ECLI:NL:RBOVE:2023:1069

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
20 maart 2023
Publicatiedatum
24 maart 2023
Zaaknummer
10262258 \ EJ VERZ 22-427
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbindingsverzoek arbeidsovereenkomst afgewezen wegens onvoldoende onderbouwing van verwijtbaar handelen

In deze zaak heeft de kantonrechter op 20 maart 2023 uitspraak gedaan in een ontbindingsverzoek van [verzoekster], [X] TRANSPORTOPLEIDINGEN B.V., tegen [verweerster]. Het verzoek was gericht op de ontbinding van de arbeidsovereenkomst op basis van (ernstig) verwijtbaar handelen van [verweerster]. De kantonrechter heeft vastgesteld dat [verzoekster] onvoldoende heeft onderbouwd dat er sprake was van ernstig verwijtbaar handelen. De kantonrechter oordeelde dat [verweerster] zich niet flexibel heeft opgesteld, maar dat dit niet voldoende was om de arbeidsovereenkomst te ontbinden. Daarnaast heeft de kantonrechter geoordeeld dat er geen redelijke grond was voor ontbinding van de arbeidsovereenkomst en dat er geen opzegverboden van toepassing waren. Het verzoek om ontbinding is afgewezen, evenals de overige verzoeken van [verzoekster]. De proceskosten zijn voor rekening van [verzoekster].

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Civiel recht
Kantonrechter
Zaaknummer : 10262258 \ EJ VERZ 22-427
Beschikking van de kantonrechter van 20 maart 2023
in de zaak van
[X] TRANSPORTOPLEIDINGEN B.V.,
te [vestigingsplaats] ,
verzoekende partij, hierna te noemen [verzoekster] ,
gemachtigde: mr. A.J. Verweij,
tegen
[verweerster],
te [woonplaats] ,
verwerende partij, hierna te noemen [verweerster] ,
gemachtigde: A.H. Bekkema-van den Berg.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift, ter griffie ontvangen op 30 december 2022;
- het verweerschrift;
- de e-mail van de rechtbank van 16 januari 2023 dat de kantonrechter geen aanleiding ziet om reeds vóór de zitting op het verzoek van [verzoekster] ex artikel 22 Rv te beslissen;
- de aanvullende producties 12 tot en met 32 van [verzoekster] ;
- de mondelinge behandeling van 20 februari 2023 en de op die zitting voorgedragen pleitnota’s.
1.2.
Hierna is beschikking bepaald.

2.De zaak in het kort

2.1.
In deze zaak ligt kort gezegd de vraag voor of de arbeidsovereenkomst tussen partijen moet worden ontbonden en zo ja, of aan de werknemer een transitievergoeding, een cumulatievergoeding en een billijke vergoeding moet worden betaald.
2.2.
De kantonrechter zal hierna tot het oordeel komen dat er geen redelijke grond is om de arbeidsovereenkomst tussen partijen te ontbinden.

3.De feiten

3.1.
[verzoekster] is een onderneming die onder meer rijopleidingen voor alle mogelijke
rijbewijzen aanbiedt en opleidingen voor rijinstructeurs verzorgt.
3.2.
[verweerster] , geboren op [geboortedatum] , is op 1 februari 2017 in dienst getreden bij [verzoekster] . De laatste functie die zij vervulde voordat zij wegens arbeidsongeschiktheid uitviel, was die van rijinstructeur trekker, voor 40 uur per week.
3.3.
[verweerster] werkte vóór haar arbeidsongeschiktheid op maandag, dinsdag, vrijdag en om de week op zaterdag van 8:00 tot 17:00 uur en op woensdag van 12:00 tot 21:00 uur.
3.4.
Het salaris van [verweerster] bedraagt bij een 40-urige werkweek € 2.516,15 bruto per maand, exclusief 8% vakantietoeslag.
3.5.
[verweerster] is sinds 2017 samen met haar echtgenoot eigenaar van een windmolen en heeft in verband hiermee in 2018 een eenmanszaak opgericht. In 2019 heeft [verweerster] die eenmanszaak samen met haar echtgenoot voortgezet in de vennootschap onder firma [Z] (hierna te noemen: de VOF).
3.6.
In een verklaring van de accountant van [verweerster] /de VOF staat over de exploitatie van deze windmolen onder meer het volgende vermeld:
De arbeid die u verricht voor de exploitatie van de windturbine is nagenoeg te verwaarlozen. Onderhoud laat u uitvoeren, waarbij voor standaard onderhoud een abonnement aanwezig is. Enkel voor storingen moet u contact opnemen met de onderhoudsmonteur. Verder heeft u een energiecontract moeten afsluiten en houdt u de administratie bij. Een (fiscale) term die uw werkzaamheden goed zou typeren is: “niet meer dan normaal vermogensbeheer”.
Bedoeld wordt daarmee dat de activiteiten te vergelijken zijn met het hebben van bijvoorbeeld een beleggingsportefeuille. Ook hiervan kan een administratie bijgehouden worden en dienen af en toe contactmomenten met derden gezocht te worden. Er is geen sprake van een werkzaamheid.
3.7.
[verweerster] is op 24 augustus 2020 uitgevallen wegens ziekte. Na een week ziekte heeft zij haar werkzaamheden deels hervat door 5 uur per dag trekker-rijles te geven.
3.8.
In een brief over de re-integratie van [verweerster] schrijft [verzoekster] in november 2020 aan [verweerster] onder meer:
Wanneer we op 16 december moeten vaststellen dat we er niet uitkomen en dat het niet mogelijk is om een passende en werkbare functie te definiëren, zullen we definitief moeten concluderen dat er geen toekomst is voor [verweerster] binnen [verzoekster] .
3.9.
In november 2020 heeft [verweerster] de cursus/opleiding behaald waarmee zij als instructeur heftruckcursussen kon geven.
3.10.
In een e-mail van eind december 2020 schrijft [verweerster] aan [verzoekster] onder meer het volgende:
Het volgende kan ik wel geven:
Theorie voor de trekker, misschien zelfs nog wel auto-theorie?
Heftruckcursussen
Nieuwe mensen opleiden voor de bevoegdheid voor de rijtest
Stagementor zijn voor de nieuwe mensen voor de bevoegdheid
Gedeeltelijk trekkerrijles geven.
Er is genoeg waar ik wel voor ingezet kan worden, de wil is er. (…)
3.11.
In een intern stuk van [verzoekster] dat vermoedelijk dateert uit februari/maart 2021 staat, voor zover relevant, vermeld:
We zullen haar een intern traject voorstellen waarin het uiteindelijk (na 8 maanden) mogelijk is om die leuke werkzaamheden toe te voegen, maar dan moeten die eerste 8 maanden perfect verlopen. (…) Dit ga ik vandaag per mail aan [verweerster] voorstellen. Best mogelijk dat ze alsnog nee zegt, maar dan hebben we een sterkere positie om afscheid van haar te nemen. (…) Ik begrijp dat jullie hier een beetje gek van worden, maar ik hoop dat jullie er toch aan willen meewerken.
3.12.
In april 2021 heeft [verweerster] een e-mail aan [verzoekster] gestuurd waarin zij onder meer schrijft:
Ik vind het serieus wel heel jammer dat alles zo raar in het rooster gepland is. (…). Waar ik vooral mee worstel nu, is dat de arbo-arts eind maart aangeven heeft om te zorgen dat ik niet aan trillingen blootgesteld word. Wanneer ik werk heb ik alleen maar trillingen. Ik wil graag zeer spoedig andere werkzaamheden erbij, zodat ik ook functioneel ben voor [verzoekster] .
3.13.
In april 2021 heeft [verzoekster] als doel voor de re-integratie van [verweerster] gesteld dat zij 28 uur per week trekker-rijles zou geven en 12 uur per week ander werk zou verrichten.
3.14.
In een door [verweerster] aangevraagd deskundigenoordeel van het UWV van juni 2021 staat onder meer vermeld dat [verzoekster] onvoldoende re-integratie-inspanningen heeft verricht en dat het niet uitvoeren van een reeds voorgesteld arbeidsdeskundig onderzoek kan leiden tot stagnatie van de re-integratie en tot een verder verstoorde arbeidsverhouding.
3.15.
[verzoekster] heeft in 2021 aan verschillende klanten gecommuniceerd dat [verweerster] niet meer bij haar werkzaam was, althans niet als trekker-instructeur.
3.16.
In 2021 heeft [verweerster] verschillende appberichten gestuurd aan een planner van [verzoekster] . De strekking van die berichten was dat [verweerster] niet alleen voor het geven van trekker-rijles ingepland wilde worden.
3.17.
Op 30 november 2021 heeft [verzoekster] [verweerster] een schriftelijke waarschuwing gestuurd, omdat zij bij de “rooktafel” over een leerling zou hebben gezegd dat zij niet verwachtte dat hij zou slagen en dit door de vader van die leerling was opgevangen.
3.18.
Op 1 juni 2022 heeft [verweerster] een WIA-uitkering aangevraagd.
3.19.
In juli 2022 heeft de arbeidsdeskundige van het UWV geoordeeld dat [verzoekster] (onder voorbehoud) genoeg heeft gedaan om [verweerster] te re-integreren. In het arbeidsdeskundig rapport van 21 juli 2022 staat hierover onder meer het volgende vermeld:
In de praktijk is gebleken dat zij in het aangepast eigen werk niet verder komt dan 20-24 uur per week en in de overige werkzaamheden als theoriedocent kan alleen voor 6 uur per dag worden uitgevoerd (4 uur lessen bestaan niet en is tevens niet mogelijk). Dit betekent indien de werknemer bij een ieder afzonderlijke werkhervatting (…) zal er sprake zijn van een maximale hervattingsomvang van 30 uur per week (theorielessen geven is alleen 6 uur mogelijk: 5x 6 uur= 30 uur per week). De werkgever heeft bevestigd dat de hervatte uren per einde wachttijd structureel wordt aangeboden. Hiermee zal de werknemer meer dan 65% van haar maatmanloon realiseren.
3.20.
[verzoekster] heeft [verweerster] bij brief van 26 juli 2022 vervolgens onder meer geschreven:
Zoals aangegeven heeft het UWV bepaalt dat [verzoekster] Opleidingen je structureel 28 uur werk moet aanbieden, 16 uur trekker instructie en 12 uur andere werkzaamheden. Voorwaarden hierbij zijn, dat je een nieuwe arbeidsovereenkomst krijgt en maximaal flexibel wordt in je beschikbaarheid en voor 100% meewerkt aan het voorstel. Deze werkzaamheden bestaan zoals aangegeven door het UWV: 2x6 uur op de trekker 1x4 uur op de trekker, 12 uur aanvullende werkzaamheden waaronder heftruckcursus, trekker theorie of theorie grote rijbewijzen (…). Indien je nee zegt tegen bovenstaande dan kan [verzoekster] Opleidingen je een contract aanbieden van 12 uur vervangende werkzaamheden.
3.21.
Op 21 augustus 2022 is de loondoorbetalingsverplichting van [verzoekster] geëindigd als gevolg van het verstrijken van een periode van twee jaar waarin [verweerster] arbeidsongeschikt was.
3.22.
Per beschikking van 30 september 2022 heeft het UWV de door [verweerster] aangevraagde WIA-uitkering afgewezen, omdat zij meer dan 65% van het loon dat zij verdiende voordat zij ziek werd kan verdienen en dus voor minder dan 35% - namelijk
23,42% - arbeidsongeschikt is.
3.23.
In het arbeidsdeskundig rapport van het UWV dat op 26 september 2022 in het kader van de WIA-aanvraag is opgemaakt staat vermeld dat [verzoekster] niet geschikt is voor de maatgevende arbeid, zijnde trekker rijinstructeur/praktijkdocent voor gemiddeld 40,13 uur per week. Verder staat in dat rapport onder het kopje “Gesprek met de klant” onder meer het volgende vermeld:
Ik heb aangegeven dat werkgever haar passend werk moet bieden voor 40 uur per week.
Wellicht kunnen haar uren uitgebreid worden met theorieles vrachtwagen. Haar contractomvang is 40 uur en er is passen werk bij werkgever aanwezig. Mocht werkgever geen passend werk aanbieden adviseer ik [verweerster] de bond of juridische hulp in te schakelen.
3.24.
[verzoekster] heeft per bezwaarschrift van 26 oktober 2022 bezwaar gemaakt tegen de eerste zin van laatstgenoemd citaat. Het UWV heeft nog geen beslissing genomen op dit bezwaar.
3.25.
[verzoekster] heeft na het eindigen van haar loondoorbetalingsverplichting [verweerster] herhaaldelijk een arbeidsovereenkomst voor 28 uur per week aangeboden. [verweerster] is niet op dat aanbod ingegaan.
3.26.
Omdat [verweerster] weigerde laatstgenoemde arbeidsovereenkomst te ondertekenen, heeft [verzoekster] haar op 31 oktober 2022 op non-actief gesteld en haar duidelijk gemaakt dat zij haar sleutels diende in te leveren en niet meer terug hoefde te komen.
3.27.
Bij brief van 8 november 2022 heeft [verzoekster] de op non-actiefstelling teruggedraaid, maar ook aan [verweerster] kenbaar gemaakt dat zij niet meer voor werk zou worden opgeroepen en dat er geen loon meer aan haar betaald zou worden.
3.28.
[verweerster] heeft in november 2022 in kort geding aanspraak gemaakt op wedertewerkstelling voor 40 uur per week en op betaling van het daarbij behorende salaris.
3.29.
Bij vonnis van 12 december 2022 heeft de kantonrechter de vordering tot wedertewerkstelling afgewezen en de loonvordering toegewezen, voor zover deze zag op het loon over de maand november 2022. [verweerster] heeft hoger beroep ingesteld tegen dat vonnis.
3.30.
Per 2 december 2022 is [verweerster] volledig arbeidsongeschikt als gevolg van een operatieve ingreep. Zij ontvangt vanaf die datum een tijdelijke WIA-uitkering.
3.31.
In een verzekeringsgeneeskundige rapportage van het UWV van 2 februari 2023 staat onder meer vermeld dat de verstoorde relatie tussen partijen door middel van mediation opgelost moet worden.

4.Het verzoek

4.1.
[verzoekster] verzoekt de kantonrechter – samengevat – bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. [verweerster] op grond van artikel 22 Wetboek van Burgerlijk Rechtsvordering (Rv) te bevelen de vennootschapsakte of een ander contract of andere bescheiden te overleggen waaruit blijkt wat de arbeidskracht en/of inbreng van [verweerster] in de VOF is, alsmede de (voorlopige) jaarcijfers van de VOF over de periode van 24 augustus 2020 tot en met 31 december 2022;
II. de arbeidsovereenkomst met [verweerster] ingevolge artikel 7:671b lid 1, onderdeel a, van het Burgerlijk Wetboek (BW) te ontbinden op grond van artikel 7:669 lid 3 sub e, g of i BW, zonder daarbij rekening te houden met de voor [verweerster] geldende opzegtermijn;
III. te bepalen dat [verweerster] ernstig verwijtbaar heeft gehandeld of nagelaten en daarom geen recht heeft op een transitievergoeding;
IV. [verweerster] te veroordelen in de kosten van deze procedure.
4.2.
[verweerster] verweert zich tegen deze verzoeken. Zij stelt zich primair op het standpunt dat het ontbindingsverzoek en het verzoek ex artikel 22 Rv moeten worden afgewezen. Subsidiair, namelijk voor zover de arbeidsovereenkomst wordt ontbonden, verzoekt [verweerster] om bij die ontbinding rekening te houden met de geldende opzegtermijn en aan haar een transitievergoeding van € 5.739,30 bruto, een cumulatievergoeding van
€ 2.869,55 bruto en een billijke vergoeding van € 97.827,84 bruto, althans een door de kantonrechter te bepalen billijke vergoeding, toe te kennen. Zowel primair als subsidiair verzoekt [verweerster] om [verzoekster] te veroordelen in de kosten van deze procedure.
4.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

5.De beoordeling

het verzoek om bescheiden te overleggen

5.1.
[verzoekster] verzoekt de kantonrechter kort gezegd [verweerster] te bevelen verschillende bescheiden te overleggen waaruit kan worden afgeleid hoeveel tijd [verweerster] aan de VOF besteedt. Zij legt aan dat verzoek ten grondslag dat [verweerster] niet volledig beschikbaar was voor haar re-integratie en ook na het einde van de wachttijd niet beschikbaar was om 40 uur per week te werken en dat zij zich niet aan de indruk kan onttrekken dat die beperkte beschikbaarheid werd/wordt ingegeven door het feit dat [verweerster] de VOF drijft.
5.2.
De kantonrechter is van oordeel dat het betreffende verzoek van [verzoekster] moet worden afgewezen. [verweerster] heeft namelijk mede gelet op de in r.o. 3.6 genoemde verklaring van haar accountant voldoende toegelicht en onderbouwd dat de werkzaamheden voor de VOF slechts administratief van aard zijn en zeer weinig tijd in beslag nemen en [verzoekster] heeft hier onvoldoende tegenin weten te brengen. Het enkele feit dat de windmolen veel energie opwekt en dat er 266 gezinnen via een energieleverancier energie van de VOF afnemen, maakt nog niet dat met de exploitatie van die molen veel werk gemoeid is en is dus onvoldoende om ervan uit te gaan dat [verweerster] veel tijd aan die exploitatie besteedt. De kantonrechter gaat er dus van uit dat de werkzaamheden van [verweerster] voor de VOF inderdaad weinig tijd in beslag nemen en dat de door [verzoekster] gestelde beperkte beschikbaarheid van [verweerster] niets van doen heeft met de VOF. Bij deze stand van zaken bestaat geen aanleiding voor toewijzing van het door [verzoekster] verzochte bevel.
het ontbindingsverzoek
5.3.
De kantonrechter kan het verzoek van [verzoekster] tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst met [verweerster] slechts inwilligen, indien aan de voorwaarden voor opzegging van de arbeidsovereenkomst als bedoeld in artikel 7:669 BW is voldaan en er geen opzegverboden als bedoeld in artikel 7:670 BW of met deze opzegverboden vergelijkbare opzegverboden gelden.
5.4.
Partijen zijn het erover eens dat het ontbindingsverzoek geen verband houdt met het bestaan van enig opzegverbod.
5.5.
Op grond van artikel 7:669 lid 1 BW kan de arbeidsovereenkomst tussen partijen alleen worden ontbonden, indien daar een redelijke grond voor is en herplaatsing van [verweerster] binnen een redelijke termijn niet mogelijk is of niet in de rede ligt. In artikel 7:669 lid 3 BW is nader omschreven wat onder een redelijke grond moet worden verstaan.
e-grond: verwijtbaar handelen
5.6.
[verzoekster] meent dat de redelijke grond voor ontbinding primair is gelegen in
verwijtbaar handelen of nalaten van [verweerster] als bedoeld in sub e van artikel 7:669 lid 3 BW. Zij voert daartoe – samengevat – het volgende aan. [verweerster] heeft door de wijze waarop zij zich tijdens haar re-integratie en na het einde van de wachttijd heeft opgesteld ernstig verwijtbaar gehandeld. [verzoekster] heeft namelijk geprobeerd om [verweerster] zodanig te re-integreren dat zij weer voor 40 uur per week werkzaam kon zijn, maar dit is door toedoen van [verweerster] niet gelukt. [verweerster] stelde zich niet flexibel op door vast te houden aan bepaalde dagen of dagdelen dat zij niet wilde werken. Zij kon fysiek ook niet voor meer dan 16 uur per week haar eigen functie uitoefenen. Hierdoor heeft [verweerster] nooit meer dan 28-30 uur per week gewerkt. [verweerster] heeft bovendien nagelaten na het einde van de wachttijd beschikbaar te zijn voor het verrichten van werkzaamheden voor 40 uur per week. Zij heeft echter vervolgens wel in kort geding voor die omvang wedertewerkstelling en loondoorbetaling gevorderd. Hier komt nog bij dat [verweerster] voor [verzoekster] heeft verzwegen dat zij een eigen onderneming heeft en dat zij een operatieve ingreep diende te ondergaan.
5.7.
[verweerster] betwist dat sprake is van (ernstig) verwijtbaar handelen of nalaten aan haar zijde en betoogt dat zij er juist alles aan heeft gedaan om maximaal te re-integreren. Zij erkent dat haar re-integratie moeizaam verliep, maar stelt zich op het standpunt dat dit niet aan haar maar aan [verzoekster] te wijten was. Volgens [verweerster] heeft zij namelijk wel steeds voorstellen gedaan voor de invulling van haar uren, maar werd zij telkens geconfronteerd met tegenwerking in de planning van haar werkzaamheden en met allerlei bezwaren van [verzoekster] , waardoor het combineren van de diverse werkzaamheden en daarmee de re-integratie niet goed vorm kreeg. [verweerster] stelt dat zij zich daarbij wel degelijk flexibel heeft opgesteld door handreikingen te doen om op extra avonden of zaterdagen beschikbaar te zijn en dat [verzoekster] er bij de planning echter steeds voor koos eerst de trekker-rijlessen in te plannen waardoor weinig tijd over bleef voor het plannen van andere werkzaamheden.
[verweerster] betwist ook dat zij na het einde van de wachttijd heeft nagelaten voor 40 uur per week beschikbaar te zijn. Volgens haar heeft zij zich juist steeds beschikbaar gesteld voor haar eigen werk aangevuld met passende werkzaamheden en daarbij voortdurend aangegeven dat zij bereid was opleidingen te volgen zodat zij breder inzetbaar kon zijn voor [verzoekster] , maar ondervond zij ook wat dit betreft tegenwerking van [verzoekster] . [verweerster] betwist verder dat zij heeft verzwegen dat zij een eigen onderneming heeft en dat zij zou worden geopereerd en betoogt onder verwijzing naar het in r.o. 3.11 genoemde interne stuk dat er bij [verzoekster] geen werkelijke bereidheid bestond om haar te laten terugkeren in haar eigen of passend werk maar dat er (bewust) lijkt te zijn toegewerkt naar een beëindiging van de arbeidsrelatie.
5.8.
De kantonrechter is van oordeel dat het beroep op de e-grond niet slaagt. Zij stelt in dit kader voorop dat het op zichzelf begrijpelijk is dat [verweerster] niet tot ondertekening van de door [verzoekster] aan haar aangeboden arbeidsovereenkomst voor 28 uur per week is overgegaan en in kort geding wedertewerkstelling voor 40 uur per week heeft gevorderd. Uit het arbeidsdeskundig rapport van het UWV van 21 juli 2022 kan namelijk – anders dan in de in r.o. 3.20 genoemde brief van [verzoekster] vermeld staat – niet worden afgeleid dat het UWV heeft bepaald dat [verzoekster] [verweerster] structureel werk voor 28 uur per week moest aanbieden, terwijl in het arbeidsdeskundig rapport van het UWV van 26 september 2022 – dat in het kader van de WIA-aanvraag is opgesteld – juist vermeld staat dat de arbeidsdeskundige van het UWV van oordeel is dat [verzoekster] [verweerster] passend werk voor 40 uur per week dient aan te bieden, omdat haar contractomvang 40 uur per week is en er passend werk bij [verzoekster] beschikbaar is. Het uitblijven van een WIA-uitkering betekende bovendien dat [verweerster] er fors in inkomen op achteruit zou gaan indien zij akkoord zou gaan met een arbeidsovereenkomst voor 28 uur per week.
5.9.
[verzoekster] meent dat [verweerster] niet mocht blijven vasthouden aan een arbeidsomvang van 40 uur per week, omdat zij zowel tijdens als na haar re-integratie niet voor 40 uur per week beschikbaar was en onvoldoende flexibel was in de dagen waarop zij wilde werken. Volgens [verzoekster] hield [verweerster] namelijk onder meer vast aan haar vrije donderdag en was het daardoor ondoenlijk om haar in te plannen voor passende werkzaamheden. Hoewel uit de overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting naar het oordeel van de kantonrechter kan worden afgeleid dat [verweerster] niet de meest flexibele werknemer is en zij zich regelmatig rigide opstelt, gaat de kantonrechter niet in dit betoog mee. [verzoekster] heeft naar het oordeel van de kantonrechter namelijk onvoldoende toegelicht en onderbouwd dat [verweerster] structureel onvoldoende beschikbaar en flexibel was voor de in te plannen passende werkzaamheden, dit terwijl [verweerster] gemotiveerd heeft weersproken dat hiervan sprake was.
5.10.
Zo heeft [verweerster] naast de in r.o. 3.10 en 3.12 genoemde e-mails, waaruit haar wil blijkt om te worden ingezet op andere werkzaamheden dan het geven van trekker-rijles, appberichten overgelegd die haar stelling ondersteunen dat zij steeds alleen maar voor trekker-rijlessen werd ingepland en dat zij herhaaldelijk heeft aangedrongen op het volgen van cursussen/opleidingen.
Ook heeft [verweerster] aangevoerd dat zij vrachtwagentheorielessen wilde gaan geven en een VCA-cursus nodig had om bepaalde lessen als instructeur te mogen geven, maar dat een en ander door toedoen van [verzoekster] niet van de grond is gekomen. Volgens [verweerster] verstrekte [verzoekster] haar namelijk niet de voor de VCA-cursus benodigde theorie, is zij voor het geven van de vrachtwagentheorielessen niet voldoende ingepland om met collega’s mee te lopen en is die inplanning later helemaal uitgebleven als gevolg van verzwaarde/gewijzigde eisen die aan de instructeurs werden gesteld. Deze stellingen wijzen erop dat het niet (zonder meer) aan [verweerster] te wijten was dat zij niet voor passende werkzaamheden kon worden ingepland, hetgeen [verzoekster] ter zitting desgevraagd voor wat betreft de vrachtwagentheorielessen min of meer ook wel heeft beaamd. Wat betreft het niet van de grond komen van de VCA-cursus heeft [verzoekster] ter zitting wel volgehouden dat dit aan [verweerster] te wijten is omdat van haar op dit punt ook zelf actie verwacht had mogen worden, maar zij miskent hiermee dat [verweerster] een re-integrerende medewerker was en zij haar dus niet als een ‘normale’ werknemer mocht beschouwen.
[verweerster] wijst er daarnaast terecht op dat bij het verrichten van passende werkzaamheden het bestaande arbeidspatroon van de werknemer het uitgangspunt is. Dit betekent dat zij in principe kon volstaan met het door haar gedane voorstel om weer het in r.o. 3.3 genoemde rooster te volgen en dat van [verzoekster] in beginsel verwacht mocht dat zij haar dienstroosters – voor zover nodig – daarop aanpaste. Weliswaar kan dit onder omstandigheden op grond van de eisen van goed werknemerschap anders zijn, maar het ligt dan wel op de weg van werkgever om te stellen en te onderbouwen dat een dergelijke situatie aan de orde is.
5.11.
Gelet op de gemotiveerde betwisting van [verweerster] , had van [verzoekster] verwacht mogen worden dat zij duidelijk had gemaakt welke passende werkzaamheden zij precies aan [verweerster] heeft aangeboden en waarom die concrete werkzaamheden door onredelijke eisen van [verweerster] niet ingepland konden worden. [verzoekster] heeft dit echter nagelaten en heeft slechts in het algemeen naar een aantal producties verwezen, zonder concreet duidelijk te maken op welke in die stukken genoemde feiten zij zich beroept. Een dergelijke verwijzing volstaat op grond van vaste jurisprudentie niet. De verwijzing naar het vonnis in kort geding van 12 december 2022 volstaat gelet op het door [verweerster] gevoerde verweer evenmin.
5.12.
Nu [verzoekster] in het licht van het gemotiveerde verweer van [verweerster] onvoldoende heeft toegelicht en onderbouwd dat zij door toedoen van [verweerster] geen passende werkzaamheden voor haar heeft kunnen inplannen en uit de stellingen van [verzoekster] bovendien volgt dat zij regelmatig zelf geen werk voor [verweerster] beschikbaar had, heeft de kantonrechter onvoldoende aanknopingspunten om aan te nemen dat [verweerster] (ernstig) verwijtbaar heeft gehandeld door tijdens en na haar re-integratie niet beschikbaar te zijn voor 40 uur per week maar wel in kort geding wedertewerkstelling voor dat aantal uren te vorderen. De kantonrechter gaat er dus van uit dat van zodanig handelen geen sprake is geweest.
5.13.
De door [verzoekster] verder nog aan [verweerster] gemaakte verwijten van het verzwijgen van haar eigen onderneming en de operatie die zij moest ondergaan kunnen naar het oordeel van de kantonrechter evenmin tot een ontbinding van de arbeidsovereenkomst op de e-grond leiden. Niet alleen komen deze de kantonrechter gezocht voor, ook heeft [verzoekster] onvoldoende aangevoerd om aan te nemen dat zij die verwijten terecht maakt.
Wat betreft de VOF geldt namelijk dat [verweerster] gemotiveerd heeft weersproken dat [verzoekster] niet van die onderneming op de hoogte was door aan te voeren dat zij daarover meerdere keren met de HR-manager mevrouw [A] (hierna te noemen: [A] ) heeft gesproken en erop te wijzen dat [verzoekster] aanleiding heeft gezien het handelsregister van de Kamer van Koophandel te raadplegen. [verzoekster] heeft hier onvoldoende tegenin gebracht, zodat het ervoor moet worden gehouden dat zij inderdaad al veel langer van de onderneming van [verweerster] op de hoogte was en [verweerster] dit dus niet voor haar heeft verzwegen. Voor zover [verweerster] de operatie inderdaad heeft verzwegen geldt dat
niet is gebleken dat zij [verzoekster] daarmee bewust heeft willen benadelen. [verzoekster] heeft ook niet gesteld welk belang zij had bij het vroegtijdig op de hoogte zijn van die operatie, dit terwijl de operatie heeft plaatsgevonden nadat [verzoekster] al aan [verweerster] kenbaar had gemaakt haar niet meer voor haar werk op te roepen.
5.14.
Gelet op het voorgaande, zal het verzoek van [verzoekster] om te bepalen dat sprake is van ernstig verwijtbaar handelen ook worden afgewezen.
g-grond: verstoorde arbeidsverhouding
5.15.
[verzoekster] legt aan haar ontbindingsverzoek ook ten grondslag dat sprake is van een ernstig en duurzaam verstoorde arbeidsverhouding als bedoeld in artikel 7:669 lid 3 sub g BW. Zij voert daartoe aan dat [verweerster] continu de strijd op zoekt, dat het contact tussen haar en haar collega’s en leidinggevende niet goed is en dat zij door haar houding altijd mensen tegen zich in het harnas jaagt, omdat het niet altijd kan gaan zoals zij wil. [verzoekster] wijst ook op de in r.o. 3.17 genoemde waarschuwing en stelt zich op het standpunt dat [verweerster] al meer dan een jaar weigert om het gesprek aan te gaan met [A] en met directielid de heer [B] (hierna te noemen: [B] ). Volgens [verzoekster] is mede ook gelet op het feit dat [verweerster] haar eigen onderneming en haar operatie voor [verzoekster] heeft verzwegen en zij onterecht de juridische strijd aangaat, de arbeidsrelatie tussen partijen inmiddels zodanig verstoord geraakt dat er geen vruchtbare samenwerking meer mogelijk is.
5.16.
[verweerster] betwist dat sprake is van een ernstig en duurzaam verstoorde arbeidsverhouding en stelt zich op het standpunt dat voor zover daarvan al sprake is, dit voor een belangrijk deel aan [verzoekster] te wijten is. Volgens [verweerster] heeft zij weliswaar niet altijd handig gecommuniceerd, maar had dit te maken met haar frustratie over het feit dat zij niet voor de voor haar geschikte gewenste werkzaamheden en cursussen/opleidingen werd ingepland en was die frustratie ook de reden dat zij – eenmalig – niet met [A] en [B] wilde praten. [verweerster] meent dat de spanningen tussen partijen op te lossen zijn en wijst erop dat de bedrijfsarts reeds in 2021 mediation heeft geadviseerd, net als de verzekeringskundige van het UWV onlangs nog. [verweerster] betoogt verder dat indien haar wijze van communiceren een probleem voor [verzoekster] was, het op de weg van [verzoekster] had gelegen om hulp aan te bieden in bijvoorbeeld de vorm van een training communicatieve vaardigheden.
5.17.
Hoewel de weigering van [verweerster] om met [A] en/of [B] in gesprek te gaan niet goed te praten is, is de kantonrechter van oordeel dat ook een ontbinding op grond van artikel 7:669 lid 3 sub g BW niet aan de orde kan zijn. Uit de stellingen van [verzoekster] kan namelijk worden afgeleid dat [verweerster] altijd al en dus ook vóór haar arbeidsongeschiktheid een wat heftige wijze van communiceren had en zich niet steeds constructief opstelde. Kennelijk is dit voor [verzoekster] nooit echt een groot probleem geweest – zij heeft [verweerster] namelijk wel op haar gedrag aangesproken maar verder geen concrete interventies gepleegd of disciplinaire maatregelen genomen, afgezien van de waarschuwing op 30 november 2021 – en zonder nadere toelichting, die ontbreekt, valt dan ook niet in te zien waarom dit nu wel het geval is. Voor zover de houding en het gedrag van [verweerster] gedurende haar re-integratie verder zijn verslechterd, kan [verzoekster] zich hier niet achter verschuilen. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, moet immers worden aangenomen dat [verzoekster] [verweerster] ten onrechte het verwijt heeft gemaakt dat zij onvoldoende beschikbaar en flexibel was en het is dan ook begrijpelijk dat de opstelling van [verzoekster] bij [verweerster] tot irritatie en dus tot een heftige(re) opstelling heeft geleid. Dit geldt te meer nu [verzoekster] reeds in een vroeg stadium van de re-integratie het beëindigen van de arbeidsovereenkomst aan de orde heeft gesteld. Dat [verweerster] via de juridische weg haar gelijk probeert te halen is haar goed recht, zodat dit geen argument is voor het aannemen van een verstoorde arbeidsverhouding, net zo min als de hiervoor in r.o. 5.13 reeds besproken verweten verzwijgingen. Mede ook gelet op het feit dat partijen nog geen mediation geprobeerd hebben, terwijl dit wel meerdere keren is geadviseerd, ziet de kantonrechter derhalve geen aanleiding om aan te nemen dat sprake is van een zodanig verstoorde arbeidsverhouding dat van [verzoekster] in redelijkheid niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren. Ook het beroep op de g-grond slaagt dus niet.
i-grond: cumulatiegrond
5.18.
[verzoekster] betoogt tot slot nog dat sprake is van een in artikel 7:669 lid 3 sub i BW bedoelde combinatie van omstandigheden die maakt dat van haar niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren, maar ook aan dit betoog gaat de kantonrechter voorbij. Ook indien de door [verzoekster] gestelde omstandigheden uit de beide door haar afzonderlijk aan haar ontbindingsverzoek ten grondslag gelegde ontslaggronden worden gecombineerd, leidt dit namelijk niet tot de conclusie dat van [verzoekster] niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst met [verweerster] voort te zetten. Ten aanzien van het gestelde verwijtbaar handelen of nalaten geldt immers dat dit niet is komen vast te staan, terwijl het standpunt van [verzoekster] dat sprake is van een duurzaam verstoorde arbeidsverhouding voorbarig is. Overigens heeft [verzoekster] haar beroep op de i-grond ook onvoldoende toegelicht.
conclusie
5.19.
De conclusie is dat de kantonrechter het ontbindingsverzoek van [verzoekster] zal afwijzen en dat de arbeidsovereenkomst dus niet zal worden ontbonden. De overige verzoeken van [verzoekster] zullen eveneens worden afgewezen.
5.20.
Gelet op het feit dat partijen met elkaar verder moeten, geeft de kantonrechter hen ten overvloede nog dringend in overweging mediation te proberen.
proceskosten5.21. De proceskosten komen voor rekening van [verzoekster] , omdat zij ongelijk krijgt. Deze kosten worden tot op heden aan de zijde van [verweerster] begroot op een bedrag van
€ 747,00 aan salaris gemachtigde.

6.De beslissing

De kantonrechter:
6.1.
wijst de verzochte ontbinding en de overige verzoeken van [verzoekster] af;
6.2.
veroordeelt [verzoekster] tot betaling van de proceskosten, die de kantonrechter aan de kant van [verweerster] tot en met vandaag vaststelt op € 793,00;
6.3.
verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. A.M. Koene, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 20 maart 2023.
(DM(O)