ECLI:NL:RBOVE:2023:1005

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
14 maart 2023
Publicatiedatum
21 maart 2023
Zaaknummer
10109090 \ CV EXPL 22-3404
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over geldige volmacht bij huurovereenkomst tussen Den Hollandsche en gedaagde

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Overijssel op 14 maart 2023, staat centraal of gedaagde sub 1, [gedaagde sub 1], op basis van een geldige volmacht een huurovereenkomst heeft gesloten namens [gedaagde sub 2] met Den Hollandsche B.V. De eisende partij, Den Hollandsche, stelt dat gedaagde sub 1 geen geldige volmacht had en daarom niet bevoegd was om de huurovereenkomst te ondertekenen. De kantonrechter heeft gedaagde sub 1 in de gelegenheid gesteld om te bewijzen dat hij beschikte over een geldige volmacht. De procedure omvatte een mondelinge behandeling en een tussenvonnis waarin de verdere bewijsvoering werd besproken. De kantonrechter oordeelt dat gedaagde sub 1 moet instaan voor het bestaan van de volmacht en dat de bewijslast bij hem ligt. De zaak is aangehouden voor verdere bewijsvoering, waarbij gedaagde sub 1 moet aantonen dat hij over een geldige volmacht beschikte. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheden van een pseudo-gevolmachtigde en de noodzaak van bewijs in dergelijke geschillen.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Zwolle
Zaaknummer: 10109090 \ CV EXPL 22-3404
Vonnis van 14 maart 2023
in de zaak van
de besloten vennootschap
DEN HOLLANDSCHE B.V., mede handelend onder de naam
DEN HOLLANDSCHE GEDENKTEKENS,
gevestigd in Zwolle en kantoorhoudende in Elst,
eisende partij, hierna te noemen Den Hollandsche,
gemachtigde: B. Jonas LLB,
tegen

1.[gedaagde sub 1] ,wonende in [woonplaats] ,

gemachtigde: mr. W.L. Hogenkamp
2. de besloten vennootschap
[X] B.V., mede handelend onder de naam
[V],
gevestigd in [vestigingsplaats] en kantoorhoudende in [kantoorplaats] ,
niet verschenen,
gedaagde partijen, hierna te noemen [gedaagde sub 1] , respectievelijk [gedaagde sub 2] .

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 6 december 2022, waarin is bepaald dat een mondelinge behandeling zou worden gehouden;
- de akte met aanvullende producties van 27 januari 2023 van de zijde van Den Hollandsche;
- de mondelinge behandeling op 7 februari 2023, waarvan de griffier aantekeningen heeft gemaakt.
1.2.
Ten slotte heeft de kantonrechter bepaald dat vandaag vonnis zal worden gewezen.

2.Inleiding

2.1.
Dit geschil gaat over de vraag of [gedaagde sub 1] op grond van een geldige volmacht namens [gedaagde sub 2] een huurovereenkomst met Den Hollandsche heeft gesloten.
2.2.
De kantonrechter zal in dit tussenvonnis [gedaagde sub 1] in de gelegenheid stellen om te bewijzen dat hij beschikte over een geldige volmacht. Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.

3.De feiten

3.1.
[Y] exploiteert een detailhandel in consumentenelektronica en witgoed. [gedaagde sub 1] is bestuurder en enig aandeelhouder van [Y] .
3.2.
[gedaagde sub 2] exploiteert een detailhandel via internet in de consumentenelektronica. [Z] is enig bestuurder en enig aandeelhouder van [gedaagde sub 2] .
3.3.
[gedaagde sub 1] was van 12 november 2018 tot 1 oktober 2019 bestuurder van [Z] . Sinds 1 oktober 2019 is de heer [A] bestuurder van [Z] .
3.4.
Met ingang van 1 januari 2020 heeft Den Hollandsche een bedrijfsruimte aan [het adres] verhuurd voor € 1.210,00 per maand inclusief elektra en inclusief btw. Volgens de schriftelijke huurovereenkomst zijn de partijen bij de huurovereenkomst Den Hollandsche en [gedaagde sub 2] . De huurovereenkomst is namens [gedaagde sub 2] ondertekend door [gedaagde sub 1] .
3.5.
Het bedrijfspand is – in ieder geval deels – in gebruik genomen door [Y] . De huur van januari 2020 tot en met juli 2020 is aan Den Hollandsche betaald door [Y] . Sinds 1 augustus 2020 wordt de huur niet meer betaald.
3.6.
Op 9 september 2021 heeft Den Hollandsche door een deurwaarder laten vaststellen dat het gehuurde bedrijfspand niet meer werd gebruikt. De huurovereenkomst is per 30 september 2021 beëindigd. Den Hollandsche heeft de in het pand achtergebleven roerende zaken afgevoerd en herstelwerkzaamheden uit laten voeren. De totale betalingsachterstand, die bestaat uit de achterstallige huur, de vaststellingskosten en afvoer- en herstelkosten, bedraagt € 23,992,51.

4.Het geschil

4.1.
Den Hollandsche heeft gesteld dat [gedaagde sub 1] geen geldige volmacht had en dus niet bevoegd was om de huurovereenkomst namens [gedaagde sub 2] te sluiten. Op grond van artikel 3:70 van het Burgerlijk Wetboek (BW) dient [gedaagde sub 1] als pseudo-gevolmachtigde in te staan voor het bestaan en de omvang van zijn volmacht. Omdat hij zonder volmacht heeft gehandeld, moet hij de door het ontbreken van een geldige volmacht ontstane schade, namelijk de totale betalingsachterstand, aan Den Hollandsche vergoeden. Daarnaast heeft [gedaagde sub 1] jegens Den Hollandsche onrechtmatig gehandeld doordat hij en [Y] het bedrijfspand in gebruik hebben genomen zonder recht of titel.
4.2.
Den Hollandsche vordert daarom
primairdat de kantonrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagde sub 1] veroordeelt om aan Den Hollandsche te betalen:
een bedrag van € 24.534,82 aan hoofdsom en verschenen rente, te vermeerderen met de wettelijke rente over een bedrag van € 23.992,51 vanaf 13 juli 2022 tot aan de dag van volledige betaling;
een bedrag van € 1.014,93 aan buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met de wettelijke rente;
de proceskosten, te vermeerderen met de wettelijke rente;
de nakosten.
Indien wordt geoordeeld dat sprake is van een geldige volmacht, vordert Den Hollandsche
subsidiairnakoming van de – in dat geval rechtsgeldig met [gedaagde sub 2] gesloten – huurovereenkomst en veroordeling van [gedaagde sub 2] om aan Den Hollandsche te betalen:
een bedrag van € 24.534,82 aan hoofdsom en verschenen rente, te vermeerderen met de wettelijke rente over een bedrag van € 23.992,51 vanaf 13 juli 2022 tot aan de dag van volledige betaling;
een bedrag van € 1.014,93 aan buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met de wettelijke rente;
de proceskosten, te vermeerderen met de wettelijke rente;
de nakosten.
4.3.
[gedaagde sub 1] heeft verweer gevoerd en geconcludeerd tot niet-ontvankelijkheid van Den Hollandsche, dan wel tot afwijzing van de primaire vorderingen, en verzocht om een eventuele toewijzing van de vordering niet uitvoerbaar bij voorraad te verklaren, met veroordeling van Den Hollandsche in de proceskosten en de nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente.

5.De beoordeling

Verstek tegen [gedaagde sub 2]
5.1.
is behoorlijk opgeroepen, maar is niet verschenen. Tegen haar is verstek verleend. Op grond van artikel 140 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) wordt tussen Den Hollandsche en [gedaagde sub 1] verder geprocedeerd en zal tussen alle partijen één vonnis worden gewezen dat als een vonnis op tegenspraak wordt beschouwd.
Ontvankelijkheid Den Hollandsche
5.2.
[gedaagde sub 1] heeft ten eerste aangevoerd dat niet hij in persoon, maar [Y] gedagvaard had moeten worden. [gedaagde sub 1] heeft bij het ondertekenen van de volmacht gehandeld als bestuurder van [Y] . Ook heeft Den Hollandsche [gedaagde sub 1] aangeschreven in zijn hoedanigheid van bestuurder van [Y] , aldus [gedaagde sub 1] .
5.3.
De kantonrechter is van oordeel dat Den Hollandsche ontvankelijk is in haar primaire vorderingen jegens [gedaagde sub 1] in persoon. [gedaagde sub 1] heeft de huurovereenkomst ondertekend namens [gedaagde sub 2] . Daarbij is niet vermeld dat [gedaagde sub 1] handelde in naam van [Y] . Ook de (beweerdelijke) volmacht staat op naam van [gedaagde sub 1] en ook deze heeft [gedaagde sub 1] ondertekend zonder dat daarbij is vermeld dat hij dat namens [Y] heeft gedaan. Niet relevant is dat er ook aanmaningen van Den Hollandsche zijn gericht aan ( [gedaagde sub 1] als bestuurder van) [Y] , omdat dat niets zegt over de vraag in welke hoedanigheid [gedaagde sub 1] handelde.
Gebruik zonder recht of titel door [gedaagde sub 1]
5.4.
Naar het oordeel van de kantonrechter komt de primaire vordering niet voor toewijzing in aanmerking op grond van onrechtmatig handelen door [gedaagde sub 1] . Als Den Hollandsche schade heeft geleden, dan is die schade – wellicht – ontstaan door het onbevoegd sluiten van een huurovereenkomst in naam van [gedaagde sub 2] , maar in ieder geval niet doordat [gedaagde sub 1] het bedrijfspand zonder recht of titel in gebruik heeft genomen.
De volmacht
5.5.
Den Hollandsche baseert haar primaire vordering voorts op het standpunt dat [gedaagde sub 1] geen geldige volmacht had om de huurovereenkomst namens [gedaagde sub 2] te sluiten. De kantonrechter stelt voorop dat [gedaagde sub 1] grond van artikel 3:70 BW moet instaan voor het bestaan van de volmacht. Als er geen volmacht blijkt te bestaan, dan is [gedaagde sub 1] aansprakelijk voor de schade die Den Hollandsche daardoor lijdt. De stelplicht en bewijslast van het bestaan van een toereikende volmacht, rusten daarbij op [gedaagde sub 1] . De derde die de vordering uit art. 3:70 BW instelt, kan in beginsel volstaan met de stelling – onderbouwd voor zover dat in dat geval van hem kan worden gevergd – dat een toereikende volmacht ontbreekt. [1]
5.6.
[gedaagde sub 1] heeft gesteld dat hij heeft gehandeld op grond van een geldige volmacht. [gedaagde sub 1] en [A] kennen elkaar. [A] heeft immers het agentschap van [W] verkregen en daartoe enkele B.V.’s overgenomen van [gedaagde sub 1] . Ook heeft [A] [Z] van [gedaagde sub 1] overgenomen. [gedaagde sub 1] en [A] zijn ook vrienden op Facebook. De contacten tussen [Y] en [gedaagde sub 2] verliepen volgens [gedaagde sub 1] via de toenmalige adviseur van [Y] , de heer [B] . Op verzoek van [A] heeft een medewerker van [Y] de volmacht opgesteld. Dat was op of rond 7 december 2019. De volmacht is samen met een kopie van de ID-kaart van [A] aan [Y] gestuurd. [gedaagde sub 1] stelt dat hij de huurovereenkomst heeft getekend in zijn hoedanigheid van directeur van [Y] B.V. Hij heeft de volmacht bij het tekenen van de huurovereenkomst overgelegd, aldus [gedaagde sub 1] .
5.7.
Den Hollandsche heeft naar het oordeel van de kantonrechter voldoende gemotiveerd betwist dat [gedaagde sub 1] over een geldige volmacht beschikte. Toen de huur niet werd betaald, heeft een medewerker van Den Hollandsche [A] bij [gedaagde sub 2] bezocht. [A] , wiens handtekening onder de volmacht lijkt te staan, heeft volgens Den Hollandsche stellig ontkend dat hij de volmacht heeft verleend of ondertekend. Ook heeft [A] ontkend dat hij [gedaagde sub 1] kent. Daarnaast heeft [A] aan [gedaagde sub 2] een kopie van zijn ID-kaart gegeven. De handtekening op de ID-kaart wijkt sterk af van de handtekening op de volmacht. Ook is de voornaam van [A] op de volmacht verkeerd geschreven.
Anders dan [gedaagde sub 1] heeft betoogd, kan Den Hollandsche naar het oordeel van de kantonrechter met deze betwisting volstaan. Verdere weerlegging van de volmacht kan naar het oordeel van de kantonrechter niet van Den Hollandsche worden gevraagd.
5.8.
[gedaagde sub 1] heeft aangevoerd dat met het overleggen van de ondertekende verklaring van volmacht voldoende bewijs van de volmacht is geleverd.
De kantonrechter overweegt dat deze ondertekende verklaring op grond van artikel 157 lid 2 BW tussen partijen in beginsel dwingend bewijs oplevert van de waarheid van de volmachtverklaring. Maar nu de echtheid van de handtekening van [A] op de volmacht door Den Hollandsche niet wordt erkend, levert de volmacht geen bewijs op, zolang niet bewezen is van wie de ondertekening afkomstig is (artikel 159 lid 2 Rv). Het is dan ook aan [gedaagde sub 1] om te bewijzen dat [A] de volmacht heeft ondertekend, althans dat [gedaagde sub 1] over een geldige volmacht van [gedaagde sub 2] beschikte.
5.9.
Nu [gedaagde sub 1] daarvoor bewijs heeft aangeboden, zal de kantonrechter [gedaagde sub 1] in de gelegenheid stellen om te bewijzen dat de volmacht is ondertekend door [A] , dan wel dat hij op een andere manier over een geldige volmacht van [gedaagde sub 2] beschikte.
5.10.
Over 2 weken, dus (uiterlijk) op 28 maart 2023, moet [gedaagde sub 1] aan de rechtbank laten weten hoe hij zijn bewijs wil gaan leveren. Schriftelijke stukken, zoals het hiervoor genoemde overzicht, moeten (uiterlijk) op die datum al worden ingeleverd.
5.11.
De kantonrechter houdt iedere verdere beslissing aan.

6.De beslissing

De kantonrechter
6.1.
draagt [gedaagde sub 1] op te bewijzen dat hij bij het sluiten van de huurovereenkomst met Den Hollandsche over een geldige volmacht van [gedaagde sub 2] beschikte;
6.2.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van
dinsdag 28 maart 2023voor uitlating door [gedaagde sub 1] , of hij bewijs wil leveren door het overleggen van bewijsstukken, door het horen van getuigen en/of door een ander bewijsmiddel;
6.3.
bepaalt dat [gedaagde sub 1] , indien hij geen bewijs door getuigen wil leveren, maar wel bewijsstukken wil overleggen, die stukken direct op de rolzitting van
dinsdag 28 maart 2023in het geding moet brengen;
6.4.
bepaalt dat [gedaagde sub 1] , indien hij getuigen wil laten horen, op de rolzitting van
dinsdag 28 maart 2023de namen van de te horen getuigen moet opgeven;
6.5.
bepaalt dat partijen op de rolzitting van
dinsdag 28 maart 2023schriftelijk 20 verhinderdata (of 40 verhinderingsdagdelen) moeten opgeven voor de drie maanden volgend op deze rolzitting, waarna datum en tijdstip van het mogelijke getuigenverhoor zullen worden bepaald;
6.6.
bepaalt dat bij gebreke van de gevraagde opgave(n) de rechtbank het tijdstip van het getuigenverhoor zelfstandig zal bepalen, alsmede dat het getuigenverhoor zou kunnen worden bepaald op een verhinderdag, indien partijen bij hun opgave meer dan 20 verhinderdata (of 40 verhinderingsdagdelen) hebben opgegeven;
6.7.
bepaalt dat het getuigenverhoor in beginsel niet zal worden uitgesteld nadat daarvoor dag en tijdstip zijn bepaald;
6.8.
bepaalt dat dit getuigenverhoor zal plaatsvinden ten overstaan van
mr. R.F. van Aalst in het gerechtsgebouw te Zwolle aan de Schuurmanstraat 2;
6.9.
bepaalt dat partijen er zelf voor moeten zorgen dat de getuigen op die dag in de rechtbank zijn om te kunnen worden gehoord;
6.10.
de namen en woonplaatsen van de getuigen en de tijdstippen waartegen zij zijn opgeroepen, dienen ten minste een week voor het verhoor aan de wederpartij en aan de griffier van de rechtbank te worden opgegeven;
6.11.
bepaalt dat partijen uiterlijk twee weken voor het eerste getuigenverhoor alle beschikbare bewijsstukken aan de rechtbank en de wederpartij moeten toesturen;
6.12.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.F. van Aalst en in het openbaar uitgesproken op 14 maart 2023. (SB)

Voetnoten

1.HR 22 november 2013, ECLI:NL:HR:2013:1384, NJ 2014/114 (Zandvliet/Vlielander).