ECLI:NL:RBOVE:2023:1211

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
4 april 2023
Publicatiedatum
4 april 2023
Zaaknummer
ak_22_2009
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de aflossingscapaciteit van AOW-gerechtigden door de Sociale Verzekeringsbank

In deze uitspraak van de Rechtbank Overijssel, zittingsplaats Zwolle, wordt het beroep van eisers tegen het besluit van de Sociale Verzekeringsbank (Svb) beoordeeld. Eisers, die gezamenlijk een bijstandsuitkering hebben ontvangen, zijn het niet eens met de vastgestelde maandelijkse aflossingscapaciteit van € 250,35 voor de terugbetaling van een voorschot van € 6.737,91 op grond van de Participatiewet. De rechtbank heeft vastgesteld dat de Svb op 7 april 2022 dit bedrag heeft vastgesteld en dat eisers hiertegen bezwaar hebben gemaakt. De rechtbank concludeert dat de Svb in redelijkheid de aflossingscapaciteit heeft kunnen handhaven, waarbij de wetgever een bewuste keuze heeft gemaakt voor de berekening van de beslagvrije voet voor AOW-gerechtigden. De rechtbank wijst erop dat de wetgever geen onderscheid maakt in leeftijdscategorieën en dat de bijstandsnorm voor AOW-gerechtigden niet hoger is omdat zij hogere kosten voor levensonderhoud hebben. De rechtbank oordeelt dat de Svb de aflossingscapaciteit op een juiste wijze heeft berekend en dat het beroep van eisers ongegrond is. De uitspraak is gedaan door rechter A. Oosterveld, in aanwezigheid van griffier G.A. Genee.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL
Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummer: ZWO 22/2009

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser, en
[eiseres], eiseres, uit [woonplaats] , gezamenlijk eisers,
(gemachtigde: mr. E.A. van Wieren),
en

de Raad van Bestuur van de Sociale Verzekeringsbank, Svb,

(gemachtigde: mr. E.M. Mulder).

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eisers tegen het door de Svb vastgestelde maandelijkse aflossingsbedrag voor terugbetaling van het door hen ontvangen voorschotbedrag van € 6.737,91 op grond van de Participatiewet (PW).
Verweerder heeft op 7 april 2022 (primair besluit) beslist dat de aflossingscapaciteit van eisers van het door de Svb teruggevorderde bedrag per mei 2022, € 250,35 is en dat zij dit maandelijks moeten aflossen.
Tegen dit besluit hebben eisers bij ongedateerde brief die door de Svb is ontvangen op 15 april 2022, bezwaar gemaakt. Bij brieven van 18 mei 2022 en 5 juni 2022 heeft gemachtigde van eisers de (aanvullende) gronden van bezwaar ingediend.
Met het besluit van 13 oktober 2022 (bestreden besluit) is de Svb bij de aflossingscapaciteit gebleven en heeft zij daarnaast beslist dat de aflossing per oktober 2022 in drie jaar tijd stapsgewijs wordt verrekend met het AOW-pensioen van eiser.
Eisers hebben bij brief van 22 november 2022 beroep ingesteld. Bij brief van 8 februari 2023 hebben eisers een aanvullend beroepschrift ingediend.
De Svb heeft bij brief van 10 februari 2023 op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
De rechtbank heeft het beroep op 15 maart 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben gemachtigde van eisers en de gemachtigde van de Svb deelgenomen.

Totstandkoming van het besluit

1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1
Eisers hebben van 14 april 2014 tot 26 juli 2016 een bijstandsuitkering in de vorm
van een lening ontvangen op grond van de PW. Eiser heeft vanaf 26 juli 2016 pensioen ontvangen op grond van de algemene ouderdomswet (AOW), eiseres vanaf 20 oktober 2020.
1.2
Op 15 juni 2016 hebben eisers een aanvullende voorziening ouderen (AIO-aanvulling) op grond van de PW aangevraagd.
1.3
De Svb heeft informatie opgevraagd bij de gemeente over de vorm van de bijstands-uitkering die eisers tot 26 juli 2016 ontvingen en eisers bij brief van 15 december 2016
laten weten dat zij een voorschot ontvangen vanaf 26 juli 2016.
1.4
Na ontvangst van de informatie van de gemeente heeft de Svb een onderzoek ‘woningbezit’ gedaan en aan eisers informatie gevraagd over de WOZ-beschikking van
hun eigen woning en een overzicht met de actuele hoogte van de hypotheek per juli 2016.
1.5
De Svb heeft eisers in verband met de overwaarde in hun woonhuis verzocht de mogelijkheid te onderzoeken van een extra hypotheek. Omdat de bestaande hypotheek door de bank van eisers niet kon worden verhoogd heeft de Svb eisers laten weten dat zij voor de overwaarde van € 118.757,85 in hun woonhuis een krediethypotheek konden afsluiten bij de Svb.
1.6
Omdat eisers hun woonhuis wilden verkopen hebben zij de Svb laten weten dat geen gebruik kon worden gemaakt van een hypotheek.
1.7
Bij besluiten van 2 mei 2019 heeft de Svb besloten dat de AIO-aanvulling wordt beëindigd per 1 mei 2019 en de uitkering wordt ingetrokken met volledig terugwerkende kracht omdat eisers niet wensen mee te werken aan het vestigen van een extra hypotheek.
Ook heeft de Svb besloten dat eisers het door hen over de periode 26 juli 2016 tot en met april 2019 ontvangen voorschot ten bedrage van totaal € 19.237,91 moeten terugbetalen voor 13 juni 2019.
1.8
Beide besluiten staan in rechte vast.
1.9
Bij brief van 7 februari 2020 hebben eisers een brief inzake “onderzoek inkomenssituatie” ontvangen zodat de Svb hen een passende afbetalingsregeling kon aanbieden voor de AIO-aanvulling die te veel was ontvangen.
1.1
Bij brief van 15 juni 2020 heeft de Svb eisers laten weten dat zij voorlopig niets hoeven terug te betalen van de resterende schuld van € 6.737,91 omdat zij dat niet kunnen. In die brief staat dat eisers op 30 oktober 2019 al een bedrag van € 12.500,00 aan de Svb hadden terug betaald.
1.11
Bij brief van 2 september 2020 hebben eisers bij de gemeente een verzoek om kwijtschelding van de bij de gemeente openstaande schuld ingediend.
1.12
Bij brief van 21 januari 2021 heeft de Svb, in het kader van jaarlijks onderzoek naar de draagkracht, om informatie aan eisers verzocht over hun inkomenssituatie.
1.13
Bij brief van eveneens 21 januari 2021, hebben eisers op dit verzoek gereageerd en een ‘formulier onderzoek draagkracht’ ingevuld retour gezonden. Ze hebben de Svb verzocht om het bedrag van € 19.237 minus (afgerond) € 6.737 (€ 12.500,00), aan hen uit te keren en tenminste het openstaande bedrag van € 6.737 kwijt te schelden. In die brief staat ook dat de gemeente een restschuld van eisers van € 23.000,00 heeft kwijt gescholden.
1.14
Bij brief van 12 maart 2021 heeft de Svb eisers laten weten dat er vanaf 1 januari 2021 nieuwe regels gelden voor het vaststellen van het maandelijkse bedrag dat eisers kunnen aflossen. Als de juiste berekening kan worden gemaakt van hun maandelijkse aflossingscapaciteit zouden ze nader worden geïnformeerd.
1.15
Bij brief van 3 maart 2022 heeft de Svb aan eisers opnieuw informatie verzocht om met eisers een passende betalingsregeling te treffen voor de aflossing van € 6.737,91.
1.16
Bij brief van 10 maart 2022 hebben eisers laten weten dat zij niet in staat zijn om een bedrag af te lossen en hebben zij gevraagd het ‘zogenaamde openstaande bedrag’ aan hen over te maken. Hierna heeft besluitvorming plaats gevonden zoals onder de Inleiding hierboven is vermeld.

Beoordeling door de rechtbank

De omvang van het geding
2.1
Eisers hebben zich op het standpunt gesteld dat in het primaire besluit verzoeken van eisers om herziening respectievelijk kwijtschelding, impliciet zijn afgewezen en de Svb beide afwijzingen in bezwaar heeft gehandhaafd.
2.2
Dit standpunt volgt de rechtbank niet. Redengevend daartoe is het volgende.
2.3
Uitgangspunt is dat een besluit over terugbetaling van een voorschot niet dezelfde juridische grondslag kent als een besluit op een verzoek om herziening of op een verzoek om kwijtschelding. Voor elk van deze besluiten geldt een eigen beoordelingskader.
2.4
In het primaire besluit heeft de Svb de maandelijkse aflossingscapaciteit van eisers (voor terugbetaling van het voorschot) vastgesteld op € 250,35. Over meer of anders, heeft de Svb niet beslist.
2.5
In het bestreden besluit heeft de Svb deze aflossingscapaciteit gehandhaafd. Deze is daarbij stapsgewijs ingevoerd. Over meer of anders heeft de Svb eveneens niet beslist.
In de bezwarenprocedure zijn verzoeken van eisers om herziening en kwijtschelding aan de orde geweest en tijdens de hoorzitting besproken maar daarop is, zij het laat, bij de brieven van 8 november 2022 beslist. In de begeleidende brief van 13 oktober 2022 bij het bestreden besluit zijn eisers over deze afzonderlijke besluitvorming geïnformeerd.
2.6
Eisers hebben van deze besluiten kennis genomen in onderhavige beroepsprocedure.
De Svb heeft desgevraagd op de zitting laten weten dat het alsnog door eisers op 10 februari 2023 daartegen ingediende bezwaarschrift inhoudelijk zal worden behandeld. In verband met onderhavige procedure is de behandeling echter tijdelijk aangehouden. Op de verzoeken van eisers wordt derhalve nog beslist.
2.7
Gelet op vorenstaande beperkt het geschil zich naar het oordeel van de rechtbank tot
de vraag of de Svb terecht een maandelijkse aflossingscapaciteit heeft vastgesteld en heeft berekend op € 250,35.
Beoordeling
3.1
De rechtbank beoordeelt het beroep aan de hand van de beroepsgronden van eisers.
Het beroep is ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Standpunten van partijen
3.2
Volgens de Svb is de aflossingscapaciteit juist berekend. Deze berekening heeft ze uiteengezet in de bestreden beslissing. In een bijlage bij het verweerschrift heeft de Svb
de berekening van de beslagvrije voet die is gemaakt op grond van de per 1 januari 2021
in werking getreden Wet vereenvoudiging beslagvrije voet (Wvbvv), toegelicht.
3.3
Eisers verwijten de Svb dat deze de vordering 2,5 jaar heeft laten oplopen terwijl ze wist dat eisers enkel een AOW-uitkering met klein pensioen hadden. Eisers hebben naar voren gebracht dat zij niet tot aflossing in staat zijn. Op de zitting hebben eisers naar voren gebracht dat het toepassen van de Wvbvv er toe leidt dat de beslagvrije voet voor hen is verlaagd. De wetgever is er volgens eisers ten onrechte van uitgegaan dat personen met een AOW-uitkering geen hogere kosten hebben voor levensonderhoud. Eisers hebben hogere energiekosten omdat zij vaker thuis zijn en daarnaast hebben eisers hoge zorgkosten. Zij hebben hogere schulden dan vermogen en steeds aan hun verplichtingen voldaan. De AIO-aanvulling die zij ontvingen is naar beslagleggers gegaan. Eisers vinden het niet redelijk
dat van hen gevergd wordt om af te lossen. Eisers hebben gewezen op een uitspraak van
de kantonrechter van de rechtbank Overijssel [1] en met een beroep op analoge toepassing
van artikel 475fa Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering betoogd dat toepassing en vaststelling van de verhoogde belastingvrije voet voor hen een kennelijk onredelijke hardheid tot gevolg heeft waarmee door de Svb geen rekening is gehouden.
Overwegingen
3.4
Eisers hebben de juistheid van de berekening van de maandelijkse aflossingscapaciteit en/of van de beslagvrije voet op grondslag van de Wvbvv niet betwist. De feitelijke onjuistheid van de berekening is de rechtbank ook niet gebleken.
3.5
Eisers hebben zich op het standpunt gesteld dat het niet redelijk is om van hen aflossing van het voorschot te eisen omdat zij daartoe niet in staat zijn, en de berekening van de beslagvrije voet in ieder geval moet worden gebaseerd op een (oude) hogere bijstandsnorm voor AOW gerechtigden.
3.6
De Wvbvv heeft voor mensen met de AOW-gerechtigde leeftijd een negatief gevolg voor de berekening van de beslagvrije voet. De bijstandsnorm is voor AOW-gerechtigden hoger maar bij de Wvbvv wordt geen onderscheid meer gemaakt in leeftijdscategorieën en geldt ook voor de AOW-gerechtigden de normale - lagere - bijstandsnorm bij de berekening van de beslagvrije voet. De gedachte van de wetgever hierachter is de volgende.
De bijstandsnorm voor AOW-gerechtigden is hoger. Maar dat is niet omdat zij hogere kosten hebben voor levensonderhoud, maar omdat zij hun situatie niet kunnen verbeteren door het vinden van werk zoals andere bijstandsgerechtigden dat wel kunnen. Van AOW-gerechtigden wordt immers niet verwacht dat zij nog gaan werken. Maar dit ligt anders voor de situatie waarbij mensen moeten leven van de beslagvrije voet. Als er beslag is gelegd moet de betrokkene leven van de beslagvrije voet totdat de schuld is afbetaald. Dit is een tijdelijke situatie. De beslagvrije voet zorgt ervoor dat mensen hun noodzakelijke kosten
van levensonderhoud kunnen blijven betalen. De bijstandsnorm voor mensen boven de AOW-gerechtigde leeftijd is niet hoger omdat deze mensen hogere kosten voor levens-onderhoud hebben. Daarom is het niet nodig dat de beslagvrije voet voor deze groep hoger is dan mensen met een andere leeftijd met hetzelfde inkomen. [2]
3.7
Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat de wetgever een bewuste keuze heeft gemaakt voor de wijze van berekening van de beslagvrije voet van AOW-gerechtigden.
Uit een brief van 11 maart 2022 van de minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen aan de Tweede kamer [3] blijkt dat genoemde situatie van AOW-gerechtigden
is onderkend en dat over een oplossing wordt nagedacht. De minister heeft verzocht deze groep in schrijnende situaties tegemoet te komen. In de brief staat:
“In de loop van 2021 werd duidelijk dat de wet op onderdelen anders uitwerkt dan bij de voorbereiding ervan was voorzien. Het gaat om de beslagvrije voet voor AOW’ers en om woonlasten. In de berekening van de beslagvrije voet wordt onder de nieuwe wet geen onderscheid meer gemaakt naar leeftijd. Mensen met beslag op hun inkomen vanaf de AOW-leeftijd zouden hierdoor een lagere beslagvrije voet krijgen dan onder de oude wetgeving. Eind 2021 bleek uit een analyse van signalen van de SVB dat de negatieve gevolgen van de wet voor AOW’ers groter zijn dan werd voorzien op basis van de uitgevoerde berekeningen bij de voorbereiding van de wet. In schrijnende situaties waarin de nieuwe beslagvrije voet leidt tot een grote inkomensachteruitgang incasseert de SVB uit coulance minder. Het is aan de burger om zelf inzicht te geven in zijn persoonlijke omstandigheden. Het Ministerie van SZW onderzoekt of de onvoorziene gevolgen
Voor AOW’ers, bij beslag door een andere partij dan de SVB, kunnen worden opgelost en zoekt
met beslagleggende partijen naar mogelijkheden om deze groep tegemoet te komen. Ik informeer uw Kamer hier nader over in de volgende voortgangsbrief.”
3.8
In onderhavig geschil heeft de Svb, gerekend vanaf de besluiten van 2 mei 2019 afgezien van terugbetaling (brief van 15 juni 2020), de draagkracht van eisers besproken en onderzocht (brieven van 21 januari 2021, 12 maart 2021 en 3 maart 2022 ), en uiteindelijk op 7 april 2022 (het primaire besluit) een aflossingscapaciteit vastgesteld. Bij de besluitvorming in bezwaar heeft zij gewenningsbeleid toegepast inhoudend dat de aflossingscapaciteit de eerste twee jaar deels en vanaf het derde jaar volledig wordt verrekend. Volgens eisers kan van hen, in verband met hun financiële situatie nog steeds niet worden verwacht dat zij gaan aflossen. Ze hebben gewezen op hun schuldenlast en negatieve vermogen en op hun hoge kosten voor energie, gezondheid en levensonderhoud. Zij hebben dat standpunt echter niet gespecificeerd en inzichtelijk gemaakt waardoor niet gebleken is dat de berekeningswijze van de Svb in de situatie waarin eisers verkeren, tot een onredelijk resultaat leidt.
3.9
Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de Svb de vastgestelde aflossingscapaciteit in het bestreden besluit in redelijkheid heeft kunnen handhaven.

Conclusie en gevolgen

4. Het beroep is ongegrond.
5. Voor vergoeding van proceskosten bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. Oosterveld, rechter, in aanwezigheid van mr. G.A. Genee, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Rb Overijssel 29 november 2021, ECLI:NL:RBOVE:2021:4580
2.Zie MvT vergaderjaar 2016-2017, 34 628, nr. 3 p. 40/41
3.Tweede Kamer, vergaderjaar 2021–2022, 24 515, nr. 617