In deze zaak, die zich afspeelt in Zwolle, heeft de eigenaar van een muur, die grenst aan de binnentuin van de gedaagden, een vordering ingesteld. De eiser vordert dat de gedaagden de grond die tegen zijn muur aan ligt, afgraven vanwege vochtproblemen. Daarnaast vraagt hij om de verwijdering van objecten die gedaagden aan zijn muur hebben bevestigd en om aanpassingen aan de afwatering in de binnentuin. De rechtbank heeft de vordering grotendeels afgewezen, met uitzondering van de vordering tot verwijdering van de bevestigingen aan de muur van de eiser, die wel is toegewezen. De rechtbank oordeelt dat de eiser onvoldoende heeft aangetoond dat de vochtproblemen in zijn pand verholpen kunnen worden door het afgraven van de grond. De rechtbank wijst erop dat de eiser niet heeft onderbouwd dat de grond in de binnentuin van de gedaagden is opgehoogd en dat de gedaagden hebben aangetoond dat de grond kurkdroog is. De vordering tot het verlagen van de grond wordt afgewezen. De rechtbank stelt vast dat de muur volledig eigendom is van de eiser en dat de gedaagden zonder toestemming spijkers in de muur hebben aangebracht. De rechtbank oordeelt dat de eiser recht heeft op verwijdering van deze inbreuk op zijn eigendomsrecht. De vordering tot herstel van de waterafvoer en de verklaring voor recht met betrekking tot onderhoud aan de afwatering worden afgewezen, omdat de eiser onvoldoende onderbouwing heeft gegeven. De eiser wordt veroordeeld in de proceskosten van de gedaagden.