In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Overijssel op 23 maart 2023 uitspraak gedaan over een verzoek tot opheffing van een voorlopige voorziening die eerder was getroffen in het kader van een omgevingsvergunning voor de bouw van een premixenfabriek. De verzoekster, [naam vennootschap] B.V., had op 7 december 2021 een aanvraag ingediend voor de omgevingsvergunning, die op 1 november 2022 door het college van Burgemeester en Wethouders van Zwartewaterland was verleend. Tegen dit besluit was beroep ingesteld door [derde partij] en anderen, die ook om schorsing van het besluit hadden verzocht. De voorzieningenrechter had op 9 februari 2023 de schorsing toegewezen, maar de verzoekster vroeg op 3 maart 2023 om deze schorsing op te heffen.
De voorzieningenrechter overwoog dat de schorsing van het bestreden besluit alleen nog zijn basis vond in het verzoek van [derde partij]. De rechter stelde vast dat er geen gevolgen van enige betekenis voor het woon- en leefklimaat van [derde partij] waren, en dat de verzoekster schade ondervond door de schorsing. De voorzieningenrechter oordeelde dat de omstandigheden sinds de eerdere uitspraak waren gewijzigd, omdat [derde partij] en anderen hun beroepen hadden ingetrokken. Hierdoor was er geen sprake meer van een voldoende objectief en actueel belang van [derde partij] bij het bestreden besluit.
Uiteindelijk heeft de voorzieningenrechter het opheffingsverzoek toegewezen, de voorlopige voorziening opgeheven en bepaald dat het griffierecht aan de verzoekster wordt terugbetaald. Tevens werd de verweerder veroordeeld in de proceskosten van de verzoekster. De uitspraak heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een eventueel bodemgeding niet.