In deze zaak heeft de eiser, vertegenwoordigd door mr. J.F. Vanhommerig, een kort geding aangespannen tegen de gedaagde, die niet is verschenen. De eiser vordert ontruiming van een winkelruimte die hij verhuurt aan de gedaagde, die sinds februari 2021 de huur niet heeft betaald. De huurovereenkomst loopt tot 30 november 2025 en de totale huurachterstand bedraagt € 39.937,50, met een contractuele boete van € 7.500,00, wat het totaal op € 47.437,50 brengt. De eiser heeft de gedaagde opgeroepen om te verschijnen op een zitting, maar de gedaagde is niet verschenen, waardoor verstek is verleend. Tijdens de zitting heeft de eiser zijn eis willen vermeerderen, maar dit was niet mogelijk zonder dat de gedaagde op de hoogte was gesteld. De zitting is aangehouden om de gedaagde de gelegenheid te geven om de wijziging van eis te ontvangen.
De kantonrechter heeft vastgesteld dat de vordering van de eiser niet onrechtmatig of ongegrond is en heeft deze toegewezen. De rechter heeft de gedaagde veroordeeld om binnen 14 dagen na betekening van het vonnis de winkelruimte te ontruimen en de huurachterstand, boete en buitengerechtelijke kosten te betalen. De rechter heeft ook bepaald dat de gedaagde de contractuele boete van € 300,00 per maand moet betalen vanaf 1 maart 2023 tot de dag van daadwerkelijke ontruiming. De gedaagde is als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de kosten van de procedure, die zijn begroot op € 1.350,71. Het vonnis is uitgesproken door mr. K.J. Haarhuis op 16 maart 2023.