ECLI:NL:RBOVE:2023:1180

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
14 maart 2023
Publicatiedatum
3 april 2023
Zaaknummer
10002352 \ CV EXPL 22-2540
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake de beëindiging van pachtovereenkomsten en de aanstelling van een medepachter

In deze zaak, behandeld door de pachtkamer van de Rechtbank Overijssel, gaat het om een geschil tussen A c.s. en C en D over de beëindiging van pachtovereenkomsten en de aanstelling van D als medepachter. A c.s. hebben percelen verpacht aan C, maar hebben de pachtovereenkomsten opgezegd. In conventie vorderden A c.s. ontbinding van de pachtovereenkomst en ontruiming van de percelen, terwijl C en D in reconventie vroegen om D als medepachter aan te merken. Tijdens de mondelinge behandeling trokken A c.s. hun vorderingen in, maar vroegen nog wel om een beslissing over de proceskosten. De pachtkamer oordeelde dat beide partijen bijgedragen hebben aan de noodzaak van de procedure en compenseerde de proceskosten in conventie. In reconventie werd D als medepachter aangemerkt, omdat hij voldoende waarborgen voor een behoorlijke bedrijfsvoering bood. A c.s. werden veroordeeld in de proceskosten van de reconventie. Het vonnis werd uitgesproken op 14 maart 2023.

Uitspraak

RECHTBANKOVERIJSSEL
Civiel recht
Pachtkamer
Zittingsplaats Zwolle
Zaaknummer: 10002352 \ CV EXPL 22-2540
Vonnis van 14 maart 2023
in de zaak van

1.[A] ,

2.
[B],
beiden wonende te [woonplaats] ,
eisende partij in conventie en gedaagde partij in reconventie,
gemachtigde: mr. E.H.M. Harbers,
tegen

1.[C] ,

2.
[D] ,beiden wonende te [woonplaats] ,
gedaagde partij in conventie en eisende partij in reconventie,
gemachtigde: mr. J.J. Paalman.
Partijn zullen hierna [A] c.s. en [C] en/of [D] worden genoemd.

1.Waar deze zaak over gaat

1.1.
Een aantal percelen die [A] c.s. in eigendom hebben, zijn aan [C] verpacht. In deze zaak gaat het in conventie om de vraag of dit zo blijft, of dat de pacht moet eindigen en de percelen ontruimd moeten worden. In reconventie is aan de orde of [D] als medepachter moet worden aangemerkt.

2.De procedure

2.1.
Op 15 november 2022 heeft de pachtkamer in deze zaak (tussen)vonnis gewezen. Daarin is het [D] (n.a.v. een daartoe ingediende incidentele vordering) toegestaan om zich in de procedure aan de zijde van [C] te voegen. Verder is een mondelinge behandeling bevolen.
2.2.
Op 16 december 2022 en 18 januari 2023 hebben [C] en [D] akten met aanvullende producties overgelegd.
2.3.
[A] c.s. hebben op 23 januari 2023 een conclusie van antwoord in reconventie ingediend.
2.4.
Op 1 februari 2023 heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden. Beide partijen zijn hierbij verschenen, bijgestaan door hun gemachtigden. De aantekeningen van de griffier en de spreekaantekeningen van mr. Paalman zijn opgenomen in het dossier.
2.5.
Tenslotte heeft de pachtkamer bepaald dat vandaag vonnis wordt gewezen.

3.Wat er aan deze procedure voorafging

3.1.
[A] c.s. hebben een agrarisch bedrijf. Zij houden zich (onder andere) bezig met het houden van melkvee en het opfokken van jongvee voor de melkveehouderij.
3.2.
[C] heeft samen met zijn vrouw en hun beider zoon [D] een agrarisch bedrijf. Zij hebben een melk- en vleesveehouderij. Tot 1 januari 2019 werd het bedrijf in maatschapsverband door [C] en zijn vrouw geëxploiteerd. Per 1 januari 2019 is [D] tot de maatschap toegetreden.
3.3.
[E] is de oom van [C] (hierna: de oom). De oom heeft op basis van twee reguliere pachtovereenkomsten een aantal percelen verpacht aan [C] . De pacht is ingegaan op 1 november 2010 en 1 november 2011. De Grondkamer Oost heeft de pachtovereenkomsten op respectievelijk 25 november 2010 en 29 maart 2012 goedgekeurd.
3.4.
In 2016 is de oom overleden. Een deel van de verpachte percelen is door [C] , als zijnde mede-erfgenaam, in eigendom verkregen. Een ander deel is - nadat deze percelen eerst aan een ander waren verkocht - door [A] c.s. verkregen. [A] c.s. hebben aan [C] een ‘verklaring veilige verpachter’ afgegeven.
3.5.
Tussen [A] c.s. en [C] is een geschil ontstaan over de omvang van de aan [C] verpachte oppervlaktes die door [A] c.s. in eigendom zijn verkregen. Hierover is een procedure bij deze pachtkamer gevoerd. Uit een onherroepelijk geworden vonnis van 21 mei 2019 blijkt dat de [percelen] , nummers [1] , [2] , [3] en [4] zijn verpacht. De totale oppervlakte van deze percelen is 4.53.80 ha.
3.6.
Per brief van 26 oktober 2021 heeft de gemachtigde van [A] c.s. de pachtovereenkomsten opgezegd tegen respectievelijk 1 november 2022 (perceel [4] ) en 1 november 2023 (percelen [1] , [2] en [3] ).
3.7.
De gemachtigde van [C] heeft per brief van 18 november 2021 laten weten dat [C] zich verzet tegen de opzegging van beide pachtovereenkomsten.
3.8.
Op 19 november 2021 heeft de gemachtigde van [A] c.s. onder meer aan [C] verzocht om nadere informatie en gegevens te verstrekken ter onderbouwing van zijn stelling dat er sprake is van bedrijfsmatige landbouw.
3.9.
Op 21 december 2021 heeft de gemachtigde van [C] hierop gereageerd. Hij schrijft onder andere:
“(…) U geeft cliënt de gelegenheid om de door u genoemde bedrijfsgegevens te verstrekken. Dat zal cliënt in dit stadium niet doen. Hij ziet niet in waarom hij dergelijke gegevens nu, voorafgaand aan een eventuele gerechtelijke procedure, met uw cliënten zou moeten delen. Cliënt zal dergelijke gegevens voor zoveel nodig in het kader van een gerechtelijke procedure overleggen. (…)”
3.10.
Enige tijd later zijn [A] c.s. onderhavige procedure gestart.

4.Het geschil

in conventie
4.1.
[A] c.s. vorderen in conventie - samengevat - dat de pachtkamer bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
primair:de pachtovereenkomst tussen [A] c.s. en [C] zal ontbinden en [C] zal veroordelen tot ontruiming van die percelen, zulks op straffe van een dwangsom;
subsidiair:zal bepalen dat de pachtovereenkomst tussen [A] c.s. en [C] met betrekking tot [perceel] nummer [4] eindigt per 1 november 2022 en op die datum ontruimd moet worden en wat betreft [perceel] [3] , [2] en [1] eindigt per 1 november 2023 en per diezelfde datum ontruimd moet worden, zulks op straffe van een dwangsom;
primair en subsidiair:[C] zal veroordelen in de proceskosten, inclusief nakosten en te vermeerderen met de wettelijke rente hierover.
4.2.
[C] voert verweer. Hij concludeert tot niet-ontvankelijkheid van [A] c.s., dan wel tot afwijzing van hun vorderingen, met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van [A] c.s. in de kosten van deze procedure.
4.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.
in reconventie
4.4.
[C] en [D] vorderen in reconventie - samengevat - dat de pachtkamer bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
primair:[D] zal aanmerken als medepachter;
subsidiair:[D] voor [C] als pachter in de plaats zal stellen;
primair en subsidiair:[A] c.s. zal veroordelen in de proceskosten, inclusief nakosten en te vermeerderen met de wettelijke rente hierover.
4.5.
[A] c.s. voeren verweer. Zij concluderen tot afwijzing van de vorderingen van [C] en [D] , met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van [C] en [D] in de kosten van deze procedure.
4.6.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

5.De beoordeling

in conventie
[A] c.s. hebben hun vorderingen ingetrokken
5.1.
Tijdens de mondelinge behandeling hebben [A] c.s. aangegeven dat zij aanleiding zien om hun primaire en subsidiaire vordering in conventie in te trekken. Op die vorderingen hoeft daarom niet meer te worden beslist.
De proceskosten in conventie zullen worden gecompenseerd
5.2.
[A] c.s. willen in conventie nog wel een beslissing over de proceskosten. Zij stellen zich - kort gezegd - op het standpunt dat, wanneer [C] eerder gegevens had verstrekt met betrekking tot het door hem gestelde bedrijfsmatige gebruik van de gepachte gronden, [A] c.s. de procedure niet waren gestart.
5.3.
[C] refereert zich aan het oordeel van de pachtkamer.
5.4.
De pachtkamer zal de proceskosten in conventie compenseren. Daartoe wordt als volgt overwogen.
5.5.
Wanneer een pachter zich - zoals in dit geval - tijdig tegen opzegging van de pachtovereenkomst verzet, is een gerechtelijke procedure noodzakelijk om de opzegging toch door te zetten. De opgezegde overeenkomst blijft namelijk van kracht totdat de rechter onherroepelijk op een vordering tot beëindiging van de pacht heeft beslist (artikel 7:369 van het Burgerlijk Wetboek, hierna: BW). Uit wat er aan deze procedure voorafging volgt, dat [A] c.s. de keuze om tot opzegging van de pachtovereenkomsten over te gaan al hadden gemaakt voordat [C] zijn standpunt ter zake kenbaar had gemaakt (zie r.o. 3.6 e.v.). Toen lag het starten van een procedure op de in de opzeggingsbrief genoemde gronden immers al voor de hand, tenzij [C] zich bij die opzegging zou neerleggen. Het ligt in het algemeen in de rede dat [A] c.s. in dat stadium reeds voldoende onderzoek hadden gedaan naar de aan die opzegging ten grondslag liggende feiten en omstandigheden, tenzij de opzeggingsbrief bedoeld was als een soort
phishing expedition.[A] c.s. hadden pro actief gegevens kunnen verzamelen en zij hadden (in ieder geval gedeeltelijk) zicht op de percelen waardoor zij wisten hoe deze gebruikt werden. Dat neemt echter niet weg dat [A] c.s., voordat zij daadwerkelijk overgingen tot het indienen van een vordering om het tijdstip vast te stellen waarop de pachtovereenkomst zal eindigen, aan [C] hebben verzocht om nadere informatie en gegevens te verstrekken ter onderbouwing van zijn stelling dat er sprake is van bedrijfsmatige landbouw en dat [C] toen duidelijk kenbaar heeft gemaakt dat hij dat niet voorafgaand aan een eventuele rechtszaak zou doen. Zonder die nadere informatie van [C] was het voor [A] c.s. lastiger om te bepalen in hoeverre daadwerkelijk aan de eisen voor bedrijfsmatige landbouw werd voldaan en om hun kansen in een gerechtelijke procedure in te schatten. [C] heeft de relevante informatie uiteindelijk bij conclusie van antwoord overgelegd. Toen was de procedure al gestart en waren de meeste kosten al gemaakt. Als [C] de stukken eerder beschikbaar had gesteld, hadden [A] c.s. er misschien vanaf gezien om die kosten te maken. Anderzijds hadden [A] c.s. het [C] weer gemakkelijker kunnen maken door hun vorderingen in conventie eerder in te trekken dan pas tijdens de mondelinge behandeling.
5.6.
Naar het oordeel van de pachtkamer hebben [A] c.s. en [C] dan ook allebei bijgedragen aan de noodzaak van de procedure en de voortzetting daarvan. Daarin ziet de pachtkamer aanleiding om te bepalen dat partijen in conventie ieder hun eigen kosten moeten dragen.
in reconventie
[D] zal als medepachter worden aangemerkt
5.7.
[C] en [D] hebben in reconventie primair gevorderd dat [D] als medepachter zal worden aangemerkt. Zij hebben hiertoe - samengevat - aangevoerd dat het de bedoeling is dat [D] het bedrijf op termijn van zijn ouders zal overnemen. [D] biedt qua scholing, ervaring en ook anderszins, voldoende waarborgen voor een behoorlijke bedrijfsvoering. Omdat [C] en zijn echtgenote voorlopig nog actief zijn in het bedrijf en dat de eerstkomende jaren ook willen blijven, ligt medepachterschap voor de hand, aldus [C] en [D] .
5.8.
[A] c.s. voeren verweer. Volgens [A] c.s. biedt [D] onvoldoende waarborgen voor een behoorlijke bedrijfsvoering. Er is geen inzicht in de aard van de activiteiten die hij voor het bedrijf verricht. Ook is er geen bedrijfsplan waaruit blijkt dat er sprake is van een toekomstbestendig bedrijf en waaruit volgt dat [D] het bedrijf daadwerkelijk kan en wil overnemen, aldus [A] c.s.
5.9.
De pachtkamer is van oordeel dat de vordering tot medepachterschap voor toewijzing in aanmerking komt en licht dat als volgt toe.
5.10.
Artikel 7:364 BW opent de mogelijkheid een naaste of naasten van een pachter als medepachter aan te merken. Voor de criteria met betrekking tot een vordering strekkende tot het aanstellen van een medepachter verwijst artikel 7:364 lid 2 BW naar de regeling van de indeplaatsstelling van artikel 7:363 BW. Daaruit volgt dat de pachtkamer op de bedoelde vordering naar billijkheid moet beslissen, dus met inachtneming van alle omstandigheden van het geval en rekening houdend met de belangen van partijen, zij het dat de pachtkamer de vordering dient af te wijzen indien de voorgestelde medepachter niet voldoende waarborgen voor een behoorlijke bedrijfsvoering biedt. Achtergrond van deze verplichte afwijzingsgrond is dat van een verpachter niet kan worden gevergd dat hij zich een medepachter laat opdringen wiens kwaliteiten redelijkerwijs aan twijfel onderhevig zijn. In dat verband dienen met name eisen te worden gesteld aan de opleiding en ervaring van een voorgestelde medepachter. Hoe hoog de maatlat in concreto behoort te worden gelegd, is mede afhankelijk van de omstandigheden van het geval.
5.11.
In dit geval staat vast dat [D] een agrarische opleiding heeft gevolgd en afgerond. In 2017 heeft hij een diploma gehaald van de mbo niveau 3 opleiding ‘Dierverzorger melkvee’. Ook heeft hij een bewijs van vakbekwaamheid voor ‘uitvoeren gewasbescherming + KBA’ en ‘vruchtbaarheidscursus, kunstmatige inseminatie bij rundvee’ overgelegd. Daarnaast heeft hij deelgenomen aan een cursus ‘klauwverzorging’.
De met deze opleiding en cursussen verworven kennis komt van pas binnen het bedrijf dat wordt gevoerd, namelijk een melk- en vleesveehouderij.
5.12.
Verder hebben [D] en [C] tijdens de mondelinge behandeling verklaard dat [D] al van jongs af aan meewerkt op de boerderij. [D] werkt momenteel 36 uur per week in loondienst bij een hovenier, maar in overleg met zijn werkgever kan hij zijn werkzaamheden flexibel indelen, zodat hij in drukke periodes meer uren op de boerderij kan werken. Daarnaast is tijdens de zitting naar voren gekomen dat [D] zowel voor werktijd (in de ochtend) als na werktijd (in de avond) op de boerderij actief is. In het weekend neemt hij het voeren voor zijn rekening. Aangenomen moet dus worden dat [D] , ondanks zijn baan bij de hovenier, over een ruime werkervaring op de boerderij beschikt.
5.13.
Uit de stukken volgt verder dat [D] vanaf 2019 in de maatschap zit. Het veebestand van het bedrijf bestaat momenteel uit ongeveer 65 tot 70 melkkoeien, 15 tot 20 stuks jongvee en 70 tot 75 vleesstieren. Het bedrijf staat vanaf 2022 ongeveer 38 hectare grond ter beschikking. Ruim 20 hectare daarvan - inclusief bedrijfsgebouwen met bijbehorend erf - is in eigendom van [C] en/of zijn vrouw en/of [D] . [D] is samen met [C] eigenaar van een perceel landbouwgrond van 4.90.40 ha en sinds augustus 2022 is [D] eigenaar van drie percelen ter grootte van in totaal 3.58.98 ha. Die percelen staan ten dienste van het bedrijf. Dit toont aan dat [D] de bedoeling heeft om de bedrijfsactiviteiten in de toekomst voort te zetten. [D] is beoogd bedrijfsopvolger en een positie als medepachter geeft hem zekerheid voor de toekomst. Doordat [C] en zijn vrouw naar verwachting nog enige tijd bij het bedrijf betrokken zullen blijven, zal de bedrijfsopvolging geleidelijk kunnen verlopen.
5.14.
Niet vastgesteld kan worden dat er, zoals [A] c.s. hebben aangevoerd, geen sprake is van een toekomstbestendig bedrijf. Weliswaar is de stal wat verouderd en zijn er investeringen nodig om het bedrijf weer helemaal bij de tijd te maken, maar dat betekent niet dat het bedrijf niet nog een tijdlang op de huidige manier kan worden voortgezet. Uit de overgelegde accountantsrapporten (productie 9 bij antwoord) volgt dat er sprake is van een gezond bedrijf. De financiering is relatief klein en er wordt winst gemaakt. [C] , zijn vrouw en [D] doen zoveel mogelijk werk op het bedrijf zelf. De (bewerkings)kosten zijn hierdoor relatief beperkt in omvang.
Tijdens de mondelinge behandeling hebben [C] en [D] bovendien onweersproken aangevoerd dat zij, toen zij ongeveer tien jaar geleden de melkrobot kochten, ook de stal nog hebben aangepakt. Er is toen een nieuwe stalinrichting geplaatst. De roosters zijn vervangen en er zijn nieuwe box afscheidingen aangebracht. Het idee is om een deel van de bestaande stal bij een eventuele nieuwbouw te hergebruiken. Aangenomen moet dan ook worden dat de stal, in ieder geval voorlopig, nog prima bruikbaar is.
Voor de uitbreiding van de bestaande stal is er al een tijd geleden een omgevingsvergunning afgegeven, maar [C] en [D] hebben verklaard dat besloten is om hier nog even mee te wachten vanwege de huidige ontwikkelingen en onzekerheden op agrarisch gebied en recente uitgaven (o.a. de aankoop van grond). De pachtkamer is het met [A] c.s. eens dat er op dit punt enig toekomstperspectief ontbreekt, maar de pachtkamer vindt de afwachtende houding niet geheel onbegrijpelijk.
5.15.
De pachtkamer is gelet op het hiervoor overwogene van oordeel dat de theoretische en praktische scholing van [D] , in combinatie met de overige omstandigheden van het geval, toereikend moet worden geacht om hem naar billijkheid als medepachter aan te kunnen merken. Naar het oordeel van de pachtkamer biedt [D] voldoende waarborgen voor een behoorlijke bedrijfsvoering. Er is bovendien belang bij medepacht. De vordering in reconventie zal worden toegewezen. De bezwaren van [A] c.s. worden gepasseerd.
De proceskosten in reconventie komen voor rekening van [A] c.s.
5.16.
[A] c.s. worden in reconventie in het ongelijk gesteld. Zij zullen daarom in de proceskosten worden veroordeeld. Tot aan dit vonnis worden de proceskosten aan de zijde van [C] en [D] vastgesteld op € 264,00 (2,00 punten × factor 0,5 × € 264,00) aan salaris gemachtigde. Er wordt een factor 0,5 toegepast, omdat de vordering in reconventie voortvloeit uit het verweer op de vordering in conventie.
5.17.
De gevorderde veroordeling in de nakosten is toewijsbaar voor zover deze kosten op dit moment kunnen worden begroot. De nakosten zullen dan ook worden toegewezen op de wijze zoals in de beslissing vermeld.
5.18.
De wettelijke rente over de proceskosten en nakosten zal worden toegewezen met ingang van de vijftiende dag na deze uitspraak tot de dag van volledige betaling.

6.De beslissing

De pachtkamer
in conventie
6.1.
compenseert de kosten van de procedure tussen partijen, zodat iedere partij de eigen kosten draagt;
in reconventie
6.2.
merkt [D] aan als medepachter in de pachtovereenkomst tussen [A] c.s. en [C] ;
6.3.
veroordeelt [A] c.s. in de proceskosten, aan de zijde van [C] tot dit vonnis vastgesteld op € 264,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de vijftiende dag na deze uitspraak tot de dag van volledige betaling;
6.4.
veroordeelt [A] c.s. in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 132,00 aan salaris gemachtigde, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de nakosten met ingang van de vijftiende dag na deze uitspraak tot de dag van volledige betaling;
in conventie en reconventie
6.5.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
6.6.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door de pachtkamer in de rechtbank Overijssel, bestaande uit
mr. F. Koster, kantonrechter-voorzitter, R. Bos en M.W.A. van Rechteren Limpburg, deskundige leden, en in het openbaar uitgesproken door de kantonrechter-voorzitter op 14 maart 2023. (EB)