ECLI:NL:RBOVE:2023:1129

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
27 maart 2023
Publicatiedatum
29 maart 2023
Zaaknummer
AWB 22/180
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen omgevingsvergunning voor windmolen in Welsum

Op 27 maart 2023 heeft de Rechtbank Overijssel uitspraak gedaan in de zaak tussen eisers en het college van burgemeester en wethouders van Olst-Wijhe. De rechtbank heeft het beroep van eisers tegen de verleende omgevingsvergunning voor het plaatsen van een windmolen op het perceel in Welsum ongegrond verklaard. De vergunninghouder had op 15 maart 2021 een omgevingsvergunning aangevraagd voor het plaatsen van een windmolen van 21,6 meter hoog met een vermogen van 15 kW. De rechtbank oordeelde dat het college in redelijkheid had kunnen besluiten om de vergunning te verlenen, ondanks de bezwaren van de omwonenden over geluidshinder en de impact op het woon- en leefklimaat. De rechtbank concludeerde dat de vergunning niet in strijd was met een goede ruimtelijke ordening en dat de geluidseisen uit het Activiteitenbesluit werden nageleefd. De rechtbank wees erop dat de eisers onvoldoende bewijs hadden geleverd voor hun claims over de negatieve effecten van de windmolen op hun gezondheid en leefomgeving. De rechtbank bevestigde dat de omgevingsvergunning in stand blijft en dat de eisers geen proceskostenvergoeding ontvangen.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL
Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummer: ZWO 22/180

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser 1] , [eiser 2] en [eiser 3] , uit [woonplaats] , eisers

en

het college van burgemeester en wethouders van Olst-Wijhe, verweerder

(gemachtigde: mr. K. Karolah-Landman).
Als
derde-partijneemt aan de zaak deel:
maatschap [naam 1]uit Welsum (vergunninghouder).

Inleiding

1. Met een besluit van 15 maart 2021 heeft verweerder aan de vergunninghouder een omgevingsvergunning verleend voor het plaatsen van een windmolen op het perceel [adres 1] te Welsum.
1.1.
Met een besluit van 14 december 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder de bezwaren van eisers tegen het besluit van 15 maart 2021 ongegrond verklaard. Verweerder heeft de omgevingsvergunning in stand gelaten.
1.2.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 19 december 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eisers, de gemachtigde van verweerder, bijgestaan door S. Sandorp, medewerker van de Omgevingsdienst IJsselland, en [naam 2] namens de vergunninghouder, vergezeld door W. Koehoorn, adviseur energie bij EAZ Wind (aanwezig via een online-videoverbinding).

Totstandkoming van het besluit

2. De vergunninghouder exploiteert een agrarisch bedrijf op het perceel [adres 1] in Welsum (het perceel). Op 11 februari 2021 heeft zij een omgevingsvergunning aangevraagd voor het plaatsen van een windmolen op het perceel. Het gaat om een windmolen van het type EAZ 13.2 met een hoogte van 21,6 meter en een vermogen van 15 kW.
2.1.
Het perceel heeft op grond van het ter plaatse geldende bestemmingsplan “Buitengebied Olst-Wijhe” (het bestemmingsplan) de bestemming “agrarisch” en de dubbelbestemming “waarde – archeologie – 1”.
2.2.
Op grond van artikel 3, tweede lid, aanhef en onder i, van de planregels mogen overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, een maximale bouwhoogte hebben van drie meter.
Op grond van artikel 43, vierde lid, van de planregels kan het bevoegd gezag bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 3, tweede lid, ten einde de realisatie van windenergie mogelijk te maken, onder de voorwaarden dat het bouwwerk wordt opgericht binnen een bouwvlak, dat per bouwvlak ten hoogste één bouwwerk voor de realisatie van windenergie is toegestaan en dat de hoogte van het bouwwerk voor de realisatie van windenergie
ten hoogste25 meter is.
2.3.
Met het besluit van 15 maart 2021 heeft verweerder de aangevraagde omgevingsvergunning verleend. De vergunning ziet op de activiteiten “bouwen van een bouwwerk” en “gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met het bestemmingsplan” als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a en c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).
Het bouwplan is in strijd met het bestemmingsplan, omdat de beoogde windmolen hoger is dan drie meter. Om toch mee te kunnen werken aan het bouwplan heeft verweerder gebruik gemaakt van de binnenplanse afwijkingsbevoegdheid van artikel 43, vierde lid, van de planregels.
2.4.
Eisers wonen in de omgeving van de beoogde locatie van de windmolen. De afstand tussen de woningen van eisers en de locatie van de windmolen is ongeveer 145 meter tot 249 meter.
2.5.
In het bestreden besluit heeft verweerder de bezwaren van eisers tegen het besluit van 15 maart 2021 ongegrond verklaard. Verweerder heeft de omgevingsvergunning in stand gelaten, onder aanvulling van de motivering.

Beoordeling door de rechtbank

Inleiding en samenvatting
3. De rechtbank beoordeelt hierna of de omgevingsvergunning voor het plaatsen van een windmolen op het perceel in stand kan blijven.
Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eisers.
3.1.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder in redelijkheid heeft kunnen besluiten tot het verlenen van een omgevingsvergunning voor het plaatsen van een windmolen.
Verweerder heeft zich daarbij in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plaatsen van de windmolen niet zal leiden tot een onaanvaardbare aantasting van het woon- en leefklimaat. Wat eisers hebben aangevoerd geeft geen aanleiding voor het oordeel dat sprake is van strijd is met een goede ruimtelijke ordening.
3.2.
Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
3.3.
De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Het verstrekken van stukken in de bezwaarfase.
4. Eisers zijn van mening dat essentiële gegevens (veel) te laat aan hen zijn verstrekt.
Pas in de bezwaarfase zijn de meetgegevens waarop de rapporten van de fabrikant van de windmolen, Grevenbroich GmbH, en adviesbureau Geluid Plus Adviseurs (Geluid Plus) zijn gebaseerd, aan hen verstrekt. Ook het advies van de Omgevingsdienst hebben eisers pas in de bezwaarfase ontvangen. Onderzoek naar de impact van de windmolen op het gebied van slagschaduw en de stilzetvoorziening is toen pas in gang gezet.
4.1.
De rechtbank overweegt als volgt.
4.2.
Op grond van artikel 7:11, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) vindt in de bezwaarfase een volledige heroverweging plaats van het primaire besluit. Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) kunnen bij een heroverweging van het besluit eventuele tekortkomingen in de motivering worden hersteld, zonder dat dit behoeft te leiden tot gegrondverklaring van het bezwaarschrift of herroeping van het besluit.
4.3.
Het feit dat eisers de (door hen opgevraagde) meetgegevens waarop de rapporten van Grevenbroich GmbH en Geluid Plus zijn gebaseerd en het advies van de Omgevingsdienst van 29 april 2021 pas in een laat stadium hebben ontvangen leidt niet tot de conclusie dat het bestreden besluit niet zorgvuldig tot stand is gekomen of dat verweerder de bezwaren van eisers gegrond had moeten verklaren. Verweerder heeft deze gebreken mogen en kunnen herstellen. Eisers zijn in de bezwaarfase in de gelegenheid geweest om op de inhoud van die stukken te reageren en zijn in zoverre ook niet in hun belangen geschaad.
4.4.
Voor zover is aangevoerd dat verweerder pas in de bezwaarfase, na de hoorzitting, onderzoek in gang heeft gezet naar de impact van de windmolen op het gebied van slagschaduw en een stilzetvoorziening is de rechtbank van oordeel dat deze beroepsgrond geen verdere bespreking behoeft omdat eisers ter terechtzitting te kennen hebben gegeven dat het beroep zich daar niet langer tegen richt.
Deze beroepsgrond faalt.
Heeft verweerder in redelijkheid gebruik kunnen maken van zijn bevoegdheid om af te wijken van het bestemmingsplan ?
5. Eisers stellen zich op het standpunt dat verweerder geen gebruik had mogen maken van zijn bevoegdheid om af te wijken van het bestemmingsplan. Zij zijn van mening dat het onderzoek naar geluidshinder niet zorgvuldig is geweest en dat niet goed is gemotiveerd waarom plaatsing van de windmolen niet in strijd zou zijn met een goede ruimtelijke ordening. Zij vrezen ten gevolge van de windmolen last te zullen krijgen van geluidshinder wat hun gezondheid negatief zal beïnvloeden, vooral door een gebrek aan nachtrust. Volgens eisers produceren windmolens van het beoogde type een tot op afstand van 150 meter hoorbare irritante, middelhoge zoemtoon, die vooral in de avond en nacht goed hoorbaar is.
Aan de onafhankelijkheid van het adviesbureau dat het akoestisch onderzoek heeft verricht moet volgens eisers worden getwijfeld omdat dit bureau, Geluid Plus, het rapport heeft opgesteld in opdracht van de producent van de windmolen.
Daarnaast is het rapport volgens eisers onvolledig en ondeugdelijk. Het onderzoek is uitgevoerd in strijd met de bepalingen van het Activiteitenbesluit milieubeheer (het Activiteitenbesluit) en de Activiteitenregeling milieubeheer (de Activiteitenregeling) omdat het geen uitkomsten laat zien met betrekking tot de geluidsproductie bij lagere windsnelheden dan 8 m/sec. Bovendien gaat het niet in op zogenaamd laagfrequent geluid. Het advies is daarmee onvolledig en ondeugdelijk, waar het gaat om de berekening van de waarden Lden en Lnight, de Europese dosismaten voor berekening van te verwachten geluid na plaatsing van windturbines.
5.1.
In het beroepschrift is nog aangevoerd dat bij het geluidsonderzoek gebruik is gemaakt van een onjuist, niet gevalideerd, rekenmodel.
Ter terechtzitting hebben eisers te kennen gegeven dat het beroep zich hier niet langer tegen richt. De rechtbank zal bespreking van deze beroepsgrond daarom achterwege laten.
5.2.
De rechtbank overweegt als volgt.
5.2.1.
Op grond van artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo is het verboden om zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan.
5.2.2.
Op grond van artikel 2.10, tweede lid, van de Wabo wordt in gevallen als bedoeld in het eerste lid, onder c, de aanvraag mede aangemerkt als een aanvraag om een vergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, en wordt de vergunning op de grond als bedoeld in het eerste lid onder c slechts geweigerd indien vergunningverlening met toepassing van artikel 2.12 niet mogelijk is.
5.2.3.
Op grond van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onderdeel 1, van de Wabo kan de omgevingsvergunning, voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, slechts worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en, indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan, met toepassing van de in het bestemmingsplan opgenomen regels inzake afwijking.
5.2.4.
Verweerder heeft bij zijn besluitvorming over een aanvraag voor een omgevingsvergunning zoals hier aan de orde beleidsruimte. Verweerder heeft daarbij de keuze om zijn bevoegdheid tot afwijking van het bestemmingsplan al dan niet te gebruiken. De bestuursrechter dient zich bij de toetsing van een dergelijk besluit te beperken tot de vraag of het college in redelijkheid heeft kunnen komen tot zijn besluit om omgevingsvergunning voor het afwijken van het bestemmingsplan te verlenen [1] .
5.2.5.
Volgens uitspraken van de Afdeling is het aanvaardbaar om vanuit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening bij de beoordeling van de vraag of de realisering van de windturbines vanwege geluidshinder zal leiden tot een onaanvaardbaar woon- en leefklimaat artikel 3.14a van het Activiteitenbesluit milieubeheer als uitgangspunt te nemen [2] .
5.2.6.
De Activiteitenregeling en het Activiteitenbesluit schrijven voor dat het gewogen gemiddelde windturbinegeluid niet hoger mag zijn dan 47 dB Lden (overdag) en 41 dB Lnight (’s nachts) [3] , gemeten op de gevel van de woning.
5.3.
Tussen partijen is niet in geschil dat verweerder op grond van artikel 43, vierde lid, van de planregels bevoegd was om af te wijken van het bestemmingsplan en toestemming te verlenen voor het plaatsen van een windmolen met een hoogte van 21,6 meter.
5.4.
Het geschil spitst zich toe op de vraag of verweerder in redelijkheid gebruik heeft kunnen maken van deze bevoegdheid.
5.4.1.
Eisers hebben daartoe aangevoerd dat het bestreden besluit niet zorgvuldig tot stand is gekomen en niet deugdelijk is gemotiveerd. Verweerder heeft bovendien onvoldoende rekening gehouden met hun belangen. In het bestreden besluit is niet deugdelijk gemotiveerd waarom plaatsing van de windmolen voor eisers, anders dan zij stellen, niet zou leiden tot een onaanvaardbaar woon- en leefklimaat.
5.4.2.
Verweerder heeft erop gewezen dat uit onderzoek is gebleken dat de impact van kleine windturbines op de omgeving in de zin van ruimtebeslag, geluidsproductie en slagschaduw, aanzienlijk kleiner is dan die van grote windturbines. Op basis van landelijke metingen is vastgesteld dat de geluidsproductie van kleine windturbines op 100 m afstand tussen de 33 en 46 dB ligt. [4] Volgens RVO-richtlijnen kunnen kleine windturbines daarom ook dichter op woningen en andere gevoelige bestemmingen staan. Verweerder stelt in het bestreden besluit dat met de afwijkingsregels bewust is gekozen voor een hoogte van een bouwwerk voor de realisatie van windenergie van maximaal 25 meter, omdat deze als kleine windturbines worden gezien. Bij het opstellen van de afwijkingsregels in het bestemmingsplan over het toestaan van kleine windturbines is dus al rekening gehouden met de impact van kleine windturbines op de omgeving in de zin van zowel ruimtebeslag, als de geluidsproductie en slagschaduw.
Het akoestische rapport van Geluid Plus
5.5.
De vergunninghouder heeft ter onderbouwing van de aanvraag voor de omgevingsvergunning een akoestisch rapport overgelegd van Geluid Plus.
Dit bureau heeft zijn bevindingen neergelegd in het advies ‘Akoestisch onderzoek windturbines EAZ Wind type EAZ 13.2’ van 19 januari 2021.
5.5.1.
Geluid Plus heeft de windtest en metingen van de producent van de windmolen bestudeerd en het windsnelheidsafhankelijk geluidvermogen van de windmolen als uitgangspunt voor het onderzoek genomen.
Aan de hand van metingen heeft Geluid Plus zelf het geluidvermogen van de windturbine bepaald, waarbij de beoogde locatie van de windturbine en de meest nabij gelegen woning ( [adres 2] te Welsum, op een afstand van 144 meter van de windmolen) als meetpunten zijn genomen. Geluid Plus stelt vast dat op grond van artikel 3.14a van het Activiteitenbesluit de jaargemiddelde geluidbelasting vanwege één of meer windturbines ten hoogste 47 dB Lden (gemiddelde over het etmaal) en 41 dB Lnight (tussen 23:00 uur en 7:00 uur) mag bedragen.
Geluid Plus stelt verder dat volgens het reken- en meetvoorschrift windturbines van de Activiteitenregeling [5] voor akoestisch onderzoek gebruik kan worden gemaakt van door het KNMI aangeleverde gemiddelde windprofielen op as-hoogte. Geluid Plus heeft bij het KNMI de relevante waarden opgevraagd en aan de hand van het reken- en meetvoorschrift windturbines de geïnterpoleerde waarden van de windturbine op as-hoogte bepaald. Geluid Plus heeft op basis van deze gegevens berekend dat de jaargemiddelde geluidbelasting ter plaatse van de IJsseldijk 31-b te Welsum voor de waarden Lden en Lnight ten hoogste 39 en 33 dB bedraagt.
Geluid Plus heeft geconcludeerd dat daarmee aan de geluidnormering van het Activiteitenbesluit is voldaan. Volgens het advies is de windturbine akoestisch inpasbaar in de omgeving.
5.5.2.
Uit vaste rechtspraak van de Afdeling volgt dat een bestuursorgaan op een advies van een deskundige mag afgaan, nadat is nagegaan of dit advies op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen, de redenering daarin begrijpelijk is en de getrokken conclusies daarop aansluiten. Dit is de zogenoemde vergewisplicht. Deze verplichting volgt uit artikel 3:2 van de Awb. Als een partij concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de zorgvuldigheid van de totstandkoming van het advies, de begrijpelijkheid van de in het advies gevolgde redenering of het aansluiten van de conclusies daarop naar voren heeft gebracht, mag het bestuursorgaan niet zonder nadere motivering op het advies afgaan. Zo nodig vraagt het orgaan de adviseur een reactie op wat de partij over het advies heeft aangevoerd. Het gaat erom dat het bestuursorgaan in voldoende mate inzicht verschaft in de gedachtegang die aan het gevolgde advies ten grondslag ligt.
5.5.3.
De rechtbank is van oordeel dat de enkele omstandigheid dat een deskundige een rapport heeft opgesteld in opdracht van een producent van windmolens op zichzelf geen reden is om aan de onafhankelijkheid van de deskundige en de betrouwbaarheid van de uitkomst van het onderzoek te twijfelen.
Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat eisers geen deskundig tegenadvies hebben ingebracht.
5.6.
Verweerder heeft in de bezwaarfase de Omgevingsdienst IJsselland om aanvullend advies gevraagd ten aanzien van de door eisers gevreesde geluidshinder.
5.6.1.
De Omgevingsdienst heeft met een rapport van 29 juli 2021 geadviseerd.
De Omgevingsdienst stelt in zijn rapport ten aanzien van het bezwaar van eisers met betrekking tot ‘laagfrequent geluid’, dat het beschermingsniveau tegen geluidhinder van windturbines in paragraaf 3.2.3 van het Activiteitenbesluit is geregeld en dat voor laagfrequent geluid geen aparte normstelling is opgenomen.
Ten aanzien van het bezwaren van eisers met betrekking tot de windtest van de producent van de windmolen stelt de Omgevingsdienst dat Geluid Plus bij zijn onderzoek naar het geluidvermogen van de windmolen op juiste wijze de ter plaatse heersende windsnelheid als uitgangspunt heeft genomen. Gezien het feit dat de door Geluid Plus gemeten geluidsniveaus ruim onder de grenswaarden liggen is volgens de Omgevingsdienst bij verlening van de omgevingsvergunning sprake van een acceptabele situatie.
5.7.
Naar oordeel van de rechtbank heeft verweerder, mede gelet op het aanvullende advies van de Omgevingsdienst, op het advies van Geluid Plus mogen afgaan en daaraan doorslaggevende betekenis mogen toekennen.
De rechtbank ziet in wat eisers hebben aangevoerd geen aanleiding om te oordelen dat het advies van Geluid Plus niet op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen, dat de redenering van het advies niet begrijpelijk is of dat de conclusies niet aansluiten op de redering.
Verweerder heeft het akoestisch onderzoek van Geluid Plus daarom aan het bestreden besluit ten grondslag mogen leggen. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich op basis van het akoestisch onderzoek van Geluid Plus en het advies van de Omgevingsdienst op het standpunt heeft kunnen stellen dat het geluid dat de windmolen zal produceren niet zal leiden tot een onaanvaardbare aantasting van het woon- en leefklimaat.
De rechtbank zal dit hierna uitleggen.
5.8.
Geluid Plus heeft berekend dat de geluidsbelasting zowel in de dagperiode als in de nachtperiode ruim onder de geluidsnormen uit het Activiteitenbesluit ligt.
5.8.1.
Eisers hebben de door Geluid Plus gemaakte berekeningen op zich niet betwist. Zij hebben aangevoerd dat metingen die aan deze berekeningen ten grondslag zijn gelegd ten onrechte alleen betrekking hebben op windsnelheden tussen 8 en 13 m/s, terwijl vaak sprake is van lagere snelheden en juist bij die lagere snelheden sprake is van een hinderlijk geluid.
5.8.2.
De rechtbank is van oordeel dat de Omgevingsdienst overtuigend heeft gemotiveerd waarom het niet nodig was om ook geluidmetingen te doen bij windsnelheden onder 8 m/s.
Uit het advies van de Omgevingsdienst blijkt dat de normering voor windturbinegeluid relatief streng is ten opzichte van die voor andere geluidbronnen, zoals wegverkeersgeluid; dit om rekening te houden met mogelijke extra hinderbeleving. Volgens het advies zijn in het Activiteitenbesluit - op basis van onderzoeken - objectieve geluidsnormen vastgelegd.
Uit het advies van de Omgevingsdienst blijkt verder dat het RIVM studie heeft gedaan naar de gezondheidseffecten bij omwonenden door laagfrequent geluid afkomstig van windturbines en daarbij geen aanwijzingen heeft gevonden dat windturbinegeluid leidt tot andere gezondheidseffecten dan ‘hinder’ of ‘mogelijk slaapverstoringen’.
5.8.3.
Ter zitting heeft de Omgevingsdienst namens verweerder een toelichting gegeven op zijn advies. Deze toelichting houdt in dat de in artikel 3.14a van het Activiteitenbesluit neergelegde normen zijn gebaseerd op onderzoeken naar de (gemiddelde) beleving van geluidshinder. Verweerder toetst de mogelijke geluidshinder door windmolens aan de hand van deze wettelijke, objectief bepaalde, geluidsnormen en voert geen eigen, afwijkend beleid.
Volgens de Omgevingsdienst voldoet het akoestische bronvermogen van de windmolen niet alleen bij windsnelheden binnen het bereik van 8,0 m/s tot en met 13,0 m/s aan de normen van het Activiteitenbesluit maar óók bij lagere windsnelheden. De Omgevingsdienst heeft daartoe gewezen op de tabellen en cijfers van bijlage 3 bij het advies van Geluid Plus en pagina 5 van het advies van de Omgevingsdienst. Hieruit blijkt dat Geluid Plus op juiste wijze heeft bepaald dat de windmolen in geval van windsnelheden onder 8,0 m/s minder geluid zal produceren dan bij windsnelheden boven 8,0 m/s of zelfs helemaal geen geluid. De Omgevingsdienst heeft – mede op basis van zijn jarenlange ervaring met de geluidsproductie door windmolens – geconcludeerd dat in een geval als dit, waarin de normen uit het Activiteitenbesluit bij hoge windsnelheden niet worden overschreden, ook bij lagere windsnelheden nooit sprake zal zijn van een overschrijding.
5.9.
De rechtbank concludeert dat wat eisers hebben aangevoerd geen aanleiding geeft voor het oordeel dat het bouwplan in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. De rechtbank is van oordeel dat verweerder in redelijkheid gebruik heeft kunnen maken van zijn bevoegdheid om af te wijken van het bestemmingsplan.
De beroepsgrond slaagt daarom niet.
Is de vergunningverlening in strijd met de Wet natuurbescherming (Wnb)?
6. Eisers hebben ter zitting nog aangevoerd dat de vergunning voor plaatsing van de windmolen zou moeten worden geweigerd omdat de beoogde locatie voor de windmolen op ongeveer 250 meter van een Natura 2000-gebied ligt.
6.1.
Verweerder heeft in reactie hierop ter zitting betoogd dat hij reeds voorafgaand aan de vaststelling van het bestemmingsplan en de binnenplanse afwijkingsregels onderzoek heeft gedaan naar en rekening heeft gehouden met de impact van kleine windmolens op de omgeving, in de zin van ruimtebeslag, geluidsproductie en slagschaduw.
Ook in het kader van de Wnb heeft dit voorbereidend onderzoek plaatsgevonden. Daarbij is vastgesteld dat bij het plaatsen van kleine windmolens op grond van de binnenplanse afwijkingsbevoegdheid geen sprake zal zijn van strijd met de Wnb in verband met bijzondere aspecten, zoals gebieds- of soortenbescherming.
6.2.
De rechtbank volgt eisers niet in hun stelling dat de omgevingsvergunning had moeten worden geweigerd, omdat de windmolen dichtbij een Natura 2000-gebied zal worden geplaatst.
Eisers hebben niet aangevoerd welke negatieve gevolgen de windmolen volgens hen zal hebben op het Natura 2000-gebied, laat staan dat zij dit hebben onderbouwd.
De rechtbank ziet geen aanknopingspunten voor het oordeel dat het plaatsen van de windmolen op de beoogde locatie mogelijk zou kunnen leiden tot significant negatieve gevolgen voor het Natura 2000-gebied.
Ook deze beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

7. De rechtbank is van oordeel dat verweerder in redelijkheid heeft kunnen besluiten tot het verlenen van een omgevingsvergunning voor het plaatsen van een windmolen.
7.1.
Het beroep is daarom ongegrond.
7.2.
Dat betekent dat het bestreden besluit in stand zal blijven. Eisers krijgen daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgen ook geen vergoeding van de proceskosten.

Beslissing

De rechtbank:
 verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.T. de Kwaasteniet, rechter, in aanwezigheid van mr. J.M. van Westerlaak, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.
Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving
Wet algemene bepalingen omgevingsrecht:

Artikel 2.1:

1. Het is verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit:
a. het bouwen van een bouwwerk,
(…)
c. het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan, een beheersverordening, een exploitatieplan, de regels gesteld krachtens artikel 4.1, derde lid, of 4.3, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening of een voorbereidingsbesluit voor zover toepassing is gegeven aan artikel 3.7, vierde lid, tweede volzin, van die wet.
(..)

Artikel 2.10:

1. Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, wordt de omgevingsvergunning geweigerd indien:
a. (..)
b. (..)
c. de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan, de beheersverordening of het exploitatieplan, of de regels die zijn gesteld krachtens artikel 4.1, derde lid, of 4.3, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening, tenzij de activiteit niet in strijd is met een omgevingsvergunning die is verleend met toepassing van artikel 2.12.
2. In gevallen als bedoeld in het eerste lid, onder c, wordt de aanvraag mede aangemerkt als een aanvraag om een vergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, en wordt de vergunning op de grond, bedoeld in het eerste lid, onder c, slechts geweigerd indien vergunningverlening met toepassing van artikel 2.12 niet mogelijk is.

Artikel 2.12:

1. Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, kan de omgevingsvergunning slechts worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en:
a. indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan of de beheersverordening:
1°. met toepassing van de in het bestemmingsplan of de beheersverordening opgenomen regels inzake afwijking,
2°. in de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen gevallen, of
3°. in overige gevallen, indien de motivering van het besluit een goede ruimtelijke onderbouwing bevat; (…).
Activiteitenbesluit milieubeheer

Artikel 3.14a, eerste lid

Een windturbine of een combinatie van windturbines voldoet ten behoeve van het voorkomen of beperken van geluidhinder aan de norm van ten hoogste 47 dB Lden en aan de norm van ten hoogste 41dB Lnight op de gevel van gevoelige gebouwen, tenzij deze zijn gelegen op een gezoneerd industrieterrein, en bij gevoelige terreinen op de grens van het terrein.

Artikel 3.15

De metingen van de geluidemissie ter bepaling van de bronsterkte van een windturbine of een combinatie van windturbines worden uitgevoerd overeenkomstig de bij ministeriële regeling te stellen eisen. De drijver van de inrichting registreert de bij ministeriële regeling te bepalen gegevens welke gedurende vijf kalenderjaren na dagtekening worden bewaard en ter inzage gehouden.
Activiteitenregeling milieubeheer

Artikel 3.14b, eerste lid

Ten behoeve van het akoestisch onderzoek, bedoeld in artikel 3.14a, wordt bij de bepaling van de geluidsbelasting van een windturbine of een combinatie van windturbines rekening gehouden met:
a. de over een kalenderjaar energetisch gemiddelde bronsterkte volgens de methode, bedoeld in hoofdstuk 3 van bijlage 4, en met gebruikmaking van het door het KNMI aangeleverde langjarig gemiddelde windprofiel op ashoogte, tenzij wordt aangetoond dat gegevens beschikbaar zijn die een beter beeld geven van de geluidsemissie van de windturbine of een combinatie van windturbines;
b. de invloed van de omgeving en de meteorologische omstandigheden op de geluidsoverdracht van de windturbine of een combinatie van windturbines naar het immissiepunt.
Bestemmingsplan “Buitengebied Olst-Wijhe”.
Artikel 43 Algemene afwijkingsregels

Artikel 43.4 onder d:

Het bevoegd gezag kan – tenzij op grond van hoofdstuk 2 reeds afwijking mogelijk is – bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in hoofdstuk 2 ten einde de realisatie van windenergie mogelijk te maken, met inachtneming van het volgende:
a. bouwwerken ten behoeve van de realisatie van windenergie is uitsluitend toegestaan binnen een bouwvlak;
b. per bouwvlak is ten hoogste 1 bouwwerk voor de realisatie van windenergie toegestaan;
c. de hoogte van een bouwwerk voor de realisatie van windenergie bedraagt ten hoogste 25 m.

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van de Afdeling van 19 juli 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1957 (r.o. 7.1 en 7.2.).
2.Zie de uitspraak van de Afdeling van 21 april 2021, ECLI:NL:RVS:2021:857 (r.o. 7 en r.o. 10).
3.Lden en Lnight zijn Europese dosismaten voor berekeningen ten aanzien van te verwachten geluid na plaatsing van windturbines. Lden staat voor Level day, evening, night, ofwel het tijdgewogen jaargemiddelde geluidniveau in de dag, de avond en de nachtperiode (bron: www.RVO.nl).
4.Zie onder meer ‘Kansen voor kleine windturbines’ van de STOWA (Stichting Toegepast Onderzoek Waterbeheer), het kenniscentrum voor regionale waterbeheerders.
5.Bijlage 4 bij de Activiteitenregeling milieubeheer.