ECLI:NL:RBOVE:2023:1374

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
5 april 2023
Publicatiedatum
18 april 2023
Zaaknummer
C/08/285369 / HA ZA 22-321
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Burengeschil over afgraven van grond en verwijdering van bevestigingen aan muur

In deze zaak, die zich afspeelt in Zwolle, heeft de eigenaar van een muur, die grenst aan de binnentuin van de gedaagden, een vordering ingesteld. De eiser vordert dat de gedaagden de grond die tegen zijn muur aan ligt, afgraven vanwege vochtproblemen. Daarnaast vraagt hij om de verwijdering van objecten die gedaagden aan zijn muur hebben bevestigd en om aanpassingen aan de afwatering in de binnentuin. De rechtbank heeft de vordering grotendeels afgewezen, met uitzondering van de vordering tot verwijdering van de bevestigingen aan de muur van de eiser, die wel is toegewezen. De rechtbank oordeelt dat de eiser onvoldoende heeft aangetoond dat de vochtproblemen in zijn pand verholpen kunnen worden door het afgraven van de grond. De rechtbank wijst erop dat de eiser niet heeft onderbouwd dat de grond in de binnentuin van de gedaagden is opgehoogd en dat de gedaagden hebben aangetoond dat de grond kurkdroog is. De vordering tot het verlagen van de grond wordt afgewezen. De rechtbank stelt vast dat de muur volledig eigendom is van de eiser en dat de gedaagden zonder toestemming spijkers in de muur hebben aangebracht. De rechtbank oordeelt dat de eiser recht heeft op verwijdering van deze inbreuk op zijn eigendomsrecht. De vordering tot herstel van de waterafvoer en de verklaring voor recht met betrekking tot onderhoud aan de afwatering worden afgewezen, omdat de eiser onvoldoende onderbouwing heeft gegeven. De eiser wordt veroordeeld in de proceskosten van de gedaagden.

Uitspraak

RECHTBANK Overijssel

Civiel recht
Zittingsplaats Zwolle
Zaaknummer: C/08/285369 / HA ZA 22-321
Vonnis van 5 april 2023
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser] ,
advocaat: mr. G.J. van Westerveld te Twello,
tegen

1.[gedaagde sub 1] ,

wonende te [woonplaats] ,
2.
[gedaagde sub 2],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde partijen,
hierna samen te noemen: [gedaagde] c.s.,
advocaat: mr. F.B.M. van Aanhold te Zutphen.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding, uitgebracht op 9 augustus 2022,
- de conclusie van antwoord,
- de brief van de rechtbank van 27 oktober 2022, waarin een mondelinge behandeling is bepaald,
- de akte vermeerdering van eis van [eiser] ,
- de antwoordakte van [gedaagde] c.s.,
- nadere producties van [gedaagde] c.s.,
- de mondelinge behandeling van 6 maart 2023, waarbij partijen zijn verschenen en waarvan aantekeningen zijn gemaakt door de griffier,
- spreekaantekeningen van beide kanten.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiser] is eigenaar van de begane grond van het gebouw aan [het adres] in [woonplaats] (hierna: het pand). [eiser] verhuurt het pand als kantoorruimte aan administratiebureau [X] B.V.
2.2.
De zuidelijke muur van het pand van [eiser] aan [het adres] grenst aan een binnentuin die eigendom is van [gedaagde] c.s. In de binnentuin bevindt zich, langs een gedeelte van de muur van het pand van [eiser] , een kleine gang. De gang is afgedekt met golfplaten, die aan de muur van het pand van [eiser] zijn bevestigd. In de binnentuin komen regenpijpen uit die afkomstig zijn van hoger gelegen woningen.
2.3.
In het voorjaar van 2021 is er sprake geweest van wateroverlast bij [X] B.V. in het pand van [eiser] .
2.4.
In opdracht van [eiser] heeft [Y] rioleringsbeheer op 3 augustus 2021 een inspectie uitgevoerd aan de riolering van de binnentuin van [gedaagde] c.s. Van deze inspectie heeft [Y] een rapport opgemaakt, daterend van 4 oktober 2021. Onder het kopje ‘aanbevelingen’ van dit rapport staat:
“Aanbeveling is, om verdere problemen te voorkomen, de hemelwaterafvoer in de binnentuin aan te sluiten op het bestaande riool. Tevens zal de grond tegen het pand weggegraven moeten worden zodat de borstwering vrij komt en ook blijft. Uiteraard zal ook de muur waterdoorlaatbestendig gemaakt moeten worden.”
2.5.
[eiser] heeft [gedaagde] c.s. bij brief van 23 december 2021 – kort gezegd – gesommeerd om de grond uit de gang in hun tuin te verwijderen en om de overkapping boven deze gang te verwijderen.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert, samengevat en na vermeerdering van eis:
I. Veroordeling van [gedaagde] c.s. tot het binnen vier weken na dit vonnis afgraven of laten afgraven van de grond in het gangetje in hun tuin, tot 5 decimeter lager dan wel tot het niveau van de rest van de tuin, op straffe van een dwangsom,
II. Veroordeling van [gedaagde] c.s. tot het binnen vier weken na dit vonnis verwijderen en verwijderd houden van alles wat bevestigd is aan de muur van [eiser] , op straffe van een dwangsom,
III. Veroordeling van [gedaagde] c.s. tot het binnen drie maanden na dit vonnis aanbrengen van de waterafvoer van het dak van [A] zoals voorheen,
IV. Een verklaring voor recht dat [gedaagde] c.s. gehouden zijn om onderhoud te plegen aan de afwatering van hun terrein, zodanig dat een vlotte afwatering zoveel mogelijk wordt bevorderd,
V. Veroordeling van [gedaagde] c.s. tot het opnieuw aanbrengen of laten aanbrengen van bitumen zoals dat in overleg tussen partijen was aangebracht, op straffe van een dwangsom,
VI. Veroordeling van [gedaagde] c.s. in de proceskosten.
3.2.
[gedaagde] c.s. voeren verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

Verlagen van de grond tegen de muur van het pand van [eiser]
4.1.
vordert veroordeling van [gedaagde] c.s. tot het verlagen van de grond die in hun tuin en tegen de muur van het pand van [eiser] ligt. [eiser] heeft hiertoe aangevoerd dat de huurder van het pand wateroverlast heeft ondervonden. Gebleken is dat de plinten beschimmeld en verrot waren. Dat duidt volgens [eiser] op langdurige inwerking van vocht. Volgens [eiser] kan de muur van het pand, door de opgehoogde grond die er tegenaan ligt, onvoldoende ademen. In dit kader verwijst [eiser] ook naar de aanbeveling van [Y] (zie hiervoor onder 2.4.).
4.2.
De rechtbank is van oordeel dat voor zover [eiser] aan deze vordering ten grondslag heeft gelegd dat de vochtproblemen in zijn pand verholpen kunnen worden door het afgraven van de grond in het gangetje, hij deze stelling onvoldoende heeft onderbouwd. [eiser] verwijst weliswaar naar de aanbeveling van [Y] , maar de rechtbank kan uit het rapport niet opmaken waar [Y] die aanbeveling op baseert. Daarnaast heeft [eiser] niet weersproken dat [gedaagde] c.s. sinds het voorjaar van 2021 geen melding meer hebben ontvangen van wateroverlast in het pand. Verder hebben [gedaagde] c.s. onweersproken aangevoerd dat de muur deels uit puin bestaat, in slechte staat verkeert en dat er een gat in zit. Ook hebben [gedaagde] c.s. onweersproken aangevoerd dat zij de grond in hun binnentuin tot 70 centimeter diep hebben bemonsterd en dat is gebleken dat de grond kurkdroog is. [gedaagde] c.s. hebben er daarnaast op gewezen dat het gedeelte van de binnentuin naast de muur van [eiser] overdekt is en regenwater daarin dus niet of nauwelijks terecht komt. Gelet op deze gemotiveerde betwisting lag het op de weg van [eiser] om zijn stelling dat de vochtproblemen te maken hebben met de grond die tegen de muur aan ligt, nader te onderbouwen. Nu hij dit niet gedaan heeft, kan de vordering niet op basis van deze stelling worden toegewezen.
4.3.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft [eiser] ook onvoldoende onderbouwd dat de grond in het gangetje in de tuin van [gedaagde] c.s. opgehoogd is. Desgevraagd heeft [eiser] ter zitting namelijk verklaard dat hij niet zeker weet wanneer en door wie de grond in het gangetje is opgehoogd, maar dat hij die conclusie trekt op basis van foto’s van de binnentuin en het gangetje. De rechtbank is van oordeel dat [eiser] zijn stelling , mede gelet op de gemotiveerde betwisting van [gedaagde] c.s., niet voldoende heeft onderbouwd. [eiser] geeft immers aan geen concrete aanknopingspunten te hebben – in de vorm van, bijvoorbeeld, door wie of wanneer dit is gebeurd – waarop zijn stelling dat de grond is opgehoogd is gebaseerd, anders dan dat dit uit foto’s is af te leiden. Maar uit de foto’s waarop [eiser] zich beroept valt naar het oordeel van de rechtbank geen goede (want voldoende duidelijke of overtuigende) vergelijking te maken tussen de door [eiser] gestelde situaties bij de muur van voor en na de gestelde grondophoging. En daarmee wordt met die foto’s dus niet inzichtelijk gemaakt of inderdaad sprake is van een hoogteverschil voor wat betreft de grond. [gedaagde] c.s. hebben daarnaast aangevoerd dat de aangrenzende achtertuin in het kader van een bodemsanering is afgegraven, en dat het daarom lijkt alsof de grond in het gangetje is opgehoogd, terwijl het dus de overige grond is die lager is geworden. Ten slotte hebben [gedaagde] c.s. onweersproken gesteld dat indien de grond in het gangetje opgehoogd zou zijn, de ventilatievoegen in de muur veel lager hadden gezeten. Gelet hierop heeft [eiser] onvoldoende onderbouwd dat de grond in het gangetje in de tuin van [gedaagde] c.s. is opgehoogd.
4.4.
Gelet op het voorgaande zal deze vordering worden afgewezen.
Verwijdering van zaken die aan de muur van [eiser] bevestigd zijn
4.5.
De rechtbank stelt voorop dat door [gedaagde] c.s. niet is betwist dat de muur van het pand van [eiser] niet mandelig is. Het staat dus vast dat de muur van het pand volledig eigendom is van [eiser] . Verder staat vast dat [gedaagde] c.s. spijkers in die muur hebben aangebracht om houten plaatjes vast te zetten. Op die houten plaatjes rust een golfplaten dak.
4.6.
De rechtbank overweegt dat [eiser] een inbreuk op zijn eigendomsrecht, zoals het aanbrengen van houten plaatjes met spijkers door [gedaagde] c.s., in beginsel niet hoeft te dulden. [eiser] kan als eigenaar tegen die inbreuk optreden voor zover hij daar een belang bij heeft en hij daarmee geen misbruik van recht maakt. Van misbruik van recht is onder meer sprake wanneer van een bevoegdheid enkel gebruik wordt gemaakt met het doel een ander te schaden.
4.7.
Tijdens de zitting heeft [eiser] verklaart dat het hem er met name om te doen is dat [gedaagde] c.s. zonder hem daarin te kennen een golfplaten dak aan zijn muur hebben bevestigd. Daarmee is het belang van [eiser] bij deze vordering gegeven. Dat [eiser] van zijn bevoegdheid enkel en alleen gebruik maakt om [gedaagde] c.s. te schaden, zoals door [gedaagde] c.s. is aangevoerd, is de rechtbank gelet op die uitleg niet gebleken.
4.8.
Gelet op het voorgaande zal deze vordering worden toegewezen. Een dwangsom zal eveneens worden toegewezen, zoals hierna onder de beslissing vermeld.
Herstel van de voormalige waterafvoer van [A]
4.9.
[eiser] vordert dat [gedaagde] c.s. worden veroordeeld tot het doen aanbrengen van de voormalige waterafvoer, afkomstig van het dak van de woning van de familie [A] , zoals voorheen. Deze vordering zal zoals besproken ter zitting worden aangemerkt als de vordering onder punt III, welk nummer in het petitum van de dagvaarding ontbreekt.
4.10.
Over deze vordering kan de rechtbank kort zijn. [eiser] heeft niet aangevoerd wat de (wettelijke) grondslag is van deze vordering. Bovendien is gebleken dat het om een waterafvoer gaat die niet in eigendom toebehoort aan [gedaagde] c.s., maar afkomstig is van hoger gelegen woningen. Desgevraagd heeft [eiser] niet kunnen uitleggen op grond waarvan [gedaagde] c.s. gehouden kunnen worden om in te grijpen op het eigendomsrecht van derden. De enkele [gedaagde] dat er met het belang van [eiser] rekening moet worden gehouden, is in ieder geval onvoldoende. De rechtbank zal deze vordering dan ook afwijzen.
Verklaring voor recht met betrekking tot onderhoud afwatering
4.11.
[eiser] vordert een verklaring voor recht dat [gedaagde] c.s. onderhoud zullen plegen aan de afwatering op hun terrein.
4.12.
De rechtbank wijst deze vordering af. Naar het oordeel van de rechtbank heeft [eiser] onvoldoende onderbouwd wat hij verstaat onder het plegen van onderhoud en waar dit onderhoud precies op ziet. Ook is niet duidelijk welk belang [eiser] heeft bij deze vordering. Bovendien heeft [eiser] geen grondslag voor deze vordering aangevoerd. Dit maakt dat de vordering moet worden afgewezen.
Het weer aanbrengen van bitumen
4.13.
[eiser] vordert veroordeling van [gedaagde] c.s. tot het aanbrengen van bitumen tegen een deel van een muur die aan [gedaagde] c.s. in eigendom toebehoort. [eiser] heeft hiertoe aangevoerd dat hij, althans zijn aannemer, hierover een afspraak heeft gemaakt met [gedaagde] c.s. maar dat [gedaagde] c.s. die afspraak niet langer zijn nagekomen doordat zij het bitumen hebben verwijderd.
4.14.
De rechtbank overweegt als volgt. [gedaagde] c.s. hebben aangevoerd dat zij de aannemer die in opdracht van [eiser] handelde verkeerd hebben begrepen. [gedaagde] c.s. verkeerden namelijk, zo hebben zij aangevoerd, in de veronderstelling dat het bitumen tegen de muur van [eiser] geplaatst zou worden, en niet tegen hun eigen muur. De afspraak waarvan [eiser] met deze vordering nakoming verlangt, is daarmee niet vast komen te staan. Bovendien is niet gesteld of gebleken dat [gedaagde] c.s., mocht de afspraak al vast komen te staan, ook hebben afgesproken om de betreffende situatie met het bitumen ook onbeperkt in stand te zullen houden, hetgeen de vordering wel impliceert.
4.15.
Gelet op het voorgaande zal deze vordering worden afgewezen.
Tot slot
4.16.
[eiser] is de partij die grotendeels ongelijk krijgt en hij zal daarom in de proceskosten worden veroordeeld. Tot aan dit vonnis worden de proceskosten aan de zijde van [gedaagde] c.s. als volgt vastgesteld:
- griffierecht
314,00
- salaris advocaat
1.495,00
(2,50 punten × € 598,00)
Totaal
1.809,00

5.De beslissing

De rechtbank:
5.1.
veroordeelt [gedaagde] c.s. tot het verwijderen of te doen verwijderen en verwijderd houden van alles wat bevestigd is aan de muur van [eiser] , op straffe van een dwangsom van € 250,00 per dag dat [gedaagde] c.s. hiermee in gebreke blijven en met een maximum van € 2.500,00,
5.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde] c.s. tot dit vonnis vastgesteld op € 1.809,00,
5.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
5.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.A.M. Essed en in het openbaar uitgesproken op 5 april 2023. (wv)