voorkomt in de door het OM opgemaakte samenvattende aanvullende procesdossier van 10 december 2018 doet daar, nog daargelaten dat zijn naam in die samenvatting wel een enkele keer wordt genoemd, niets aan af. In dat verband wijst de rechtbank er nog op dat ter zitting is gebleken dat het OM eiser, gelet op het feit dat de strafzaak eind maart daadwerkelijk ter zitting zal worden behandeld, nog steeds als verdachte aanmerkt.
3.5
Bij de toets aan het subjectieve criterium heeft verweerder het belang van bescherming van de samenleving tegen de vastgestelde risico’s afgezet tegen het belang van eiser bij verkrijging van een vog. Verweerder is van mening dat complexe fraudezaken, zeker als daar ook nog een internationaal aspect een rol speelt, nu eenmaal tijd vergen en dat daarom in het beleid de datum van het aanbrengen bij het openbaar ministerie als uitgangspunt wordt genomen. Daarvan uitgaande stelt verweerder dat het feit dat er een aanzienlijke tijd zit tussen de invallen in 2016, het aanbrengen van de strafzaak bij het openbaar ministerie en de strafrechtelijke afdoening, geen doorslaggevende betekenis kan worden toegekend. Daarmee is immers niet gezegd dat het risico voor de samenleving inmiddels voldoende is afgenomen. Op basis van deze overwegingen concludeert verweerder dat het belang van bescherming van de samenleving tegen de vastgestelde risico’s zwaarder dient te wegen dan de belangen van eiser bij verkrijging van de vog.
3.6
De rechtbank stelt vast dat verweerder terecht het in het beleid opgenomen uitgangspunt dat met betrekking tot de terugkijktermijn moet worden uitgegaan van de datum waarop de zaak bij het OM is aangebracht, als beginpunt heeft genomen en acht het niet onredelijk dat verweerder in de verstreken tijd geen aanleiding ziet om tot een ander oordeel te komen. Verder is de rechtbank van oordeel dat verweerder in redelijkheid het algemene belang van bescherming van de samenleving zwaarder heeft mogen laten wegen dan het belang van eiser bij verkrijging van een vog. De rechtbank acht het bestreden besluit niet in strijd met het evenredigheidsbeginsel. Daarbij is onder meer van belang dat uit de stukken en het verhandelde ter zitting blijkt dat eiser nog steeds zijn werk als makelaar kan uitvoeren. In die zin zijn alle energie, tijd en geld die eiser in zijn opleiding heeft gestopt zeker niet tevergeefs geweest. Dat eiser, als hij een vog zou krijgen, zich bij de brancheorganisatie kan laten inschrijven leidt evenmin tot het oordeel dat het bestreden besluit niet in stand kan blijven. De door eiser genoemde waarborgen van de controle op zijn werkzaamheden door het VBO zijn naar het oordeel van de rechtbank niet zo zwaarwegend als eiser stelt, aangezien die controle met name een controle achteraf zal zijn.
Daarnaast kan eiser op een later moment, bijvoorbeeld als hij zou worden vrijgesproken van de hem ten laste gelegde feiten of als de terugkijktermijn is verstreken, opnieuw bij verweerder een vog aanvragen.
Uit het voorgaande blijkt dat de rechtbank van oordeel is dat verweerders beoordeling van eisers aanvraag in stand kan blijven.
Conclusie
4. Het beroep is ongegrond.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.T. de Kwaasteniet, rechter, in aanwezigheid van
M.W. Hulsman, griffier. op
De beslissing wordt op de eerstvolgende donderdag na deze datum openbaar gemaakt.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.

Bijlage: Juridisch kader

Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens

Artikel 28
Een verklaring omtrent het gedrag is een verklaring van Onze Minister dat uit een onderzoek met betrekking tot het gedrag van de betrokken natuurlijke persoon of rechtspersoon ingesteld, gelet op het risico voor de samenleving in verband met het doel waarvoor de afgifte is gevraagd en na afweging van het belang van betrokkene, niet is gebleken van bezwaren tegen die natuurlijke persoon of rechtspersoon.
Artikel 35
1. Onze Minister weigert de afgifte van een verklaring omtrent het gedrag, indien in de justitiële documentatie met betrekking tot de aanvrager een strafbaar feit is vermeld, dat, indien herhaald, gelet op het risico voor de samenleving en de overige omstandigheden van het geval, aan het doel waarvoor de verklaring omtrent het gedrag wordt gevraagd, in de weg zal staan.
[…]
Artikel 36
1. Onze Minister kan bij zijn onderzoek met betrekking tot de afgifte van de verklaring omtrent het gedrag van een natuurlijk persoon kennis nemen van op de aanvrager betrekking hebbende justitiële gegevens alsmede van politiegegevens als bedoeld in artikel 1, onder a, van de Wet politiegegevens, met uitzondering van de gegevens waarover op grond van artikel 21, eerste lid, onderdeel e, geen mededeling kan worden gedaan aan de verzoeker, die gebruik maakt van zijn recht, als bedoeld in artikel 18, eerste lid.
[…]

Beleidsregels VOG-NP-RP 2018

Paragraaf 3. Beoordeling van de aanvraag
Ten behoeve van de beoordeling van een VOG-aanvraag ontvangt het COVOG alle justitiële gegevens betreffende de aanvrager die zijn geregistreerd in het JDS. De justitiële gegevens kunnen zowel uit Nederland als uit het buitenland afkomstig zijn. Aan de aanvrager die niet voorkomt in het JDS, wordt zonder meer een VOG afgegeven.
Wanneer de aanvrager voorkomt in het JDS wordt de vraag of een VOG kan worden afgegeven beoordeeld aan de hand van een objectief criterium en een subjectief criterium (zie hieronder paragraaf 3.2 en 3.3).
Paragraaf 3.1. Terugkijktermijn
Bij de beoordeling van de justitiële gegevens van de aanvrager wordt een terugkijktermijn in acht genomen. Voor de terugkijktermijn zijn van belang:
1. de periode waarover wordt teruggekeken en
2. de uitgangspunten om te bepalen of een justitieel gegeven binnen de van toepassing zijnde terugkijktermijn valt.
Paragraaf 3.1.1. Periode terugkijktermijn
Ten aanzien van de periodes waarover wordt teruggekeken wordt een onderscheid gemaakt tussen gevallen waarin de terugkijktermijn niet in duur wordt beperkt en gevallen waarin de terugkijktermijn wel in duur wordt beperkt.
[…]
Terugkijktermijn in duur beperkt
In alle andere gevallen dan hiervoor genoemd, is sprake van een terugkijktermijn die in duur wordt beperkt. Dit houdt in dat de beoordeling van de aanvraag in beginsel plaatsvindt aan de hand van de justitiële gegevens die ten aanzien van de aanvrager gedurende de vier jaren voorafgaand aan het moment van beoordeling voorkomen in het JDS. Van deze terugkijktermijn van vier jaren wordt slechts afgeweken wanneer sprake is van één van de hieronder genoemde uitzonderingen. In dat geval geldt de daar genoemde terugkijktermijn.
Van de terugkijktermijn van vier jaren wordt afgeweken indien:
a. de aanvraag voor een VOG naar het oordeel van het COVOG ziet op een functie met hoge integriteiteisen. In dat geval geldt een terugkijktermijn van tien jaren. Bij hoge uitzondering kan van deze termijn worden afgeweken indien het COVOG een langere termijn heeft vastgesteld;
b. de aanvraag voor een VOG samenhangt met een bijzondere wet of regeling waarin een andere termijn is opgenomen of samenhangt met de duur van een vergunning. In dat geval wordt aangesloten bij de duur van de vergunning of de in de desbetreffende wet- of regeling opgenomen termijn;
c. gebruik wordt gemaakt van één van de in paragraaf 3.4 beschreven bijzondere weigeringsgronden;
d. de VOG wordt aangevraagd door een persoon die ten tijde van de aanvraag de leeftijd van 23 jaren nog niet heeft bereikt. Behoudens het hiervoor gestelde, geldt in dat geval een terugkijktermijn van twee jaren, mits:
− er ten aanzien van de aanvrager geen justitiële gegevens worden aangetroffen die worden gekwalificeerd als misdrijven tegen de zeden, zoals hierboven genoemd, of geweldsmisdrijven waarvoor een vrijheidsstraf van zes jaar of meer kan worden opgelegd;
− er ten aanzien van de aanvrager geen sprake is van een justitieel gegeven dat betrekking heeft op (verdenking van) een misdrijf, als bedoeld in de artikelen 83, of 83b van het Wetboek van Strafrecht.
e. de aanvrager gedurende de voor zijn aanvraag relevante terugkijktermijn enige tijd een vrijheidsstraf of vrijheidsbenemende maatregel heeft ondergaan. In dat geval wordt de van toepassing zijnde terugkijktermijn (telkens) vermeerderd met de feitelijke duur van de vrijheidsbeneming. Dit totdat de terugkijktermijn bestaat uit in totaal vier jaren, dan wel de termijn als bedoeld onder a, b, c of d, waarin geen sprake is geweest van vrijheidsbeneming.
Indien in de voor de aanvraag van toepassing zijnde terugkijktermijn relevante justitiële gegevens zijn aangetroffen, betrekt het COVOG bij de beoordeling van de aanvraag ook alle overige voor de aanvraag relevante justitiële gegevens die buiten de terugkijktermijn liggen in de beoordeling van de aanvraag. Aan deze strafbare feiten komt, nu deze buiten de terugkijktermijn hebben plaatsgevonden, onvoldoende gewicht toe om zelfstandig te worden betrokken bij de beoordeling van de VOG-aanvraag. Deze strafbare feiten worden echter wel betrokken bij de subjectieve criteria en zullen derhalve een rol spelen bij de belangenafweging. Op grond van de zowel binnen als buiten de termijn aangetroffen strafbare feiten wordt een inschatting gemaakt van het risico dat de aanvrager opnieuw met justitie in aanraking komt.
Paragraaf 3.1.2. Uitgangspunten terugkijktermijn
Om te bepalen of een relevant justitieel gegeven binnen de terugkijktermijn valt wordt als uitgangspunt genomen:
a. de datum van rechterlijke uitspraak in eerste aanleg, of bij gebreke daarvan
b. de datum dat het Openbaar Ministerie een strafbeschikking heeft uitgevaardigd, of bij gebreke daarvan
c. de datum van de transactie zoals vermeld in het JDS, of bij gebreke daarvan
d. de datum dat het Openbaar Ministerie de beslissing heeft genomen de zaak te seponeren, of bij gebreke daarvan
e. de pleegdatum.
Alleen in onderstaande gevallen wordt van het bovenstaande afgeweken:
1. Wanneer tussen de pleegdatum en de datum zoals onder a, b, c of d genoemd een langere periode is verstreken dan twee jaren geldt de pleegdatum als uitgangspunt, tenzij sprake is van zedendelicten als bedoeld in deze beleidsregels en/of fraudedelicten.
2. Wanneer sprake is van zedendelicten als bedoeld in deze beleidsregels en/of fraudedelicten wordt in geval van een openstaande zaak als uitgangspunt genomen de datum waarop het justitiële gegeven bij het Openbaar Ministerie is aangebracht en is ingeschreven in het JDS.
Paragraaf 3.2. Het objectieve criterium
De afgifte van de VOG wordt in beginsel geweigerd indien wordt voldaan aan het objectieve criterium. Het objectieve criterium betreft de beoordeling of de justitiële gegevens die ten aanzien van de aanvrager zijn aangetroffen, indien herhaald, gelet op het risico voor de samenleving, een belemmering vormen voor een behoorlijke uitoefening van de functie/taak/bezigheid waarvoor de VOG is aangevraagd.
Het objectieve criterium bestaat uit de volgende elementen die hieronder nader worden uitgewerkt:
1. justitiële gegevens (strafbaar feit);
2. indien herhaald;
3. risico voor de samenleving en
4. een belemmering vormen voor een behoorlijke uitoefening van de functie/taak/bezigheid.
Paragraaf 3.2.1. Justitiële gegevens
De relevante justitiële gegevens die voorkomen in het JDS op naam van de aanvrager, of die betrekking hebben op de betreffende rechtspersonen of daarmee gelijkgestelde organisaties worden meegewogen bij de beoordeling. Indien een aanvraag wordt gedaan ten behoeve van een rechtspersoon, worden ook de relevante justitiële gegevens op naam van ieder van de (on)middellijke bestuurders, vennoten, maten of beheerders van die rechtspersoon meegewogen.
Ook de inhoud van een dagvaarding, een kennisgeving van (niet) verdere vervolging en beleidssepots kunnen een rol spelen bij de beoordeling van een aanvraag. Ten aanzien van sepots geldt dat alleen sepotbeslissingen die op beleidsmatige gronden zijn genomen (de zogenoemde beleidssepots) in de beoordeling van een VOG-aanvraag worden betrokken. Sepotbeslissingen die zijn genomen omdat processuele omstandigheden een succesvolle vervolging in de weg staan (de zogenoemde technische sepots) worden niet in de beoordeling van een VOG-aanvraag betrokken.
Paragraaf 3.2.2. Indien herhaald
Het COVOG toetst of het justitiële gegeven, op zichzelf en afgezien van de persoon van de aanvrager, indien herhaald, een behoorlijke uitoefening van de functie/taak/bezigheid zou verhinderen, omdat daarbij een risico voor de samenleving ontstaat.
Toepassing van het objectieve criterium ziet slechts op de vraag of er sprake zou zijn van een risico voor de samenleving wanneer dit of een soortgelijk strafbaar feit zou worden gepleegd door een persoon in de uitoefening van de functie/taak/bezigheid waarvoor de VOG wordt aangevraagd. Bij de beoordeling van het objectieve criterium is niet relevant of het feit plaatsvond in de privésfeer. Evenmin is het relevant of er sprake is van een reëel recidivegevaar.
Paragraaf 3.2.3. Risico voor de samenleving
Bij de vaststelling van het risico voor de samenleving wordt een onderverdeling gemaakt in risico’s voor informatie, geld, goederen, diensten, zakelijke transacties, proces, aansturen organisatie en personen. Met behulp van een algemeen screeningsprofiel en een aantal specifieke screeningsprofielen worden de risico’s nader uitgewerkt. Op basis hiervan kan worden beoordeeld of een justitieel gegeven als relevant moet worden beschouwd voor het doel van de aanvraag.
Paragraaf 3.2.4. Belemmering voor een behoorlijke uitoefening van de functie/taak/bezigheid
De relatie tussen het justitiële gegeven en de functie/taak/bezigheid die de aanvrager gaat vervullen bepaalt of een justitieel gegeven, gelet op het risico voor de samenleving, een belemmering vormt voor een behoorlijke uitoefening van de functie/taak/bezigheid.
Een belemmering voor de behoorlijke uitoefening van de functie/taak/bezigheid kan voorts bestaan op grond van:
− de aard van het delict en/of
− de locatie waar de werkzaamheden worden verricht.
[…]
Paragraaf 3.2.5. Rodedraadcriterium
Aan het objectieve criterium kan ook voldaan zijn als er binnen de relevante terugkijktermijn geen relevante strafbare feiten zijn aangetroffen. Indien sprake is van strafbare feiten die niet (direct) relevant zijn, maar die wel een negatieve indruk geven van de integriteit van de aanvrager kan er worden geoordeeld dat er een risico bestaat voor de samenleving. Voorwaarde voor toepassing van dit criterium is dat sprake is van een reeks van veroordelingen, transacties, strafbeschikkingen, openstaande zaken of (voorwaardelijke) sepots en er buiten de terugkijktermijn sprake is van minimaal één relevant justitieel gegeven in de justitiële documentatie van de aanvrager.
Paragraaf 3.3. Het subjectieve criterium
Op grond van het subjectieve criterium kan worden geoordeeld dat het belang dat een aanvrager heeft bij het verstrekken van de VOG zwaarder weegt dan het belang van de samenleving bij bescherming tegen het door middel van het objectieve criterium vastgestelde risico voor de samenleving. In dat geval wordt de VOG afgegeven ondanks dat wordt voldaan aan het objectieve criterium.
Voor de toepassing van het subjectieve criterium wordt onderscheid gemaakt tussen enerzijds aanvragen waarop het reguliere beoordelingskader van toepassing is (zie paragraaf 3.3.1) en anderzijds aanvragen waarop het verscherpte toetsingskader van paragraaf 3.3.2 van toepassing is (zie paragraaf 3.3.2).
Paragraaf 3.3.1. Omstandigheden van het geval
Het subjectieve criterium ziet op omstandigheden van het geval die ertoe kunnen leiden dat de objectieve vaststelling van een risico voor de samenleving ten aanzien van deze aanvrager niet zou moeten leiden tot een weigering van de afgifte van de VOG.
Omstandigheden van het geval die altijd in de beoordeling worden betrokken zijn:
− de afdoening van de strafzaak;
− het tijdsverloop;
− de hoeveelheid antecedenten.
Indien de aanvrager ten tijde van het plegen van een strafbaar feit minderjarig was, betrekt het COVOG dit in de beoordeling van de aanvraag. Ten behoeve van een goede oordeelsvorming is het COVOG bevoegd inlichtingen in te winnen bij het Openbaar Ministerie en de reclassering.
Naast justitiële gegevens kunnen ook politiegegevens de beoordeling worden betrokken. In de politiesystemen kunnen bijvoorbeeld mutaties omtrent strafbare feiten aanwezig zijn, opgemaakte processen-verbaal en (dag)rapporten. Ondanks het feit dat deze informatie niet in alle gevallen tot vervolging heeft geleid, kan deze bij de beoordeling van de aanvraag worden meegewogen. Hierdoor wordt een betrouwbaar beeld verkregen van de integriteit van de aanvrager.
Omstandigheden waaronder het feit is gepleegd
In het geval dat het COVOG na weging van de omstandigheden van het geval niet tot een goede oordeelsvorming kan komen en twijfel heeft over de vraag of een VOG kan worden afgegeven, worden de omstandigheden waaronder het strafbare feit heeft plaatsgevonden in de beoordeling betrokken.