ECLI:NL:RBOVE:2023:1003

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
14 maart 2023
Publicatiedatum
21 maart 2023
Zaaknummer
10111206 \ CV EXPL 22-3507
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot terugbetaling van koopsom na ontbinding van koopovereenkomst van auto’s

In deze zaak heeft eiser twee auto’s gekocht van gedaagde sub 1 voor een totaalbedrag van € 19.500,-. Na het niet leveren van de auto’s hebben partijen de overeenkomst ontbonden, maar gedaagde sub 1 heeft de koopsom niet terugbetaald. Gedaagde sub 1 heeft later een bedrag van € 22.500,- aangeboden als compensatie, maar de kantonrechter oordeelt dat er geen bindende afspraak is gemaakt over dit bedrag. De kantonrechter wijst de oorspronkelijke hoofdsom van € 19.500,- toe aan eiser, verminderd met een eerder betaald bedrag van € 2.500,-. De procedure begon met een dagvaarding op 15 september 2022, waarbij gedaagden in eerste instantie niet verschenen. Na een verstekvonnis en een verzoek om uitstel door gedaagde sub 2, werd het verstekvonnis ingetrokken. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de koopsom van € 19.500,- door eiser is voldaan, maar dat de auto’s nooit zijn geleverd. De kantonrechter concludeert dat gedaagde sub 1 in verzuim is met de terugbetaling van de koopsom en wijst de vordering van eiser toe, inclusief buitengerechtelijke incassokosten. Gedaagden worden hoofdelijk veroordeeld tot betaling van het toegewezen bedrag, inclusief wettelijke rente en proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANKOVERIJSSEL
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Enschede
Zaaknummer: 10111206 \ CV EXPL 22-3507
Vonnis van 14 maart 2023
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser] ,
gemachtigde: mr. L. Bezoen,
tegen

1.de vennootschap onder firma [X] ,

gevestigd en kantoorhoudende te [vestigingsplaats] ,
hierna te noemen: [gedaagde sub 1] ,
gemachtigde: De Collector Incasso,
2.
[gedaagde sub 2], in hoedanigheid van vennoot van [gedaagde sub 1] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: [gedaagde sub 2] ,
gemachtigde: De Collector Incasso,
3.
[Z] HOLDING B.V., in hoedanigheid van vennoot van [gedaagde sub 1] ,
gevestigd en kantoorhoudende te [vestigingsplaats] ,
hierna te noemen: [gedaagde sub 3] ,
niet verschenen,
gezamenlijk te noemen: gedaagden.

1.De beslissing in het kort

1.1.
[eiser] heeft twee auto’s van [gedaagde sub 1] gekocht en heeft daarvoor een bedrag van € 19.500,- betaald. Partijen hebben later de overeenkomst ontbonden, maar [gedaagde sub 1] heeft de door [eiser] betaalde koopsom niet terug betaald. [gedaagde sub 1] heeft op enig moment aan [eiser] aangeboden om, als compensatie, een bedrag van € 22.500,- te betalen. Dat bedrag vordert [eiser] in deze procedure.
1.2.
De kantonrechter is van oordeel dat tussen partijen geen afspraak tot stand is gekomen op grond waarvan [gedaagde sub 1] is gehouden om een bedrag van € 22.500,- te betalen aan [eiser] . Daarom wijst zij de oorspronkelijke hoofdsom van € 19.500,- (verminderd met het reeds door [gedaagde sub 1] betaalde bedrag van € 2.500,-) toe.
2. De procedure
2.1.
[eiser] heeft bij dagvaarding van 15 september 2022 een vordering tegen gedaagden ingesteld. Daarna is door de rechtbank ten onrechte een verstekvonnis gewezen. [gedaagde sub 2] had immers een uitstelverzoek gedaan, dat over het hoofd is gezien. [gedaagde sub 2] is in deze procedure gedagvaard in zijn hoedanigheid van vennoot van [gedaagde sub 1] . Hij heeft om uitstel gevraagd. De kantonrechter is van oordeel dat hij (ook) uitstel heeft gevraagd voor [gedaagde sub 1] . [gedaagde sub 2] procedeerde op dat moment immers in persoon, zodat er geen reden is om zijn verzoek tot uitstel beperkt op te vatten. Om die reden is het verstekvonnis ingetrokken.
2.2.
Op 25 oktober 2022 heeft de rechtbank een conclusie van antwoord van [gedaagde sub 1] ontvangen (bij monde van haar gemachtigde [A] van de Collector Incasso). [gedaagde sub 2] heeft geen inhoudelijk verweer gevoerd.
2.3.
Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 8 november 2022;
- de akte eiswijziging van de zijde van [eiser] , door de rechtbank ontvangen op 16 februari 2023;
- het e-mailbericht van (de gemachtigde van) [gedaagde sub 1] van 16 februari 2023, waarin hij reageert op de akte eiswijziging;
- de mondelinge behandeling van 16 februari 2023, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt en waarbij aanwezig waren: [eiser] , bijgestaan door mr. L. Bezoen. [gedaagde sub 1] is zoals is meegedeeld, niet verschenen,
- de spreekaantekeningen van [eiser] .
2.4.
Ten slotte is vonnis bepaald.

3.De feiten

3.1.
[eiser] en [gedaagde sub 1] hebben op 8 oktober 2021 en op 11 oktober 2021 mondelinge koopovereenkomsten gesloten, waarbij [eiser] twee auto’s van [gedaagde sub 1] heeft gekocht. De koopsom van de auto’s betrof € 12.500,- en € 7.000,-. De totale koopsom van € 19.500,00 heeft [eiser] voldaan per bankoverschrijving.
3.2.
Omdat levering van de auto’s door [gedaagde sub 1] uitbleef, zijn [eiser] en [gedaagde sub 2] het er via Whatsapp over eens geworden de koopovereenkomst(en) te ontbinden. In de Whatsapp-berichten staat het volgende:

Beste [gedaagde sub 2], kantonrechter)
zoals gisteren met jou en mij afgesproken zien wij van de levering van de 2 Corvette,s af en crediteer jij deze en betaal jij mij het geld terug €19500 alvast een fijn weekend [eiser], kantonrechter).
Goedemorgen [eiser] , dat is geheel akkoord. Het wordt geregeld. Goed Weekend.”
3.3.
Op 13 juli 2022 heeft de advocaat van [eiser] een sommatie gestuurd naar [gedaagde sub 1] , waarin hij nadrukkelijk heeft gevraagd om terugbetaling van de koopsom.
3.4.
Op 13 juli 2022 doet [gedaagde sub 1] twee voorstellen. [gedaagde sub 1] bood aan om in de eerste week van augustus de koopsom, te vermeerderen met een compensatie, te betalen aan [eiser] . Haar tweede voorstel is het leveren van twee andere auto’s, met andere woorden terugbetaling in natura.
3.5.
Op 14 juli 2022 mailt [gedaagde sub 2] het volgende aan de gemachtigde van [eiser] :
“Tevens ben ik ook nog bereid om in de eerste week van augustus €22.500 te betalen, om [eiser] te compenseren. (…)”.
3.6.
Partijen worden het niet eens over de terugbetaling in natura en op 27 juli 2022 heeft de gemachtigde van [eiser] erop aangedrongen om het door [gedaagde sub 1] aangeboden bedrag van € 22.500,- te betalen.
3.7.
Op 21 augustus 2022 heeft [gedaagde sub 2] via Whatsapp het volgende terugbetalingsschema aan [eiser] gestuurd:
“- uiterst 27-08-2022 € 5.000
- uiterst 03-09-2022 € 5.000
- uiterst 10-09-2022 € 5.000
- uiterst 17-09-2022 € 7.500”
3.8.
Op 24 augustus 2022 heeft [gedaagde sub 1] een bedrag van € 2.500,- betaald. Verdere betalingen bleven uit.
3.9.
Op 30 augustus 2022 heeft [gedaagde sub 1] een nieuw voorstel gedaan, namelijk afbetaling van € 5.000,- per maand en het vestigen van een pandrecht. Aansluitend heeft [eiser] een betalingsregeling en een pandakte ter ondertekening gestuurd naar [gedaagde sub 1] , maar hieraan is door [gedaagde sub 1] geen gehoor gegeven.

4.Het geschil

4.1.
[eiser] vordert bij inleidende dagvaarding, dat de kantonrechter, bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis:
I. [gedaagde sub 1] , [gedaagde sub 2] en [Z] Holding hoofdelijk, dat wanneer één van de gedaagden betaalt de andere gedaagde(n) hiervan zijn bevrijd, veroordeelt tot betaling van een bedrag van in totaal € 22.500,00, althans (subsidiair) [gedaagde sub 1] veroordeelt tot betaling van € 19.500,00;
II. een en ander te vermeerderen met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW vanaf 30 juni 2022, althans (subsidiair) de dag der dagvaarding, tot aan de dag van algehele voldoening:
III. [gedaagde sub 1] veroordeelt om aan [eiser] te voldoen de buitengerechtelijke incassokosten ter hoogte van € 1.000,73, althans (subsidiair) € 970,00;
IV. [gedaagde sub 1] veroordeelt in de kosten van de procedure en de nakosten tot een bedrag van € 124,00, dan wel indien betekening van het vonnis plaatsvindt, te vermeerderen met een bedrag van € 85,00, waarbij betaling van de proceskosten en de nakosten dient te geschieden binnen zeven dagen na dagtekening van het vonnis, respectievelijk binnen zeven dagen na betekening van het vonnis, bij gebreke waarvan [gedaagde sub 1] ook over de proceskosten en de nakosten wettelijke rente ex artikel 6:119 BW is verschuldigd.
4.2.
Bij akte eiswijziging heeft [eiser] zijn eis zodanig gewijzigd dat hij ten aanzien van de vorderingen III. en IV. de hoofdelijke veroordeling van de [gedaagde sub 1] , [gedaagde sub 2] en [Z] Holding heeft gevorderd, alsmede ten aanzien van vordering IV. primair de veroordeling in de redelijke en daadwerkelijk gemaakte proceskosten ad € 7.285,24 en subsidiair een in goede justitie te bepalen bedrag.
4.3.
[eiser] legt aan zijn vorderingen ten grondslag dat partijen het er over eens zijn dat de tussen hen gesloten koopovereenkomst(en) is/zijn ontbonden. [gedaagde sub 1] is in verzuim met de nakoming van de op grond van artikel 6:271 BW op haar rustende verbintenis tot ongedaanmaking van de reeds door haar ontvangen prestaties, namelijk de terugbetaling van de koopprijs. Verder stelt [eiser] dat [gedaagde sub 1] op 14 juli 2022 een aanbod tot terugbetaling van € 22.500,- heeft gedaan en dat dit aanbod op 27 juli 2022 door [eiser] is geaccepteerd. Daarom dient [gedaagde sub 1] een bedrag van € 22.500,- (terug) te betalen aan [eiser] . Omdat [gedaagde sub 2] misbruik heeft gemaakt van zijn recht op verweer, is [eiser] onnodig op kosten gejaagd en is veroordeling in de daadwerkelijke proceskosten op zijn plaats, aldus [eiser] .
4.4.
[gedaagde sub 1] stelt zich op het standpunt dat het tussen partijen overeengekomen bedrag van € 22.500,- een totaalbedrag was, dus inclusief rente en kosten. Ze betwist aldus de in deze procedure (bovenop het bedrag van € 22.500,-) gevorderde buitengerechtelijke kosten en de wettelijke rente. [gedaagde sub 1] stelt verder dat zij al een bedrag van € 2.500,- heeft betaald en zij stelt voor om de overige € 20.000,- in vier opeenvolgende maandelijkse termijnen (van € 5.000,-) te betalen. [gedaagde sub 1] verzet zich tegen de gevorderde veroordeling in de daadwerkelijke proceskosten.
4.5.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

5.De beoordeling

5.1.
De kantonrechter stelt het volgende voorop. [Z] Holding is niet in het geding verschenen. De kantonrechter stelt vast dat de voorgeschreven formaliteiten en termijnen in acht zijn genomen, zodat tegen [Z] Holding verstek is verleend. Omdat [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] (zie ook r.o. 2.2.) wel in de procedure zijn verschenen, zal op grond van artikel 140 lid 3 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) één vonnis worden gewezen dat voor alle partijen als een vonnis op tegenspraak wordt beschouwd. Hierbij dient gelet op het bepaalde in artikel 130 lid 3 Rv echter die kanttekening gemaakt te worden dat de vermeerdering van eis zoals hiervoor is omschreven, is uitgesloten ten opzichte van [Z] Holding. [Z] Holding is immers niet in het geding verschenen en niet gesteld of gebleken is dat de eiswijziging (tijdig) aan haar bij exploot bekend is gemaakt.
5.2.
De eerste vraag die voorligt is of [gedaagde sub 1] gehouden is om een bedrag terug te betalen aan [eiser] en, zo ja, welk bedrag.
5.3.
De kantonrechter stelt vast dat niet in geschil is dat [eiser] de koopsom van € 19.500,- heeft voldaan, maar dat de auto’s nooit zijn geleverd. Door [gedaagde sub 1] wordt ook erkend dat de koopsom terugbetaald moet worden. [eiser] stelt zich echter op het standpunt dat partijen nadien een nadere afspraak hebben gemaakt, namelijk dat [gedaagde sub 1] in plaats van een bedrag van € 19.500,-, een bedrag van € 22.500,- aan [eiser] zou betalen. [gedaagde sub 1] heeft deze afspraak in die zin betwist, dat zij ervan uit ging dat het door haar aangeboden bedrag van € 22.500,- een regeling ter finale kwijting inhield, oftewel, inclusief rente en kosten. Daarover zijn partijen het niet eens geworden en daarmee is deze afspraak komen te vervallen.
5.4.
Vaststaat dat de door [eiser] gestelde afspraak niet is nagekomen. Er lijkt tussen partijen onduidelijkheid te (hebben) bestaan over de vraag of dit een regeling ter finale kwijting zou zijn of niet. Vervolgens hebben beide partijen niet gehandeld naar de vermeende afspraak. De beweerde afspraak was namelijk dat [gedaagde sub 1] een bedrag van € 22.500,- zou betalen in de eerste week van augustus 2022, maar dat is niet gebeurd. Daarmee is de regeling naar het oordeel van de kantonrechter komen te vervallen. Ook [eiser] heeft bovendien niet gehandeld alsof dit de afspraak was, want bij de berekening en de ingangsdatum van de gevorderde rente wordt uitgegaan van de terugbetaling van een hoofdsom van € 19.500,- per 30 juni 2022 en niet van de nadere afspraak met een hoofdsom van € 22.500,- ingaande de eerste week van augustus 2022.
5.5.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het subsidiair gevorderde bedrag van € 19.500,- zal worden toe gewezen.
5.6.
[eiser] vordert vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. Nu de kantonrechter de subsidiaire vordering van [eiser] toewijst, zal zij het subsidiair gevorderde bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten van € 970,- beoordelen.
Aan de wettelijke eisen voor een vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten is voldaan. De gevorderde vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten is niet hoger dan het tarief dat in het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten is bepaald. Daarom wordt het (subsidiair) gevorderde bedrag van € 970,- toegewezen.
5.7.
[gedaagde sub 1] heeft op 24 augustus 2022 een bedrag van € 2.500,- voldaan. Dat heeft [eiser] ook erkend. Volgens artikel 6:44 BW strekt een betaling in de eerste plaats in mindering op de (buitengerechtelijke) kosten, vervolgens in mindering op de verschenen rente en ten slotte in mindering op de hoofdsom en de lopende rente. Dit betekent dat in totaal het volgende bedrag wordt toegewezen:
- hoofdsom
- wettelijke rente vanaf 30 juni 2022
19.500,00
67,18
- buitengerechtelijke incassokosten
970,00
+
totaal
- betaald
20.537,18
2.500,00
-
Totaal
18.037,18
5.8.
De gevorderde wettelijke rente zal worden toe gewezen over het hiervoor genoemde bedrag, met ingang van de datum van de dagvaarding (15 september 2022).
5.9.
[gedaagde sub 1] is de partij die grotendeels ongelijk krijgt en zij zal daarom in de proceskosten worden veroordeeld. [eiser] heeft gevorderd [gedaagde sub 1] te veroordelen in de volledige proceskosten. Hij voert daartoe aan dat [gedaagde sub 1] steeds betalingstoezeggingen heeft gedaan, maar deze steeds niet nakwam. Nu de tijd verstreek, maar betaling uitbleef, zag [eiser] zich genoodzaakt om juridische bijstand in te schakelen en om uiteindelijk over te gaan tot dagvaarden. Ook is [gedaagde sub 1] niet verschenen op de mondelinge behandeling. Daardoor heeft [gedaagde sub 1] misbruik gemaakt van haar recht op verweer, aldus [eiser] . Zij heeft immers alles in het werk gesteld om onder haar betalingsverplichting uit te komen, dan wel het ontstaan van die verplichting zo lang mogelijk gerekt en daarbij heeft zij [eiser] op kosten gejaagd.
5.10.
De kantonrechter stelt voorop dat een vordering tot volledige vergoeding van de proceskosten alleen toewijsbaar is in geval van misbruik van procesrecht of onrechtmatig handelen. De kantonrechter vindt dat in deze zaak geen sprake is van misbruik van procesrecht. Het klopt dat er veel tijd is verstreken, maar dat lijkt onder meer te komen door de omstandigheid dat tussen partijen een discussie bestond over het door [gedaagde sub 1] aangeboden bedrag van € 3.000,- als tegemoetkoming en daarover hebben partijen onderhandeld. Daarmee heeft [gedaagde sub 1] geen misbruik van procesrecht gemaakt. Dat [gedaagde sub 1] niet is verschenen bij de mondelinge behandeling leidt ook niet tot misbruik van procesrecht, men is immers niet verplicht om te verschijnen bij de mondelinge behandeling.
5.11.
Het voorgaande betekent dat de kantonrechter de proceskosten zal toewijzen tot het geldende liquidatietarief. Tot aan dit vonnis worden de proceskosten aan de zijde van [eiser] als volgt vastgesteld:
- kosten van de dagvaarding
131,06
- griffierecht
693,00
- salaris gemachtigde
1.058,00
(2,00 punten × € 529,00)
Totaal
1.882,06
5.12.
De gevorderde veroordeling in de nakosten is toewijsbaar voor zover deze kosten op dit moment kunnen worden begroot. De nakosten zullen dan ook worden toegewezen op de wijze zoals in de beslissing vermeld.
5.13.
[eiser] vordert ook wettelijke rente over de proces- en nakosten. [gedaagde sub 1] is echter pas wettelijke rente verschuldigd over de proces- en nakosten vanaf datum verzuim. De rechtbank zal een (gebruikelijke) termijn van 14 dagen na betekening van dit vonnis bepalen voor betaling van de proces- en nakosten en beslissen dat de wettelijke rente over de proces- en nakosten pas is verschuldigd wanneer betaling binnen deze termijn uitblijft.
5.14.
De veroordeling tot betaling van de hoofdsom wordt hoofdelijk uitgesproken. Elke veroordeelde kan worden aangesproken tot betaling van het hele bedrag. Als de één (een deel) betaalt, hoeft de ander dat (deel van het) bedrag niet meer te betalen.
De veroordeling in de proceskosten worden enkel ten aanzien van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] hoofdelijk uitgesproken. Bij dagvaarding heeft [eiser] immers gevorderd dat alleen [gedaagde sub 1] zou worden veroordeeld in de proceskosten, in zijn wijziging van eis heeft hij [gedaagde sub 2] en [Z] Holding daaraan toegevoegd. Gelet op hetgeen is overwogen in r.o. 5.1. zal de kantonrechter deze veroordeling niet uitspreken ten aanzien van [Z] Holding.

6.De beslissing

De kantonrechter
6.1.
veroordeelt gedaagden hoofdelijk om aan [eiser] te betalen een bedrag van € 18.037,18, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119, met ingang van 15 september 2022, tot de dag van volledige betaling,
6.2.
veroordeelt [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] hoofdelijk in de proceskosten, aan de zijde van [eiser] tot dit vonnis vastgesteld op € 1.882,06, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de vijftiende dag na betekening van deze uitspraak tot de dag van volledige betaling,
6.3.
veroordeelt [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] hoofdelijk in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 132,00 aan salaris gemachtigde, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de nakosten met ingang van de vijftiende dag na betekening van deze uitspraak tot de dag van volledige betaling,
6.4.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
6.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.M.S. Kuipers en in het openbaar uitgesproken op 14 maart 2023.