ECLI:NL:RBOVE:2023:1118

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
16 maart 2023
Publicatiedatum
28 maart 2023
Zaaknummer
10318317 CV EXPL 23-436
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontruiming van winkelruimte in kort geding met vordering tot betaling van huurachterstand en boete

In deze zaak heeft de eiser, vertegenwoordigd door mr. J.F. Vanhommerig, een kort geding aangespannen tegen de gedaagde, die niet is verschenen. De eiser vordert ontruiming van een winkelruimte die hij verhuurt aan de gedaagde, die sinds februari 2021 de huur niet heeft betaald. De huurovereenkomst loopt tot 30 november 2025 en de totale huurachterstand bedraagt € 39.937,50, met een contractuele boete van € 7.500,00, wat het totaal op € 47.437,50 brengt. De eiser heeft de gedaagde opgeroepen om te verschijnen op een zitting, maar de gedaagde is niet verschenen, waardoor verstek is verleend. Tijdens de zitting heeft de eiser zijn eis willen vermeerderen, maar dit was niet mogelijk zonder dat de gedaagde op de hoogte was gesteld. De zitting is aangehouden om de gedaagde de gelegenheid te geven om de wijziging van eis te ontvangen.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat de vordering van de eiser niet onrechtmatig of ongegrond is en heeft deze toegewezen. De rechter heeft de gedaagde veroordeeld om binnen 14 dagen na betekening van het vonnis de winkelruimte te ontruimen en de huurachterstand, boete en buitengerechtelijke kosten te betalen. De rechter heeft ook bepaald dat de gedaagde de contractuele boete van € 300,00 per maand moet betalen vanaf 1 maart 2023 tot de dag van daadwerkelijke ontruiming. De gedaagde is als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de kosten van de procedure, die zijn begroot op € 1.350,71. Het vonnis is uitgesproken door mr. K.J. Haarhuis op 16 maart 2023.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Enschede
Zaaknummer: 10318317 CV EXPL 23-436
Vonnis in kort geding van 16 maart 2023
in de zaak van
[eiser] ,
wonende te [woonplaats] ,
eisende partij, hierna te noemen [eiser] ,
gemachtigde: mr. J.F. Vanhommerig, advocaat
tegen
[gedaagde] ,
wonende te [woonplaats] ,
[gedaagde] partij, hierna te noemen [gedaagde] ,
niet verschenen noch vertegenwoordigd.

1.De procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
1.1.
de namens [eiser] betekende dagvaarding van 13 februari 2023, waarbij hij een vordering heeft ingesteld tot het treffen van een voorlopige voorziening en [gedaagde] heeft opgeroepen ter zitting in kort geding te verschijnen op 21 februari 2023 te 13.30 uur.
1.2.
[gedaagde] is op de zitting van 21 februari 2023 niet verschenen waarna tegen hem verstek werd verleend.
[eiser] werd tijdens die zitting vertegenwoordigd door mr. Vanhommerig.
1.3.
[eiser] wenste ter zitting zijn eis vermeerderen. Aangezien [gedaagde] niet in het geding was verschenen, is ex artikel 130 lid 3 Rv een verandering of vermeerdering van eis uitgesloten tenzij die verandering of vermeerdering bij exploot kenbaar of alsnog kenbaar wordt gemaakt. [eiser] werd daarop in de gelegenheid gesteld zijn akte van verandering/vermeerdering van eis bij deurwaardersexploot te betekenen aan [gedaagde] . De zitting werd om die reden aangehouden tot 14 maart 2023.
1.4.
Namens [eiser] was op de voortgezette behandeling op 14 maart 2023 aanwezig mr. Vanhommerig. [gedaagde] was wederom niet aanwezig.
[eiser] heeft, na overlegging van de betekende akte verandering/vermeerdering van eis, zijn standpunt mondeling laten toelichten door mr. Vanhommerig.
1.5.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiser] verhuurt vanaf 1 december 2020 aan [gedaagde] de winkelruimte aan
[het adres] te [plaats] met één parkeerplaats tegen een huurprijs van thans € 1.815,00 per maand. De huurovereenkomst is aangegaan voor een bepaalde periode en eindigt bij een tijdige opzegging op 30 november 2025.
2.3.
[gedaagde] heeft vanaf 1 februari 2021 de huur onbetaald gelaten. De huurachterstand bedraagt inmiddels tot en met februari 2023 € 39.937,50, de contractuele boete van € 300,00 per maand is opgelopen tot € 7.500,00, in totaal € 47.437,50.

3.Het geschil en de beoordeling

3.1.
Bij de dagvaarding zijn de voorgeschreven termijnen en formaliteiten in acht genomen.
3.2.
[eiser] vordert - samengevat en na wijziging van eis – ontruiming van het gehuurde en veroordeling van [gedaagde] tot betaling van een bedrag van € 47.437,50 vermeerderd met
€ 1.399,03 aan buitengerechtelijke kosten incl. btw.
3.3.
De vordering komt de kantonrechter vooralsnog niet onrechtmatig of ongegrond voor en behoort daarom te worden toegewezen met inachtneming van het navolgende.
3.4.
De verzochte machtiging van [eiser] om de ontruiming zonodig zelf uit te voeren met behulp van de sterke arm zal worden afgewezen, nu deze niet op de wet berust. Artikel 556 lid 1 Rv schrijft voor dat de gedwongen ontruiming geschiedt door een deurwaarder. De deurwaarder zelf behoeft geen rechterlijke machtiging om bevoegd te zijn de hulp van de sterke arm in te roepen. Die bevoegdheid ontleent hij immers rechtstreeks aan artikel 557 Rv, waarin artikel 444 Rv van overeenkomstige toepassing wordt verklaard.
3.5.
[eiser] vordert de contractuele boete van € 300,00 per maand vanaf 1 maart 2023 tot en met de einddatum van de huurovereenkomst, 30 november 2025.
Uit artikel 25.3 van de op de huurovereenkomst van toepassing zijnde algemene voorwaarden volgt dat de boete niet eerder verschuldigd is dan nadat de verschuldigde huur niet prompt op de vervaldag voldaan is. In deze procedure wordt aan huur slechts gevorderd de huur vanaf 1 maart 2023 tot aan de dag van daadwerkelijke ontruiming. Derhalve is slechts een boete verschuldigd over onbetaald gelaten huurtermijnen vanaf 1 maart 2023 tot de dag van ontruiming.
3.6.
[gedaagde] zal als de overwegend in het ongelijk gestelde partij in de kosten van deze procedure worden veroordeeld.

4.De beslissing in kort geding

de kantonrechter:
I veroordeelt [gedaagde] om binnen 14 dagen na betekening van dit vonnis het gehuurde, de bedrijfsruimte in de zin van artikel 7:290 BW, een winkelruimte te [plaats] , aan [het adres] , met al de zijnen en het zijne te ontruimen en te verlaten en door overgave der sleutels ter vrije en algehele beschikking van [eiser] te stellen;
II veroordeelt [gedaagde] , om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [eiser] te betalen het bedrag van € 48.836,53 ter zake huurachterstand, boete en buitengerechtelijke kosten,
vermeerderd met de wettelijke handelsvertragingsrente te berekenen vanaf de vervaldatum van iedere afzonderlijke huurperiode tot aan de dag der algehele voldoening;
III veroordeelt [gedaagde] zal om aan [eiser] tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen een bedrag ad € 1815,00 voor iedere maand(en) te rekenen vanaf 1 maart 2023,
zolang de [gedaagde] in gebreke blijft met ontruiming van het gehuurde, een gedeelte
van een maand te rekenen voor een hele;
IV veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen de contractuele boete ad € 300,00 per maand voor iedere maand te rekenen vanaf
1 maart 2023, tot de dag van daadwerkelijke ontruiming;
V veroordeelt [gedaagde] in de kosten van deze procedure tot op heden aan de zijde van [eiser] begroot op € 1.350,71, waaronder € 529,00 wegens het salaris van de gemachtigde,
€ 128,71 wegens explootkosten en € 693,00 wegens griffierecht;
VI verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
VII wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. K.J. Haarhuis, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 16 maart 2023.