ECLI:NL:RBOVE:2022:947

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
12 april 2022
Publicatiedatum
8 april 2022
Zaaknummer
08/194432-21 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verkrachting na onvoldoende bewijs van dwang

De rechtbank Overijssel heeft op 12 april 2022 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 25-jarige man, die werd beschuldigd van verkrachting. De zaak kwam voor de rechtbank na een openbare terechtzitting op 29 maart 2022. De officier van justitie, mr. S. Markink-Grolman, vorderde een veroordeling, terwijl de verdediging, vertegenwoordigd door mr. G.A.S. Maduro, pleitte voor vrijspraak. De tenlastelegging betrof een incident op 23 december 2020 in Almelo, waarbij de verdachte de aangeefster zou hebben gedwongen tot seksuele handelingen. De rechtbank oordeelde dat, hoewel het mogelijk is dat de aangeefster de seks als ongewenst heeft ervaren, er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs was dat de verdachte zich hiervan bewust was. De rechtbank benadrukte dat de verklaring van de aangeefster niet voldoende steun vond in ander bewijs, zoals getuigenverklaringen of fysieke bewijzen. De rechtbank concludeerde dat de aangifte niet voldoende was om tot een bewezenverklaring te komen, en sprak de verdachte vrij van de tenlastelegging. Daarnaast werd de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering tot schadevergoeding, en werd het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis opgeheven.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Almelo
Parketnummer: 08/194432-21 (P)
Datum vonnis: 12 april 2022
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1996 in [geboorteplaats] ,
ingeschreven op het adres [adres] .

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 29 maart 2022.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie
mr. S. Markink-Grolman en van wat door verdachte en zijn raadsman
mr. G.A.S. Maduro, advocaat in Rotterdam, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte op 23 december 2020 in Almelo [aangever] heeft verkracht.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
hij op of omstreeks 23 december 2020 te Almelo, althans in Nederland, door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid,
[aangever] heeft gedwongen tot het ondergaan van een of meer handelingen die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [aangever] , te weten het brengen van zijn penis in de mond en/of in de vagina van die [aangever] , en bestaande dat geweld of die andere feitelijkheid en/of die bedreiging met geweld of die andere feitelijkheid hierin dat verdachte
- aan de achterkant van de fiets van die [aangever] heeft getrokken en/of dwingend tegen die [aangever] heeft gezegd dat zij van haar fiets af moest stappen en/of
- dwingend tegen die [aangever] heeft gezegd dat zij een auto in moest gaan en/of die [aangever] in die auto heeft geduwd en/of
- met die [aangever] naar een carpoolplaats is gereden en/of aldaar die auto heeft geparkeerd en/of
- de autodeuren op slot heeft gedaan en/of
- dwingend tegen die [aangever] heeft gezegd dat zij haar kleding moest uittrekken en/of de broek en onderbroek van die [aangever] omlaag heeft getrokken en/of
- die [aangever] op haar zij heeft geduwd/gelegd en/of
- het hoofd van die [aangever] heeft vastgepakt en/of vastgehouden en/of naar zijn penis heeft bewogen en/of
- ( hierbij) misbruik heeft gemaakt van zijn fysieke overwicht op die [aangever] en/of
- ( hierbij) voorbij is gegaan aan de verbale en/of non-verbale signalen van verzet/weerstand van die [aangever] en/of
- ( hierbij) een bedreigende situatie heeft gecreëerd waarin die [aangever] zich niet aan
bovengenoemde handelingen kon of durfde te onttrekken.

3.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.De bewijsmotivering

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het ten laste gelegde, behalve hetgeen ten laste is gelegd onder het vierde gedachtestreepje, wettig en overtuigend bewezen is.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte van het ten laste gelegde moet worden vrijgesproken.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Aangeefster heeft bij de politie verklaard dat zij op 23 december 2020 door verdachte in zijn auto is meegenomen naar de carpoolplaats bij het [bedrijventerrein] in Almelo en dat zij daar door hem is gedwongen tot seks. Aangeefster heeft verder verklaard dat zij meerdere keren kenbaar heeft gemaakt dat zij geen seks wilde en dat zij heeft tegengestribbeld.
Verdachte heeft verklaard dat hij op 23 december 2020 met aangeefster naar de carpoolplaats is gereden en dat hij daar – volgens hem met wederzijdse instemming – seks met haar heeft gehad. Hij heeft niet gemerkt dat zij geen seks wilde en na de seks heeft verdachte zijn naam achtergelaten op het Facebookaccount van aangeefster en haar teruggebracht naar haar fiets.
De rechtbank stelt op grond van het dossier en het besprokene ter zitting vast dat op
23 december 2020 tussen verdachte en aangeefster seks heeft plaatsgevonden. Om tot een bewezenverklaring van het ten laste gelegde te komen dient de rechtbank de vraag te beantwoorden of verdachte aangeefster heeft gedwongen tot het ondergaan van deze seks. Bij de beantwoording van die vraag – en daarmee de kernvraag om tot een bewezenverklaring van het ten laste gelegde te komen – is van belang of het voor verdachte kenbaar was dat aangeefster geen seks met hem wilde en hij voorbij is gegaan aan de verbale en/of non-verbale signalen van haar verzet.
De rechtbank stelt bij de beoordeling van die vraag voorop dat op grond van het bepaalde in het tweede lid van artikel 342 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) het bewijs dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, door de rechter niet uitsluitend kan worden aangenomen op de verklaring van één getuige. Deze bepaling strekt ter waarborging van de deugdelijkheid van de bewijsbeslissing, in die zin dat zij de rechter verbiedt tot een bewezenverklaring te komen ingeval de door één getuige gereleveerde feiten en omstandigheden op zichzelf staan en onvoldoende steun vinden in ander bewijsmateriaal.
De vraag of aan het bewijsminimum van artikel 342, tweede lid, Sv, is voldaan, laat zich evenwel niet in algemene zin beantwoorden, maar vergt een beoordeling van het concrete geval. De aangifte moet voldoende steun vinden in ander bewijsmateriaal. Hiervoor kan voldoende zijn dat de gebezigde verklaring op specifieke punten steun vindt in ander bewijsmateriaal, zodat die verklaring daarmee niet op zichzelf staat, maar als het ware ingebed is in een concrete context die bevestiging vindt uit andere bron.
De rechtbank constateert dat aan het dossier en het verhandelde ter terechtzitting geen ander direct bewijs valt te ontlenen dat voor verdachte kenbaar was dat aangeefster de seks niet wilde, dan de verklaringen hierover van aangeefster.
In beginsel zouden de appjes die aangeefster op 23 december 2020 om 20:04 uur naar haar begeleidster heeft gestuurd en waarin zij vraagt de politie te bellen, als steunbewijs kunnen gelden, maar deze appjes zijn niet te herleiden tot een andere bron dan aangeefster zelf en uit het enkel sturen van de appjes kan bovendien niet worden afgeleid dat daarmee ook voor verdachte kenbaar was dat aangeefster geen seks wilde. De rechtbank acht de tekstberichten niet bruikbaar als steunbewijs.
Evenmin is steunbewijs te vinden in de verwonding aan het hoofd van aangeefster, die zou zijn ontstaan toen verdachte haar in de auto duwde. Niet alleen heeft aangeefster wisselend verklaard over de mate van vrijwilligheid bij het in de auto stappen (aanvankelijk door woorden gedwongen, later geduwd), ook is de verwonding pas op 29 december 2020 – dus zes dagen nadien – geconstateerd en heeft zij er op de avond van het incident zelf niets over gezegd.
In het dossier ontbreken getuigenverklaringen die de verklaring van aangeefster ondersteunen dat zij verdachte kenbaar heeft gemaakt dat zij de seks niet wilde.
Niet enkel opvallend, maar in deze zaak des te schrijnender, acht de rechtbank de expliciete weigering van de directe begeleiders van aangeefster om een getuigenverklaring bij de politie af te leggen. Deze getuigen hadden wellicht kunnen verklaren over de gemoedstoestand van aangeefster vlak na de seks en over wat zij wellicht tegen hen heeft gezegd over de seks en haar vermeende verzet.
Gelet op het voorgaande komt de rechtbank tot de conclusie dat het zeer wel mogelijk is dat aangeefster de seks met verdachte als ongewenst of onaangenaam heeft ervaren, maar dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs is dat dit voor verdachte ook als zodanig kenbaar was.
De rechtbank zal verdachte dan ook vrijspreken van het ten laste gelegde.

5.De schade van benadeelde

[aangever] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces. De benadeelde partij wordt bijgestaan door mr. R.W. Hoevers, advocaat te Enschede. De benadeelde partij vordert verdachte te veroordelen om schadevergoeding te betalen van een bedrag van € 5.000,-- te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop de schade is ontstaan. Het gevorderde bedrag betreft geleden immateriële schade.
Nu verdachte wordt vrijgesproken van het ten laste gelegde feit zal de rechtbank de benadeelde partij op de voet van artikel 361, tweede lid, Sv niet-ontvankelijk verklaren in de vordering. De benadeelde partij kan de vordering slechts aanbrengen bij de burgerlijke rechter.

6.De voorlopige hechtenis

Nu verdachte wordt vrijgesproken van het hem ten laste gelegde feit zijn er geen gronden meer om de voorlopige hechtenis te laten voortduren. De rechtbank zal daarom het geschorste bevel voorlopige hechtenis opheffen.

7.De beslissing

De rechtbank:
vrijspraak
- verklaart niet bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij;
schadevergoeding
- bepaalt dat de benadeelde partij [aangever] niet-ontvankelijk is in de vordering, en dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
opheffing geschorte bevel voorlopige hechtenis
- heft het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis op met ingang van heden.
Dit vonnis is gewezen door mr. H. Stam, voorzitter, mr. E. Venekatte en
mr. D. van den Berg, rechters, in tegenwoordigheid van mr. W.J. van der Leest, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 12 april 2022.