ECLI:NL:RBOVE:2023:1302

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
4 april 2023
Publicatiedatum
12 april 2023
Zaaknummer
C/08/293277 / KG ZA 23-43
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verhoogde dwangsom en tenuitvoerlegging contact- en gebiedsverbod in kort geding

In deze zaak, die voor de Rechtbank Overijssel is behandeld, gaat het om een kort geding tussen A en B, waarbij A een contact- en gebiedsverbod is opgelegd. A verbeurt een dwangsom van € 100,- voor elke overtreding van dit verbod. B stelt dat A het verbod herhaaldelijk heeft overtreden en heeft de dwangsommen laten aanzeggen. A vordert dat B de tenuitvoerlegging staakt en dat B wordt veroordeeld tot terugbetaling van de reeds geïnde dwangsommen. B vordert op haar beurt een verhoging van de dwangsom naar € 1.000,- per overtreding. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat A in overwegende mate in het ongelijk is gesteld en heeft de dwangsom verhoogd naar € 1.000,- per overtreding. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat A in de periode van 14 juni 2022 tot en met 14 december 2022 in totaal 50 keer het contact- en gebiedsverbod heeft overtreden, wat leidt tot een verbeurde dwangsom van € 5.000,-. A heeft recht op terugbetaling van € 1.000,- aan ten onrechte geïncasseerde dwangsommen. De voorzieningenrechter heeft ook geoordeeld dat de huidige dwangsom van € 100,- per overtreding onvoldoende prikkel biedt voor A om zich aan het verbod te houden, en heeft daarom de dwangsom verhoogd. A is veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK Overijssel

Civiel recht
Zittingsplaats Zwolle
Zaaknummer: C/08/293277 / KG ZA 23-43
Vonnis in kort geding van 4 april 2023
in de zaak van
[A],
wonende te [woonplaats] ,
eiser in conventie en verweerder in reconventie,
hierna te noemen: [A] ,
advocaat: mr. C.W. van Weert,
tegen
[B],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde in conventie en eiseres in reconventie,
hierna te noemen: [B] ,
advocaat: mr. T.J.H. Zwiers.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 8 maart 2022, met producties;
- de mondelinge behandeling van 21 maart 2023;
- de conclusie van antwoord in conventie en eis in reconventie, met producties;
- de pleitnota van [A] .

2.2. Waar gaat deze zaak over?

2.1.
In een eerder tussen partijen gewezen vonnis is aan [A] een contact- en gebiedsverbod opgelegd. [A] verbeurt een dwangsom van € 100,- voor elke overtreding van het verbod. Volgens [B] heeft [A] het verbod herhaaldelijk overtreden. [B] heeft de dwangsommen laten aanzeggen en is vervolgens tot tenuitvoerlegging van het vonnis overgegaan. In deze zaak gaat het om de vraag of de tenuitvoerlegging terecht is. [A] vindt van niet en hij vordert dat [B] de tenuitvoerlegging staakt en dat [B] wordt veroordeeld tot terugbetaling van de reeds geïnde dwangsommen. [B] wil op haar beurt dat de dwangsom wordt verhoogd naar € 1.000,- per overtreding en zij heeft in dit verband een tegenvordering ingediend. De voorzieningenrechter stelt [A] in overwegende mate in het ongelijk en verhoogt de dwangsom naar € 1.000,- per overtreding.
3. De feiten
3.1.
[A] en [B] zijn met elkaar gehuwd geweest. De echtscheiding tussen partijen is op [datum] 2021 uitgesproken en op 28 mei 2021 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
3.2.
Bij dagvaarding in kort geding heeft [B] gevorderd [A] een contact- en locatieverbod op te leggen. De voorzieningenrechter van deze rechtbank heeft bij vonnis van 23 december 2021 beslist, voor zover relevant:
4.1.
verbiedt [A] gedurende twee jaar na betekening van dit vonnis om fysiek, per brief, sms, Whatsapp, e-mail of enig ander communicatiemiddel contact op te nemen met [B] ,
4.2.
verbiedt [A] gedurende twee jaar na betekening van dit vonnis om zich te bevinden in een straal van 500 meter rond de [plaats] , met uitzondering van de doorgaande wegen en met uitzondering van het ziekenhuis wanneer [A] daar vanwege een afspraak moet zijn,
4.3.
veroordeelt [A] om aan [B] een dwangsom te betalen van € 100,- voor iedere keer dat hij niet aan de in 4.1 en 4.2 uitgesproken veroordelingen voldoet, met een maximum van
€ 50.000,-,
3.3.
Het vonnis is op 24 december 2021 aan [A] betekend. Tegen het vonnis is geen hoger beroep ingesteld.
3.4.
Naar aanleiding van een incident op 2 december 2021 is daarnaast aan [A] een strafrechtelijk contact- en straatverbod opgelegd voor de duur van drie maanden.
3.5.
Op 14 december 2022 heeft [B] op basis van het vonnis van 23 december 2021 dwangsommen laten aanzeggen aan [A] . De aanzegging van 14 december 2022 luidt als volgt:

AANGEZEGD:dat uit kracht van de grosse van een vonnis d.d. 23 december 2021 gewezen en uitgesproken door de Voorzieningenrechter bij de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Zwolle middels een betekeningsexploot aan gerekwireerde onder meer bevel is gedaan om zich niet te bevinden in een straal van 500 meter rond de [plaats] en om geen contact met requirante op te nemen via brief, sms, whatsapp, email of enig ander communicatiemiddel op straffe van verbeurte van een dwangsom;
dat gerequireerde voormelde bevelen het laatste half jaar 57x heeft overtreden;
dat requirant zich ondubbelzinnig zijn recht om voormelde vordering op te eisen voorbehoudt;
dat deze stuiting geschiedt tevens ter bewaring van de rechten van mijn requirant en opdat de rechten en aanspraken van mijn requirant niet door verjaring worden getroffen;
dat deze aanzegging een stuiting betreft als bedoeld in artikel 3:317 van het Burgerlijk Wetboek
OM BINNEN TWEE DAGEN NA HEDEN aan mij, gerechtsdeurwaarder houder der stukken tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen:
Overtredingen € 5.700,--
Betekening en bevel € 131,54
De kosten dezes aan de voet hiervan vermeld € 100,27
(…).
3.6.
Op 9 maart 2023 heeft [B] nog eens dwangsommen van in totaal € 300,- laten aanzeggen aan [A] , omdat [A] het contact- en locatieverbod na 14 december 2022 nog eens drie keer zou hebben overtreden.
3.7.
[B] heeft executoriaal derdenbeslag op de bankrekening van [A] laten leggen. Inmiddels is tenminste € 6.000,- geïncasseerd. Het geïncasseerde bedrag staat op de derdenrekening van de raadsman van [B] .

4.Het geschil

4.1.
[A] vordert [B] te veroordelen om de executie van 57 dwangsommen naar aanleiding van het vonnis van 23 december 2021 per direct te staken, op straffe van verbeurte van een dwangsom. [A] vordert verder een veroordeling van [B] tot terugbetaling van de reeds geïnde dwangsommen en de proceskosten.
4.2.
[B] concludeert tot afwijzing van de vorderingen van [A] , met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van [A] in de kosten van deze procedure.
4.3.
[B] vordert in reconventie een veroordeling van [A] tot betaling van een dwangsom van € 1.000,- voor iedere keer dat hij niet aan de in 4.1. en 4.2. van het vonnis van 23 december 2021 uitgesproken veroordeling voldoet, kosten rechtens.
4.4.
[A] voert verweer tegen de vordering van [B] . Volgens [A] rechtvaardigt het aantal overtredingen in de afgelopen drie maanden niet de gevorderde hogere dwangsom.
4.5.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

5.De beoordeling in conventie en in reconventie

5.1.
De vorderingen in conventie en in reconventie lenen zich voor gezamenlijke behandeling.
Spoedeisend belang
5.2.
Het gaat hier om een in kort geding gevorderde voorlopige voorziening. De rechter moet daarom eerst beoordelen of [A] in conventie en [B] in reconventie ten tijde van dit vonnis bij die voorzieningen een spoedeisend belang hebben. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is dat gelet op de aard van de vorderingen en stellingen van partijen het geval. [B] executeert het vonnis van 23 december 2021 en [A] wil die executie stoppen, omdat hij deze onterecht vindt. De dwangsommen lopen op en [B] wil de executie voortzetten. [A] heeft er daarom een spoedeisend belang bij om te laten toetsen of deze executie terecht is. [B] heeft op haar beurt gesteld dat de huidige aan het verbod gekoppelde dwangsom van € 100,- per overtreding geen, althans een onvoldoende prikkel vormt voor [A] om het locatie- en contactverbod te respecteren. [B] meent dat een hogere dwangsom daarom noodzakelijk is om [A] ervan te weerhouden het verbod in de toekomst te overtreden.
De uitleg van het gebiedsverbod
5.3.
De voorzieningenrechter heeft in het vonnis van 23 december 2021 een contact- en gebiedsverbod aan [A] opgelegd. Tussen partijen bestaat geen onduidelijkheid voor wat betreft de uitleg van het contactverbod. Partijen zijn echter verdeeld over de uitleg en reikwijdte van het gebiedsverbod op basis waarvan [B] dwangsommen heeft geëxecuteerd. Het gebiedsverbod luidt als volgt:
“verbiedt [A] gedurende twee jaar na betekening van dit vonnis om zich te bevinden in een straal van 500 meter rond de [plaats] , met uitzondering van de doorgaande wegen en met uitzondering van het ziekenhuis wanneer [A] daar vanwege een afspraak moet zijn,”.5.4. De voorzieningenrechter heeft in het vonnis van 23 december 2021 overwogen dat er voldoende gronden bestaan om het in die procedure door [B]
gevraagdegebiedsverbod toe te wijzen. Blijkens de overgelegde dagvaarding van 7 december 2022 heeft [B] in die procedure een gebiedsverbod gevorderd voor de [postcodes] . Dit postcodegebied betreft de [plaats] , zoals ook expliciet geformuleerd in het gebiedsverbod. De voorzieningenrechter heeft twee uitzonderingen genoemd. Ten eerste zijn “doorgaande wegen” uitgezonderd van het gebiedsverbod . Uit de overwegingen in het vonnis blijkt dat de voorzieningenrechter daarmee tegemoet is gekomen aan een wens van [A] . Deze uitzondering op het gebiedsverbod moet dan ook zo worden verstaan dat het [A] vanwege zijn werk is toegestaan om via de doorgaande wegen in de [plaats] naar omliggende dorpen te gaan. [A] kan daarom niet worden gevolgd in zijn standpunt dat hij wel in de supermarkt in de [plaats] mag komen omdat de betreffende supermarkt aan een doorgaande weg in de [plaats] ligt. Daarnaast is het [A] toegestaan om naar het ziekenhuis in [plaats] te gaan als hij daar vanwege een afspraak moet zijn. Uit het gebiedsverbod volgt dus dat [A] niet in [plaats] mag komen. Dit is alleen anders als hij op een doorgaande weg rijdt om naar een omliggend dorp te gaan en in het geval dat hij een afspraak bij het ziekenhuis heeft.
De aanzegging en verjaring
5.5.
[B] heeft [A] bij deurwaardersexploot van 14 december 2022 de dwangsommen opgeëist. Volgens [A] is die aanzegging (zie 3.5.) ten eerste onjuist en onvolledig, zodat deze niet als basis kan dienen voor de executie van dwangsommen. [A] heeft daarnaast aangevoerd dat uit de aanzegging niet kan worden opgemaakt op welke overtredingen de aanzegging betrekking heeft zodat van stuiting van de verjaring van de dwangsommen geen sprake kan zijn.
5.6.
De voorzieningenrechter volgt [A] niet in zijn betoog. In de aanzegging wordt expliciet melding gemaakt dat [A] het laatste half jaar 57 keer het in het vonnis van 23 december 2021 opgelegde contact- en gebiedsverbod heeft overtreden en dat hij daarom dwangsommen heeft verbeurd. Het exploot vermeldt dus de titel, de overtredingen en het bedrag van het verschuldigde. Naar het voorlopige oordeel van de voorzieningenrechter kon [A] uit het exploot redelijkerwijs opmaken dat de aanzegging betrekking heeft op dwangsommen als gevolg van overtredingen van het contact- en gebiedsverbod tijdens de genoemde periode. Toen [A] daarom heeft gevraagd zijn deze overtredingen door [B] gespecificeerd en onderbouwd. Daarmee is voldaan aan de vereisten en strekking van de aanzegging.
5.7.
Ten aanzien van de gestelde verjaring overweegt de voorzieningenrechter als volgt. Een dwangsom kent een korte verjaringstermijn van zes maanden na de dag waarop zij is verbeurd (artikel 611g Rv). In de aanzegging van 14 december 2022 heeft [B] meegedeeld dat zij zich ondubbelzinnig haar recht om de dwangsomvordering op te eisen voorbehoudt. Voor [A] was ook voldoende duidelijk, althans had voldoende duidelijk moeten zijn, waarop dit ondubbelzinnige voorbehoud zag, te weten het recht van [B] op opeising van dwangsommen ter zake van overtredingen van het contact- en locatieverbod in het afgelopen half jaar. Dat betekent dat de verjaring van de dwangsommen vanaf 14 juni 2022 tijdig is gestuit (artikel 3:317 lid 1 BW). Van verjaring van de dwangsommen die in deze procedure onderwerp van geschil zijn, is dan ook geen sprake. Op grond daarvan is het [B] toegestaan verbeurde dwangsommen in de periode van 14 juni 2021 tot en met 14 december 2021 te executeren.
Dwangsommen verbeurd?
5.8.
[A] heeft betwist dat hij het contact- en gebiedsverbod heeft overtreden. Het ligt daarmee op de weg van [B] om aannemelijk te maken dat [A] dat wel heeft gedaan. [B] heeft ter onderbouwing daarvan vele Whatsapp-berichten, handgeschreven brieven, ondertekende verklaringen en foto’s in het geding gebracht. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft [B] met die stukken aannemelijk gemaakt dat [A] het contact- en gebiedsverbod in de periode van 14 juni 2022 tot en met 14 december 2022 vele malen heeft overtreden. De ontvangstdata van de in totaal twaalf appjes zijn niet betwist. [A] heeft wel de ontvangstdata van de bij dagvaarding overgelegde 23 handgeschreven brieven betwist, maar [B] heeft onweersproken toegelicht dat zij zelf de ontvangstdata op de handgeschreven brieven heeft geschreven, omdat die ontbraken. De voorzieningenrechter gaat daarom uit van de data op de brieven. In totaal gaat het om 35 Whatsapp-berichten en brieven.
5.9.
[B] heeft verder een formulier in het geding gebracht waarin zij haar eigen waarnemen op 31 verschillende dagen in de periode vanaf 14 juni 2022 tot en met 28 januari 2023 heeft uiteengezet. De aanzegging van 14 december 2022 ziet op verbeurde dwangsommen in de periode van 14 juni 2022 tot en met 14 december 2022. In deze procedure liggen de gestelde overtredingen in die periode ter beoordeling, zodat de vanaf 15 december 2022 gestelde overtredingen thans buiten beschouwing worden gelaten.
5.10.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft [B] in vijftien gevallen concreet gemaakt wanneer en hoe [A] het contact- en gebiedsverbod (fysiek) heeft overtreden. Daarvan worden vijf gevallen door anderen, waaronder de dochters van [B] , bevestigd. [A] volstaat hier met een kale betwisting, maar dat is gelet op de concrete en gedetailleerde uiteenzetting van [B] onvoldoende. [B] is in enkele gevallen [A] op het parkeerterrein van het ziekenhuis in [plaats] tegengekomen. [A] heeft niet toegelicht dat hij daar vanwege een afspraak in het ziekenhuis moest zijn, zodat de uitzonderingssituatie van het gebiedsverbod niet van toepassing is. Daarbij komt dat [A] ter zitting desgevraagd heeft verklaard dat hij één à twee keer per week boodschappen doet bij de Jumbo in [plaats] .
5.11.
Op het formulier van [B] staan ook dagen vermeld waarop er takjes met bladeren in de handgreep van haar auto zijn gestoken, haar auto is besmeurd met mest, haar autoband is lek gestoken en dagen waarop [B] een voorwerp (trommel met bedorven etenswaren, plastic zak met oude werkkleding enz.) voor haar deur heeft gevonden. De voorzieningenrechter telt deze gevallen niet mee bij het totaal van overtredingen, omdat [B] met deze gevallen, mede gelet op de betwisting van [A] , onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat [A] het contact- en gebiedsverbod heeft overtreden. Dat geldt ook voor de twee dagen waarop [B] vermoedde dat [A] langs het (zij)raam van haar huis heeft gelopen. Een vermoeden kan niet gelden als een voldoende onderbouwing.
5.12.
De conclusie van de voorzieningenrechter is dat [A] in de periode van 14 juni 2022 tot en met 14 december 2022 in totaal 50 keer (12 appjes, 23 brieven en 15 keer fysiek) het contact- en gebiedsverbod heeft overtreden. Dit betekent dat [A] dwangsommen tot een bedrag van in totaal € 5.000,- (50 maal € 100,-) heeft verbeurd. Dat leidt ertoe dat [A] recht heeft op terugbetaling van een bedrag gelijk aan tien ten onrechte geïncasseerde dwangsommen van € 100,- te weten € 1.000,-.
Misbruik van (executie)bevoegdheid?
5.13.
[A] heeft ten slotte nog aangevoerd dat tenuitvoerlegging van het vonnis misbruik van (executie)bevoegdheid oplevert, maar hij heeft zijn stelling op geen enkele manier onderbouwd, laat staan aannemelijk gemaakt. [A] heeft geen feiten en omstandigheden naar voren gebracht waaruit volgt dat het vonnis van 23 december 2021 op een juridische of feitelijke misslag berust of dat executie op grond van na het vonnis voorgevallen of aan het licht gekomen feiten klaarblijkelijk aan de zijde van [A] een noodtoestand zal doen ontstaan waardoor onverwijlde executie niet kan worden aanvaard. De voorzieningenrechter gaat daarom aan dit beroep voorbij.
Reconventionele vordering
5.14.
In reconventie heeft [B] verhoging van de in het vonnis van 23 december 2021 bepaalde dwangsom gevorderd. Deze vordering zal worden toegewezen. Het doel van de dwangsom is een effectieve prikkel te geven om rechterlijke beslissingen na te leven. Uit het vorenstaande is aannemelijk geworden dat [A] het contact- en gebiedsverbod na het vonnis van 23 december 2021 veelvuldig heeft overtreden. Kennelijk vormt de huidige aan het verbod gekoppelde dwangsom van € 100,- per overtreding geen, althans een onvoldoende prikkel voor [A] om zich aan het contact- en gebiedsverbod te houden. Daarom zal de dwangsom verhoogd worden naar een bedrag van € 1.000,- per overtreding van het verbod, met een maximum van € 100.000,-.
Proceskosten
5.15.
[A] zal als de meest in het ongelijk gestelde partij zowel in conventie als in reconventie in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [B] worden in conventie begroot op:
- griffierecht € 314,-
- salaris advocaat € 1.079,-
Totaal € 1.393,-
De kosten aan de zijde van [B] worden in reconventie begroot op € 539,50 (factor 0,5 × tarief € 1.079,-) aan salaris advocaat.

6.De beslissing

De voorzieningenrechter
in conventie:
6.1.
veroordeelt [B] om aan [A] te betalen een bedrag van € 1.000,-,
6.2.
veroordeelt [A] in de proceskosten, aan de zijde van [B] tot dit vonnis vastgesteld op € 1.393,-,
in reconventie:6.3. veroordeelt [A] om aan [B] te betalen een dwangsom van € 1.000,- voor iedere keer dat hij niet aan de in 4.1 en 4.2 van het vonnis van 23 december 2021 uitgesproken veroordelingen voldoet, met een maximum van € 100.000,-,
6.4.
veroordeelt [A] in de proceskosten, aan de zijde van [B] tot dit vonnis vastgesteld op € 539,50,
zowel in conventie als in reconventie:
6.5.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
6.6.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.N. Bartels en in het openbaar uitgesproken op 4 april 2023.