ECLI:NL:RBOVE:2022:994

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
12 april 2022
Publicatiedatum
12 april 2022
Zaaknummer
ak_ 22_416
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening en ongegrondverklaring beroep inzake openbaarmaking van informatie door de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit

In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 12 april 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, en de Stichting "Varkens in Nood". Eiser had een pro-forma bezwaarschrift ingediend tegen een besluit van de minister om bepaalde rapporten gedeeltelijk openbaar te maken op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob). De minister had eiser de gelegenheid gegeven om zijn bezwaarschrift te ondertekenen en de gronden van bezwaar binnen vier weken in te dienen. Eiser heeft echter nagelaten om een aanvullend bezwaarschrift in te dienen, wat leidde tot de niet-ontvankelijkheid van zijn bezwaar door de minister.

De rechtbank oordeelde dat de minister terecht het bezwaar niet-ontvankelijk had verklaard, omdat eiser niet voldeed aan de vereisten van de Awb, waaronder het ontbreken van een handtekening en de gronden van bezwaar. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat eiser geen afdoende verklaring heeft gegeven voor het niet indienen van aanvullende bezwaargronden. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard, en het verzoek om een voorlopige voorziening werd afgewezen. De rechtbank concludeerde dat er geen aanleiding bestond voor het treffen van een voorlopige voorziening, aangezien het beroep ongegrond was.

De uitspraak werd gedaan door voorzieningenrechter A.T. de Kwaasteniet, in aanwezigheid van griffier C. Kuiper. De uitspraak wordt openbaar gemaakt op de eerstvolgende donderdag na de datum van uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummers: AWB 22/3 en 22/416
uitspraak van de voorzieningenrechter op het beroep en het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser,

en

de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder.

Procesverloop

Bij brief van 12 oktober 2020 heeft de Stichting “Varkens in Nood”(verder: de Stichting) bij verweerder een verzoek op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) ingediend.
Bij brief van 12 augustus 2021 heeft verweerder eiser de gelegenheid gegeven om een zienswijze in te dienen over de voorgenomen openbaarmaking van informatie die op het bedrijf van eiser ziet. Van deze gelegenheid heeft eiser gebruik gemaakt in een brief van
24 augustus 2021.
In het besluit van 22 december 2021 (het primaire besluit) heeft verweerder besloten om rapporten van bevindingen inclusief bijlagen van aandachtsbedrijven (waar het landbouwhuisdieren betreft) die in de maanden 2019 tot en met augustus 2020 door de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (hierna NVWA) zijn bezocht, met toepassing van artikel 6, vijfde lid, van de Wob (uitgestelde verstrekking), gedeeltelijk openbaar te maken.
Eiser heeft tegen dit besluit op 3 januari 2022 een pro-forma bezwaarschrift ingediend. Bij brief van 6 januari 2022 heeft verweerder aan eiser verzocht het ingediende bezwaarschrift te ondertekenen en de gronden van het bezwaar binnen vier weken in te dienen.
Eiser heeft de voorzieningenrechter tevens gevraagd om een voorlopige voorziening te treffen.
Bij brief van 4 januari 2022 heeft de rechtbank aan eiser verzocht de gronden van het verzoek mee te delen. Aan dit verzoek heeft eiser bij brief van 10 januari 2022 voldaan.
Verweerder heeft de openbaarmaking van (delen van) de documenten in geschil opgeschort totdat de voorzieningenrechter een uitspraak heeft gedaan op het verzoek om een voorlopige voorziening.
Verweerder heeft een verweerschrift en de op de zaak betrekking hebbende stukken naar de rechtbank gestuurd.
Van de mogelijkheid als derde belanghebbende aan de behandeling bij de verzoekschriftprocedure deel te nemen heeft de Stichting geen gebruik gemaakt.
Bij besluit van 15 februari 2022 heeft verweerder het door eiser ingediende bezwaarschrift kennelijk niet-ontvankelijk verklaard wegens het ontbreken van een handtekening van verzoeker en wegens het ontbreken van de gronden van bezwaar.
Op 9 maart 2022 heeft eiser tegen dit besluit beroep ingesteld. Dit beroep is geregistreerd bij de rechtbank onder nummer Awb 22/416.
Het verzoek om een voorlopige voorziening wordt, gelet op artikel 8:81, vijfde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), gelijkgesteld met een verzoek gedaan hangende het beroep bij de rechtbank.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 31 maart 2022
Eiser is in persoon verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A.H.T.M. van Straaten middel een videoverbinding.

Overwegingen

1. Op grond van artikel 6:5, aanhef en eerste lid, van de Awb moet een bezwaarschrift ondertekend zijn en dient het aan een aantal vereisten te volden. Eén van deze vereisten is dat het bezwaarschrift de gronden van het bezwaar dient te bevatten. Op grond van artikel 6:6 van de Awb kan het bezwaar niet-ontvankelijk worden verklaard als niet aan deze vereisten is voldaan.
2. Zoals aangegeven onder de rubriek Procesverloop heeft verweerder op 6 januari 2022 de ontvangst van het door eiser op 3 januari 2022 ingediende pro-forma bezwaarschrift bevestigd, alsmede eiser in de gelegenheid gesteld om binnen vier weken na verzending van de brief de gronden van het bezwaar alsmede een ondertekend exemplaar van zijn bezwaarschrift aan te leveren. Daarbij heeft verweerder aangegeven dat, indien eiser van de herstelmogelijkheid geen of onvoldoende gebruik maakt, zijn bezwaarschrift (kennelijk) niet-ontvankelijk kan worden verklaard.
3.Vast staat dat eiser binnen de gestelde termijn de gebreken niet heeft hersteld. Nu eiser zijn bezwaar- en beroepschriften handmatig indient is de voorzieningenrechter van oordeel dat het ontbreken van een handtekening op het door eiser op 3 januari 2022 ingediende bezwaarschrift eiser niet te zwaar dient te worden aangerekend. Aan de identiteit van het door eiser op 3 januari 2022 ingediende bezwaarschrift hoefde verweerder naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet te twijfelen.
4. Voor het niet indienen van een aanvullend bezwaarschrift heeft eiser ter zitting geen afdoende verklaring kunnen geven. Dat eiser meerdere bezwaar- en beroepsprocedures heeft lopen doet niets af aan het feit dat de door verweerder op 4 januari 2022 toegezonden brief niets aan duidelijkheid te wensen over laat. Niets stond eiser in de weg binnen vier weken aanvullende bezwaargronden in te dienen. De voorzieningenrechter heeft eiser in dezelfde periode verzocht de gronden van zijn verzoek om voorlopige voorziening mee te delen. Eiser heeft hierop gereageerd bij brief van 10 januari 2022. Uit de brief blijkt niet dat eiser hiermee ook heeft bedoeld de gronden van het bezwaar tegen het besluit van 22 december 2012 aan te vullen en gelet op de inhoud van de brief kan deze ook niet als aanvulling op het bezwaar worden aangemerkt.
5. Verweerder heeft op grond van artikel 6:5 van de Awb het bezwaar terecht niet-ontvankelijk verklaard wegens het ontbreken van aanvullende bezwaargronden.
6. Het beroep is ongegrond. Dit betekent dat voor het treffen van een voorlopige voorziening geen aanleiding bestaat.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- verklaart het beroep ongegrond.
- wijst het verzoek om een voorlopige voorziening te treffen af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.T. de Kwaasteniet, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van C. Kuiper, griffier, op
De uitspraak wordt openbaar gemaakt op de eerstvolgende donderdag na deze datum.
griffier de voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak voor zover daarbij is beslist op het beroep, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.