ECLI:NL:RBOVE:2023:1067

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
23 maart 2023
Publicatiedatum
23 maart 2023
Zaaknummer
ak_23 _ 681
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opheffing voorlopige voorziening omgevingsvergunning premixenfabriek

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Overijssel op 23 maart 2023 uitspraak gedaan over een verzoek tot opheffing van een voorlopige voorziening die eerder was getroffen in het kader van een omgevingsvergunning voor de bouw van een premixenfabriek. De verzoekster, [naam vennootschap] B.V., had op 7 december 2021 een aanvraag ingediend voor de omgevingsvergunning, die op 1 november 2022 door het college van Burgemeester en Wethouders van Zwartewaterland was verleend. Tegen dit besluit was beroep ingesteld door [derde partij] en anderen, die ook om schorsing van het besluit hadden verzocht. De voorzieningenrechter had op 9 februari 2023 de schorsing toegewezen, maar de verzoekster vroeg op 3 maart 2023 om deze schorsing op te heffen.

De voorzieningenrechter overwoog dat de schorsing van het bestreden besluit alleen nog zijn basis vond in het verzoek van [derde partij]. De rechter stelde vast dat er geen gevolgen van enige betekenis voor het woon- en leefklimaat van [derde partij] waren, en dat de verzoekster schade ondervond door de schorsing. De voorzieningenrechter oordeelde dat de omstandigheden sinds de eerdere uitspraak waren gewijzigd, omdat [derde partij] en anderen hun beroepen hadden ingetrokken. Hierdoor was er geen sprake meer van een voldoende objectief en actueel belang van [derde partij] bij het bestreden besluit.

Uiteindelijk heeft de voorzieningenrechter het opheffingsverzoek toegewezen, de voorlopige voorziening opgeheven en bepaald dat het griffierecht aan de verzoekster wordt terugbetaald. Tevens werd de verweerder veroordeeld in de proceskosten van de verzoekster. De uitspraak heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een eventueel bodemgeding niet.

Uitspraak

Rechtbank Overijssel

Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 23/681
uitspraak van de voorzieningenrechter op het verzoek om opheffing van de voorlopige voorziening van

[naam vennootschap] B.V., te [vestigingsplaats] , verzoekster,

gemachtigde: mr. J. van Groningen,
in de zaak tussen

[derde partij] te [woonplaats] , derde-partij,

en

het college van Burgemeester en wethouders van Zwartewaterland, verweerder,

gemachtigden mr. S.J. de Haan en mr. M. Tunnissen.

Procesverloop

Omgevingsvergunning
Op 7 december 2021 heeft [naam vennootschap] bij het college een aanvraag ingediend voor het verlenen van een omgevingsvergunning voor het oprichten van een premixenfabriek op het perceel [adres] te Hasselt. Bij besluit van 1 november 2022 heeft het college de omgevingsvergunning, met toepassing van de uitgebreide voorbereidingsprocedure als bedoeld in paragraaf 3.3 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo), verleend (verder: het bestreden besluit).
Procedures
Tegen het bestreden besluit is beroep ingesteld door [derde partij] , [naam] , c.s., en
[naam holding] Holding, allen te Hasselt. [derde partij] en [naam] c.s. hebben de voorzieningenrechter gelijktijdig met hun beroep verzocht om (de inwerkingtreding van) het bestreden besluit te schorsen. [naam holding] Holding heeft geen voorlopige voorziening gevraagd.
De verzoeken om een voorlopige voorziening zijn bij uitspraak van de voorzieningenrechter van 9 februari 2023 toegewezen. Het bestreden besluit is daarbij geschorst tot zes weken na de uitspraak van de rechtbank in de ingestelde beroepen.
[naam] c.s. en [naam holding] Holding hebben hun beroepen tegen het bestreden besluit ingetrokken.
Op 3 maart 2023 heeft [naam vennootschap] aan de voorzieningenrechter gevraagd om de schorsing van het bestreden besluit op te heffen (verder: het opheffingsverzoek).
Op 14 maart 2023 zijn [derde partij] en het college in de gelegenheid gesteld om te reageren op het opheffingsverzoek. Zij hebben van die mogelijkheid gebruik gemaakt.

Overwegingen

Opheffing van een voorlopige voorziening
1. Op grond van artikel 8:87, eerste lid van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de voorzieningenrechter, ook ambtshalve, een voorlopige voorziening opheffen of wijzigen, ook als zij is getroffen met toepassing van artikel 8:72, vijfde lid. De artikelen 8:81, tweede, derde en vierde lid, en 8:82 tot en met 8:86 van de Awb zijn van overeenkomstige toepassing.
Het oordeel van de voorzieningenrechter hierin heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
Het opheffingsverzoek
2. [naam vennootschap] heeft de voorzieningenrechter gevraagd om de schorsing van het bestreden besluit op te heffen, omdat deze uitsluitend nog zijn basis vindt in het verzoek om een voorlopige voorziening van [derde partij] .
[naam] c.s. zijn daarin volgens [naam vennootschap] geen partij meer, nu zij hun beroep tegen de omgevingsvergunning hebben ingetrokken, zodat de gestelde gevolgen van het bouwplan voor geluids- en milieubelasting ter plaatse van het bouwperceel voor hen als naaste omwonenden evenals het voorkomen van onevenredig nadeel aan het woon- en leefklimaat ter plaatse niet meer van gewicht zijn of zijn komen te vervallen. Voor [naam holding] Holding geldt volgens [naam vennootschap] dat haar bedrijfspand geen gevoelig object betreft. [naam vennootschap] stelt, dat ter plaatse van de woning van [derde partij] geen sprake is van gevolgen van enige betekenis. Daarnaast stelt [naam vennootschap] , dat de schorsing voor haar leidt tot vertragingsschade en een aanzienlijk financieel nadeel, aan welk belang – nu de woon- en leefsituatie van [derde partij] niet wordt aangetast – een zodanig gewicht toekomt dat opheffing van de schorsing gerechtvaardigd is.
Gewijzigde omstandigheden
3. Voor de inwilliging van een verzoek om opheffing van een voorlopige voorziening of wijziging daarvan bestaat slechts aanleiding indien er sprake is van omstandigheden die ten tijde van het treffen van de voorlopige voorziening niet bekend waren en ertoe zouden hebben geleid dat het verzoek om voorlopige voorziening zou zijn afgewezen dan wel een andere voorziening zou zijn getroffen, of van inmiddels gewijzigde omstandigheden waaraan overwegende betekenis moet worden toegekend boven het met het (onverkort) voortduren van de voorlopige voorziening te dienen belang.
Voor de vraag of aanleiding bestaat om de schorsing van het bestreden besluit op te heffen of te wijzigen kunnen uitsluitend omstandigheden worden meegewogen die na de uitspraak van 9 februari 2023 zijn gewijzigd. De voorzieningenrechter stelt vast dat daarvan sprake is, nu [naam] c.s. en [naam holding] Holding hun beroepen tegen het bestreden besluit na de uitspraak van 9 februari 2023 hebben ingetrokken en alleen [derde partij] de schorsing van het bestreden besluit nog wenst te handhaven.
Uitspraak zonder zitting
3. Omdat de stukken over het opheffingsverzoek naar het oordeel van de voorzieningenrechter voldoende inzicht bieden in het standpunt van partijen en partijen daardoor niet in hun processuele belangen worden geschaad, zal de voorzieningenrechter, gelet op het aanwezige spoedeisend belang, op grond van artikel 8:83, vierde lid, van de Awb op het opheffingsverzoek uitspraak doen zonder zitting.
Beoordeling
4. De voorzieningenrechter ziet in het kader van het opheffingsverzoek aanleiding om – nu Agterhuis c.s. wegens het ontbreken van connexiteit met een lopend beroep tegen het bestreden besluit geen partij meer zijn bij de toegewezen schorsing daarvan en ook Admiraal Holding zijn beroep daartegen heeft ingetrokken – te beoordelen of Gobius du Sart als belanghebbende is aan te merken in de zin van artikel 1:2 van de Awb.
5. Deze vraag is door de voorzieningenrechter in het kader van de eerdere procedures over het bestreden besluit niet concreet beantwoord, omdat met name [naam] c.s., als de partij met een woning en een bedrijf direct grenzend aan het bouwperceel van [naam vennootschap] , evident als belanghebbende partij kon worden aangemerkt.
6. In artikel 1:2, eerste lid, van de Awb wordt onder belanghebbende verstaan degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken. In artikel 8:1 van de Awb is bepaald dat een belanghebbende tegen een besluit beroep kan instellen bij de bestuursrechter. Alleen wie een voldoende objectief en actueel, eigen en persoonlijk belang heeft dat rechtstreeks betrokken is bij het bestreden besluit, is belanghebbende als bedoeld in artikel 1:2, eerste lid, van de Awb. Wie rechtstreeks feitelijke gevolgen ondervindt van een activiteit die het besluit – zoals een bestemmingsplan of een vergunning – toestaat, is in beginsel belanghebbende bij dat besluit. Het criterium “gevolgen van enige betekenis” van de activiteit is een correctie op dit uitgangspunt. Zonder gevolgen van enige betekenis heeft iemand geen persoonlijk belang bij het besluit. Hij onderscheidt zich dan onvoldoende van anderen. Om te bepalen of er gevolgen van enige betekenis voor de woon-, leef- of bedrijfssituatie van iemand zijn, kijkt de Afdeling naar de factoren afstand tot, zicht op, planologische uitstraling van en milieugevolgen (onder andere geur, geluid, licht, trilling, emissie, risico) van de activiteit die het besluit toestaat. Zij bekijkt die factoren zo nodig in onderlinge samenhang. Ook de aard, intensiteit en frequentie van de feitelijke gevolgen kunnen van belang zijn.
Afstand en zicht
De voorzieningenrechter stel vast, dat [derde partij] vanuit zijn woning op straathoogte over een afstand van 650m naar het bouwperceel van [naam vennootschap] zicht heeft op de vergunde premixenfabriek met een gedeeltelijke hoogte van 34,5m. Daartussen ligt een wijds landschap met de Stenendijk te Hasselt, uiterwaarden met water, het Zwarte Water, de beiderzijdse oevers daarvan en bomen. De impact van zijn zicht op de vergunde premixenfabriek acht de voorzieningenrechter daarmee slechts van beperkt aard.
Planologische uitstraling
Het perceel waarop de premixenfabriek is vergund ligt in een bestaande industriële omgeving met andere (deels eveneens hoge) bedrijfsgebouwen en een navenante planologische uitstraling. Door de vergunde premixenfabriek zal die uitstraling in beperkte mate wijzigen.
Milieugevolgen
Dat er bij de ingebruikname van de premixenfabriek verkeersbewegingen van vrachtwagens zullen plaatsvinden acht de voorzieningenrechter evident. In hoeverre deze echter zullen leiden tot aanzienlijke milieugevolgen in de zin van geluidsoverlast ter plaatse van zijn woning is door [derde partij] niet nader onderbouwd. De voorzieningenrechter acht dit op een afstand van rond de 650m ook niet aannemelijk en gaat daar dan ook voorbij.
Het voorgaande brengt tevens mee dat [derde partij] ondanks dat hij in de besluitvormingsfase van de omgevingsvergunning een zienswijze heeft ingediend, niet is aan te merken als geacht te behoren tot "het betrokken publiek", zijnde het publiek dat gevolgen ondervindt, of waarschijnlijk ondervindt van, of belanghebbende is bij, milieubesluitvorming, als bedoeld in artikel 2, vijfde lid van het Verdrag van Århus.
Conclusie
Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter heeft de vergunde premixenfabriek geen gevolgen van enige betekenis op het woon- en leefklimaat van [derde partij] ter plaatse van zijn directe woon- en leefomgeving. Hieruit volgt, dat een voldoende objectief en actueel, eigen en persoonlijk belang dat rechtstreeks betrokken is bij het bestreden besluit in het geval van [derde partij] ontbreekt, zodat hij niet als belanghebbende als bedoeld in artikel 1:2, eerste lid, van de Awb kan worden aangemerkt.
7. De voorzieningenrechter wijst het opheffingsverzoek toe en heft de bij de uitspraak van 9 februari 2023 getroffen voorlopige voorziening op.
Kosten
8. Omdat de voorzieningenrechter het verzoek toewijst, bepaalt de voorzieningenrechter dat aan verzoekster het door hem betaalde griffierecht wordt terugbetaald.
9. De voorzieningenrechter veroordeelt verweerder in de door verzoekster gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de voorzieningenrechter op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 837 (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift).

Beslissing

De voorzieningenrechter:
  • wijst het verzoek toe;
  • heft de bij de uitspraak van 9 februari 2023 getroffen voorlopige voorziening op;
  • bepaalt dat het door verzoekster betaalde griffierecht van € 365 door de griffier wordt teruggestort.
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoekster tot een bedrag van € 837.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. Oosterveld, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van R.K. Witteveen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.