ECLI:NL:RBOVE:2023:1243

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
23 maart 2023
Publicatiedatum
6 april 2023
Zaaknummer
08.994539-17 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie in een strafzaak tegen een bedrijf wegens tekortkomingen in de zorg voor een veilige werkomgeving

In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 23 maart 2023 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een bedrijf dat ervan werd verdacht niet te voldoen aan de verplichtingen voor een veilige werkomgeving voor zijn werknemers. De officier van justitie had het bedrijf aangeklaagd op basis van de 'Arbeidsomstandighedenwet' en de 'Wet milieubeheer', waarbij het bedrijf werd verweten niet de nodige maatregelen te hebben getroffen ter voorkoming van zware ongevallen met gevaarlijke stoffen. Tijdens de zittingen, die plaatsvonden op 26 november 2018, 28 februari 2019, 28 juni 2019 en 23 maart 2023, zijn er procesafspraken gemaakt tussen het Openbaar Ministerie en de verdediging. Deze afspraken hielden in dat de officier van justitie, gezien het lange tijdsverloop van de zaak, zou vorderen dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk zou worden verklaard in de vervolging van het bedrijf. De rechtbank heeft deze procesafspraken in overweging genomen en vastgesteld dat er geen benadeelde partijen waren en dat het bedrijf rechtsbijstand had. De rechtbank oordeelde dat de inhoud van het afdoeningsvoorstel legitiem was en dat het belang van zowel het bedrijf als de maatschappij werd gerespecteerd. Gezien het lange tijdsverloop en de complexiteit van de zaak, heeft de rechtbank besloten de officier van justitie niet-ontvankelijk te verklaren in de vervolging van het bedrijf.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige economische kamer
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer: 08.994539-17 (P)
Datum vonnis: 23 maart 2023
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte] B.V.,
gevestigd aan de [adres] .
Verdachte is ter terechtzitting vertegenwoordigd door [gemachtigde] , die daartoe door de bestuurders van verdachte is gemachtigd.

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 26 november 2018, 28 februari 2019, 28 juni 2019 en 23 maart 2023.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. P. van der Vliet en van wat namens verdachte, door [gemachtigde] , en de raadsman van verdachte mr. M.I. Bloch, advocaat in Amsterdam, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan verdachte is, kort en zakelijk weergegeven, ten laste gelegd dat zij, als werkgever, al dan niet opzettelijk, bij de uitvoering van het arbeidsomstandighedenbeleid heeft nagelaten zorg te dragen voor maatregelen die nodig zijn ter voorkoming en beperking van zware ongevallen waarbij gevaarlijke stoffen zijn betrokken en de gevolgen daarvan voor de veiligheid en de gezondheid van de bij haar werkzame werknemers.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
verdachte op of omstreeks 23 juni 2016, althans in of omstreeks de maand juni 2016 in de gemeente Barneveld,
als werkgever, zijnde exploitant van een aan of nabij [vestigingsplaats] gelegen (bestaande) lagedrempelinrichting als bedoeld in artikel1.1, eerste lid, van de 'Wet milieubeheer' en artikel 1, eerste lid, van het 'Besluit risico's zware ongevallen 2015', of als werkgever bedoeld in artikel 3, eerste lid, van het 'Besluit risico's zware ongevallen 2015'
al dan niet opzettelijk
in strijd met het bij of krachtens artikel 6, eerste lid, tweede zin, van de 'Arbeidsomstandighedenwet' en/of artikel 7, zesde lid, van het 'Besluit risico's zware ongevallen 2015' en/of artikel 5 van de 'Regeling risico's zware ongevallen' bepaalde,
heeft nagelaten zorg te dragenvoor de correcte uitvoering van het preventiebeleid voor zware ongevallen,althansdat het preventiebeleid voor zware ongevallen werd uitgevoerd met een veiligheidsbeheerssysteem dat voldeed aan element onder ii, onderdeel b) van bijlage III bij de 'Richtlijn 2012/18/EU van het Europees Parlement en de Raad van 4 juli 2012 betreffende de beheersing van de gevaren van zware ongevallen waarbij gevaarlijke stoffen zijn betrokken',en met passende middelen en structuren die evenredig zijn aan de gevaren van zware ongevallen en de complexiteit van de organisatie of de activiteiten van de betreffende inrichting,aangezien:
Averdachte niet beschikte over een (adequaat, degelijk en getoetst) veiligheidsbeheerssysteem voor een of meer opslaglocaties van verpakte gevaarlijke stoffen in de inrichting;
B
in het door de exploitant uitgewerkte veiligheidsbeheerssysteem onvoldoende rekening werd gehouden met de identificatie en beoordeling van degevaren van zware ongevallen - aanneming en toepassing van procedures voor de systematische identificatie van de gevaren van zware ongevallen die zich bij normale of abnormale werking kunnen/konden voordoen, in voorkomend geval met inbegrip van in onderaanneming verrichte activiteiten, alsook de beoordeling van de waarschijnlijkheid en de ernst van die ongevallen,
immerswas/waren in het (concept) document "Installatiescenario's Opslag PGS 15" d.d. 15-6-2016, dat (volgens verdachte) moest/kon worden beschouwd als de verslaglegging van (een) uitgevoerde veiligheidsstudie(s) van de opslag vanverpakte gevaarlijke stoffen,- bestaande procedures van verdachte exploitant (zoals 'Gevaarsidentificatie en risicobeoordeling' en/of 'Werkinstructie B&G Index en ARIE aanwijsfactor' en/of 'HAZOP veiligheidsstudie' en/of 'Chemische What If veiligheidsstudie' en/of 'Veiligheidsinformatieblad van de stof Ethylvinylether stab. 0.1% KOH') voor de identificatie en beoordeling van de gevaren van zware ongevallen niet (volledig) toegepast bij het uitvoeren van de veiligheidsstudie(s) en/of het opstellen van dat document;en/of- geen verwijzing(en) opgenomen naar één of meerdere (hiervoor genoemde) toegepaste procedures;en/of- niet vermeld dat bij de totstandkoming gebruik was gemaakt van een systematische indentificatie, een uit de literatuur bekende systematiek of van een andere of eigen systematiek, en/of dat volgens een bepaalde structuur een verzameling gidswoorden, afwijkingen of voorvallen, die kunnen leiden tot een zwaar ongeval, waren beschouwd, noch dat was nagegaan wat de kans zou zijn dat hierdoor een zwaar ongeval kon ontstaan en wat de ernst daarvan zou zijn naar aard en omvang;althans,waren de procedures voor de indentificatie en beoordeling van de gevaren van zware ongevallen, door het niet (deugdelijk en volledig) uitvoeren van veiligheidsstudies, niet juist en volledig toegepast voor een of meer opslaglocaties van de verpakte gevaarlijke stoffen in de inrichting.

3.De procesafspraken

Inleidende opmerkingen
Op 23 maart 2023 zijn tussen de officier van justitie en de verdediging tijdens een onderbreking van het onderzoek ter terechtzitting afspraken tot stand gekomen over het verloop van de voor de rechtbank te voeren strafprocedure. Deze afspraken worden ook wel ‘procesafspraken’ genoemd. De rechtbank stelt voorop dat een op procesafspraken toegesneden specifieke wettelijke regeling ontbreekt. De wet laat echter ruimte voor consensualiteit in de vorm van procesafspraken. In deze strafzaak hebben de procesafspraken geresulteerd in een gezamenlijk afdoeningsvoorstel van de officier van justitie en de verdediging aan de rechtbank. Om procesafspraken legitiem te laten zijn, is het van belang dat recht wordt gedaan aan de aan de rechtbank toevertrouwde verantwoordelijkheid. Dit brengt met zich dat de rechtbank niet buitenspel mag worden gezet en zij aldus verantwoordelijk is voor de procesvoering, de rechterlijke toetsing ten aanzien van de eerlijkheid van de wijze van totstandkoming van de procesafspraken en de beoordeling van de strafzaak aan de hand van het beslissingsmodel van de artikelen 348 en 350 van het Wetboek van Strafvordering (Sv). Het onderstaande afdoeningsvoorstel betreft een factor die de rechtbank in de door haar te nemen beslissingen zal meewegen.
Het afdoeningsvoorstel
Het afdoeningsvoorstel dat door de officier van justitie en de verdediging aan de rechtbank is voorgelegd, houdt – samengevat – concreet het volgende in:
De officier van justitie zal vorderen dat de rechtbank de officier van justitie vanwege het tijdsverloop in deze strafzaak niet-ontvankelijk zal verklaren in de vervolging van verdachte. De verdediging zal zich eveneens op dit standpunt stellen.
De officier van justitie en de verdediging zullen afzien van het instellen van hoger beroep als en nadat de rechtbank overeenkomstig de inhoud van de procesafspraken vonnis wijst.
Indien de rechtbank onmiddellijk mondeling vonnis wijst, hebben de officier van justitie en de verdediging er geen bezwaar tegen dat de schriftelijke uitwerking van het mondelinge vonnis niet binnen tweemaal vierentwintig uur aan hen wordt verstrekt.
Na het beëindigen van deze strafzaak overeenkomstig de gemaakte procesafspraken zal de verdediging afzien van het indienen van een schriftelijk verzoek tot schadevergoeding zoals bedoeld in de artikelen 530 en 533 Sv.

4.De voorvragen

De geldigheid van de dagvaarding en de bevoegdheid van de rechtbank
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is en dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze strafzaak.
De ontvankelijkheid van de officier van justitie
4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft, gelet op de gemaakte procesafspraken, gevorderd dat zij niet-ontvankelijk wordt verklaard.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft, gelet op die procesafspraken, bepleit dat de officier van justitie niet-ontvankelijk wordt verklaard.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt vast dat verdachte in deze strafzaak van rechtsbijstand werd voorzien en dat verdachte op basis van voldoende en duidelijke informatie, vrijwillig en bewust heeft meegewerkt aan de procesafspraken, zodat sprake is van een eerlijk proces. Bovendien zijn er in deze zaak geen benadeelde partijen.
De rechtbank is van oordeel dat de inhoud van het afdoeningsvoorstel van de officier van justitie en de verdediging aan de rechtbank en het in lijn daarmee gehouden requisitoir en pleidooi voldoende recht doet aan deze strafzaak en legitiem is, en dat hiermee zowel het belang van verdachte als dat van de maatschappij geëerbiedigd wordt. Daarbij is er onder meer mee rekening gehouden dat het aan verdachte verweten gedrag is geconstateerd in de periode van november 2015 tot juni 2016, de redelijke termijn in deze strafzaak is aangevangen met het verhoor van [persoon 1] , optredende namens verdachte, op
6 september 2016, de strafzaak is aangevangen door betekening van de dagvaarding op 23 mei 2018 en aan een opdracht van de strafkamer ter zitting van 28 juni 2019 aan de rechter-commissaris om een deskundige te benoemen tot op heden (bijna drie jaar later) nog geen uitvoering is gegeven.
De rechtbank houdt er voorts rekening mee dat met het volgen van de procesafspraken de rechtsketen (inzet rechter-commissaris, kostbaar deskundigenonderzoek, nieuwe zitting(en) in eerste aanleg, terwijl in deze strafzaak het belang van partijen om rechtsmiddelen in te stellen evident is) wordt ontlast en het haar voorkomt dat voortzetting van strafrechtelijke vervolging in deze strafzaak geen maatschappelijke prioriteit heeft.
Gelet op dit zeer lange tijdsverloop in deze strafzaak, welk tijdsverloop niet aan verdachte te wijten is, terwijl de ingewikkeldheid van de rechtsvragen in deze strafzaak met zich brengt dat een deskundigenonderzoek noodzakelijk zal zijn en te voorzien zal zijn dat afronding van deze strafzaak in eerste aanleg nog geruime tijd zal vergen, en het ontbreken van maatschappelijke prioriteit, is de rechtbank van oordeel dat enig te respecteren strafvorderlijk belang bij voortzetting van de vervolging is komen te ontvallen. Het voorgaande brengt de rechtbank ertoe dat zij partijen in hun op basis van de tussen hen gemaakte procesafspraken gevoerde requisitoir en pleidooi zal volgen en de officier van justitie niet-ontvankelijk zal verklaren.

5.De beslissing

De rechtbank verklaart
de officier van justitie niet-ontvankelijkin de vervolging van verdachte.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. van Berlo, voorzitter, mr. M.B. Werkhoven en
mr. D. van den Berg, rechters, in tegenwoordigheid van mr. N. Klunder, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 23 maart 2023.