ECLI:NL:RBOVE:2023:1116

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
21 maart 2023
Publicatiedatum
28 maart 2023
Zaaknummer
C/08/292900 / KG ZA 23-38
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van geldvordering in kort geding met proceskostenveroordeling

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Overijssel op 21 maart 2023 uitspraak gedaan in een kort geding tussen Reobijn B.V. en The Product People Holding B.V. (TPPH). Reobijn had een geldvordering ingesteld tegen TPPH voor een bedrag van € 38.720, dat betrekking had op de productie en levering van een matrijs. De voorzieningenrechter heeft de vordering afgewezen en Reobijn veroordeeld tot betaling van de volledige proceskosten van TPPH.

De procedure begon op 27 februari 2023 met de betekening van de dagvaarding aan TPPH. Tijdens de mondelinge behandeling op 7 maart 2023 zijn beide partijen vertegenwoordigd door hun advocaten en enkele andere personen. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de bevoegdheid om de vordering te behandelen aanwezig is, ondanks de betwisting van TPPH over de toepasselijkheid van de algemene voorwaarden van Reobijn.

De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat Reobijn onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat TPPH verplicht is om de drie facturen te betalen. Het is gebleken dat de eerste termijn van € 15.488 al door TBS, een dochteronderneming van TPPH, aan Reobijn is betaald. Daarnaast heeft de voorzieningenrechter vastgesteld dat Reobijn geen spoedeisend belang heeft bij de gevorderde betaling en dat er mogelijk een opschortingsrecht voor TPPH geldt, omdat de geleverde matrijs niet aan de overeenkomst zou voldoen.

Als gevolg van deze overwegingen heeft de voorzieningenrechter de vordering van Reobijn afgewezen en haar veroordeeld tot betaling van de proceskosten, die zijn vastgesteld op € 6.281, inclusief griffierecht en wettelijke rente.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Almelo
zaaknummer / rolnummer: C/08/292900 / KG ZA 23-38
Vonnis in kort geding van 21 maart 2023
in de zaak van
REOBIJN B.V., gevestigd in Haaksbergen,
eiseres,
hierna genoemd: “
Reobijn”,
advocaat: mr. L.M. Graal,
tegen
THE PRODUCT PEOPLE HOLDING B.V., gevestigd in Eindhoven,
gedaagde,
hierna genoemd: “
TPPH”,
advocaat: mr. N.H.A. Kampschreur.

1.Inleiding

1.1.
Dit vonnis bevat de beslissing van de voorzieningenrechter over de geldvordering die Reobijn in kort geding tegen TPPH heeft ingesteld. De vordering zal worden afgewezen, met veroordeling van Reobijn tot vergoeding van de volledige proceskosten van TPPH.
1.2.
Hierna wordt uitgelegd hoe de voorzieningenrechter tot haar beslissing is gekomen (onder 5.). Eerst zal de voorzieningenrechter het verloop van de procedure weergeven (onder 2.), de feiten die tussen partijen niet ter discussie staan uiteenzetten (onder 3.), en de vordering nader omschrijven (onder 4.).

2.Het verloop van de procedure

2.1.
Reobijn heeft op 27 februari 2023 een dagvaarding aan TPPH laten betekenen. Op 6 maart 2023 hebben zowel Reobijn als TPPH producties ingediend. Op 7 maart 2023 heeft via Teams een mondelinge behandeling plaatsgevonden. Daarbij waren namens Reobijn aanwezig dhr. [A] , dhr. [B] en dhr. [C] met mr. Graal en namens TPPH dhr. [D] en dhr. [E] met mr. Kampschreur. Beide partijen hebben gebruik gemaakt van spreekaantekeningen.

3.De feiten

3.1.
De voorzieningenrechter gaat uit van de volgende niet ter discussie staande feiten:
a. Bij inkooporder van april 2022 is namens TPPH een door Reobijn uitgebrachte offerte aanvaard voor de productie en levering van een matrijs. De matrijs is bestemd voor de (seriematige) productie van een zogeheten
pivot bracket, een component van een zittoepassing. De prijs voor de matrijs is bepaald op € 38.720 inclusief btw. In de offerte is opgenomen dat Reobijn de prijs in drie termijnen in rekening zal brengen, namelijk een eerste termijn van veertig procent, en een tweede en derde termijn van elk dertig procent.
Reobijn heeft de drie termijnen door middel van een drietal facturen met een totaalbedrag van € 38.720 bij TPPH in rekening gebracht.

4.De vordering

4.1.
Reobijn vordert (verkort weergegeven) veroordeling van TPPH om haar het bedrag van € 38.720 te betalen.

5.De beoordeling

Bevoegdheid

5.1.
Anders dan TPPH aanvoert, acht de voorzieningenrechter zich bevoegd om de vordering te behandelen.
5.1.1.
Die bevoegdheid kan echter niet gebaseerd worden op de daarvoor door Reobijn aangedragen grond. Reobijn beroept zich op een forumkeuzebeding uit haar algemene voorwaarden. Zij heeft evenwel niet toegelicht waaruit volgt dat haar algemene voorwaarden van toepassing zijn op de overeenkomst, terwijl TPPH die toepasselijkheid gemotiveerd heeft betwist.
5.1.2.
Toch neemt de voorzieningenrechter de bevoegdheid aan om van deze zaak kennis te nemen. Daarbij past de voorzieningenrechter de artikelen 107 Rv en 220 Rv analoog toe, vanuit het oogmerk van doelmatigheid dat met deze bepalingen wordt nagestreefd. Bij de voorzieningenrechter van deze rechtbank is namelijk ook een ander kort geding aanhangig dat met deze zaak samenhangt. [1] De mondelinge behandeling in de voorliggende zaak heeft direct na afloop van de mondelinge behandeling in het andere kort geding plaatsgevonden. In het andere kort geding is Reobijn ook partij, tegenover een dochtervennootschap van TPPH genaamd The Box Seat B.V. (hierna: “TBS”). Bij het bestuur van TPPH en TBS zijn dezelfde natuurlijke personen betrokken. TBS vordert in de andere zaak veroordeling van Reobijn tot teruggave van een aantal matrijzen, [2] waartegen Reobijn heeft aangevoerd dat diverse van haar facturen onbetaald zijn gelaten, waaronder de facturen die zij aan TPPH heeft toegezonden. De offerte van Reobijn die in deze procedure aan de orde is, heeft zij toegezonden aan TBS en is door TBS namens TPPH aanvaard. Bovendien is de eerste termijn van de prijs voor de bewuste matrijs, zoals hierna aan de orde zal komen, in eerste instantie aan TBS gefactureerd en door TBS voldaan. Vanwege de verknochtheid van beide zaken is efficiënt dat zij door dezelfde rechter worden beoordeeld, en had verwijzing naar deze rechtbank gevorderd kunnen worden als Reobijn deze procedure aanhangig zou hebben gemaakt bij een andere rechtbank. De voorzieningenrechter zal de zaak aan zich houden en de vordering beoordelen.
Afwijzing van de vordering
5.2.
De vordering zal worden afgewezen.
5.2.1.
Ten eerste is onvoldoende aannemelijk geworden dat TPPH verplicht is om de drie facturen van Reobijn te betalen.
5.2.2.
De eerste termijn van € 15.488 is reeds op 1 juni 2022 aan Reobijn betaald door TBS, zo heeft TPPH aangetoond met een rekeningafschrift. Reobijn had de eerste termijn in eerste instantie aan TBS gefactureerd. In tweede instantie heeft Reobijn alle drie de termijnen op verzoek van TPPH aan TPPH gefactureerd en een creditfactuur aan TBS gezonden. Reobijn heeft het door TBS betaalde bedrag van € 15.488 niettemin behouden, zo staat niet ter discussie. TPPH heeft onweersproken aangevoerd dat TBS deze betaling namens haar heeft verricht. Gezien het voorgaande is het vorderingsrecht van Reobijn met het bedrag van € 15.488 verminderd.
5.2.3.
Reobijn heeft niet toegelicht waaruit volgt dat de nog niet betaalde termijnen opeisbaar zijn geworden gelet op de voorwaarden uit de offerte, terwijl TPPH die opeisbaarheid bestrijdt.
5.2.4.
Bovendien houdt de voorzieningenrechter voor mogelijk dat aan TPPH, naar zij stelt, een opschortingsrecht toekomt. TPPH heeft gemotiveerd betoogd dat de door Reobijn geleverde matrijs niet aan de overeenkomst beantwoordt, onder meer doordat de snelheid waarmee geproduceerd kan worden beduidend lager is dan overeengekomen. Om te kunnen beoordelen in hoeverre de matrijs gebrekkig is, is uitgebreider feitenonderzoek en nadere bewijsvoering nodig. Deze kort gedingprocedure leent zich daar naar zijn aard niet voor.
5.2.5.
Ten tweede heeft Reobijn geen omstandigheden gesteld die meebrengen dat zij een spoedeisend belang heeft bij de gevorderde betaling. Anders dan Reobijn betoogt, kan uit de door haar aangehaalde gegevens uit de jaarrekening van TPPH over 2021 niet zonder meer worden afgeleid dat er een gerede kans bestaat dat TPPH zal failleren. Ook de terugvordering van de matrijzen door TBS, die in het andere kort geding aan de orde is (zie 5.1.2), vormt geen omstandigheid die maakt dat niet van Reobijn kan worden verlangd om de uitkomst van een mogelijke bodemprocedure af te wachten.
Volledige proceskostenveroordeling
5.3.
Zoals door TPPH gevorderd, zal Reobijn ertoe worden veroordeeld om haar volledige proceskosten te vergoeden. Dit in afwijking van het uitgangspunt dat niet meer dan een forfaitaire proceskostenvergoeding wordt toegekend op basis van het liquidatietarief. Dit oordeel wordt als volgt gemotiveerd.
5.3.1.
In de eerste plaats heeft Reobijn stellingen ingenomen die op essentiële punten in strijd zijn met de in artikel 21 Rv opgenomen verplichting om alle relevante feiten volledig en naar waarheid aan te voeren. Reobijn heeft geheel onvermeld gelaten dat de eerste termijn van € 15.488 reeds door haar is ontvangen (zie 5.2.2). Zij vordert hier opnieuw betaling van diezelfde termijn. Zelfs nadat de bewuste betaling aan Reobijn was voorgehouden, heeft zij tijdens de mondelinge behandeling volgehouden dat zij nog betaling van deze termijn te vorderen heeft.
Ook heeft Reobijn in de dagvaarding gesteld dat TPPH haar facturen zonder protest heeft behouden, terwijl TPPH haar gezien de ingebrachte correspondentie duidelijk te kennen heeft gegeven te bestrijden tot betaling van die facturen gehouden te zijn. Zo heeft TPPH op 23 december 2022 een opschortingsverklaring aan Reobijn uitgebracht omdat, naar haar zeggen, de geleverde matrijs niet aan de overeenkomst beantwoordt.
5.3.2.
Verder heeft Reobijn in strijd met artikel 85 lid 1 Rv nagelaten om bij de dagvaarding de stukken te voegen waarop zij zich beroept, waaronder de facturen waarvan zij betaling vordert. Ook heeft Reobijn niet in de dagvaarding vermeld welke bewijsmiddelen ze tot haar beschikking heeft, zoals voorgeschreven in artikel 111 lid 3 Rv. Pas een dag voor de mondelinge behandeling heeft Reobijn een vijftiental producties ingebracht. Daarbij heeft Reobijn niet toegelicht wat ze met de bewuste stukken wil aantonen, en geen onderscheid gemaakt tussen deze zaak en het andere kort geding dat door de voorzieningenrechter is behandeld. Tot slot heeft Reobijn in strijd met artikel 111 lid 3 Rv nagelaten om de haar bekende verweren van TPPH in de dagvaarding weer te geven. De schending van deze verplichtingen is des te meer bezwaarlijk doordat de informatie die nodig is om behoorlijk inzicht te verkrijgen in de zaak, ook overigens vrijwel volledig in de dagvaarding ontbreekt; wat aan relevante feiten is aangedragen is grotendeels afkomstig van TPPH.
5.4.
De te vergoeden advocaatkosten zullen overeenkomstig de door TPPH overgelegde urenspecificatie worden vastgesteld op € 3.444, nu Reobijn die specificatie niet heeft bestreden. Daarnaast dient Reobijn het door TPPH betaalde griffierecht van € 2.837 te vergoeden. Daarmee komt de in totaal toegekende proceskostenvergoeding uit op € 6.281.
5.5.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten zal worden toegewezen zoals in de beslissing vermeld.

6.De beslissing

De voorzieningenrechter
6.1.
wijst het gevorderde af;
6.2.
veroordeelt Reobijn in de kosten van dit geding, aan de zijde van TPPH tot aan deze uitspraak begroot op € 6.281, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over deze kosten vanaf de vijftiende dag na de datum van betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling;
6.3.
verklaart onderdeel 6.2 van deze beslissing uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. A. Smedes en in het openbaar uitgesproken op 21 maart 2023. (HJB)

Voetnoten

1.Het gaat om de zaak die bij deze rechtbank bekend is onder het kenmerk C/08/292736 / KG ZA 23-36. In beide zaken wordt gelijktijdig vonnis gewezen.
2.Waarbij het gaat om andere matrijzen dan de matrijs die in deze procedure aan de orde is.