7.3De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij in het bijzonder het volgende van belang.
De aard en de ernst van de feiten
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging doodslag. In de nacht van 4 juli 2022 ontstond een ruzie tussen verdachte en het slachtoffer, [slachtoffer] . [slachtoffer] was destijds zijn echtgenote en is de moeder van zijn zeven kinderen. Tijdens de ruzie heeft verdachte op enig moment een dumbbell van 3 kilogram gepakt en [slachtoffer] daarmee meerdere malen op haar hoofd geslagen. Dit betreft een ernstig gewelddadig feit dat niet alleen een grove inbreuk maakt op de lichamelijke integriteit van [slachtoffer] , maar dat ook evengoed fataal had kunnen aflopen. Daarbij komt dat het incident plaatsvond in haar eigen slaapkamer in de woning waar verdachte samen met zijn gezin woonde, een plek waar [slachtoffer] zich bij uitstek veilig en geborgen zou moeten voelen.
Verdachte heeft de woning direct na het incident verlaten, zonder zich te bekommeren over [slachtoffer] . Hij wist niet of zij nog leefde en heeft haar hulploos achtergelaten. De kinderen hoorden hun moeder gillen en zagen dat verdachte de woning verliet. Eén van de kinderen zag [slachtoffer] vervolgens bebloed op bed liggen. Zij dacht op dat moment dat haar moeder dood was. De kinderen hebben zich uit angst voor hun vader en voor de mogelijke dood van hun moeder opgesloten in de badkamer en belden vervolgens 112. Verdachte heeft met zijn handelen enorme angst en gevoelens van onveiligheid bij zijn kinderen en [slachtoffer] veroorzaakt. Uit de ter terechtzitting voorgedragen slachtofferverklaring volgt dat het incident een grote impact op het leven van [slachtoffer] en de kinderen heeft gehad. De rechtbank rekent dit alles verdachte zwaar aan.
Wat betreft de persoon van verdachte heeft de rechtbank rekening gehouden met het strafblad van verdachte van 8 maart 2023. Hieruit komt naar voren dat verdachte in Nederland niet eerder is veroordeeld voor strafbare feiten.
Over verdachte zijn verschillende rapportages uitgebracht. De rechtbank heeft acht geslagen op de door W.J.P. Gaertner, GZ-psycholoog, over verdachte opgemaakte Pro Justitia rapportage van 19 februari 2023, op het door W. de Kruijff opgemaakte milieuonderzoek, en op de adviezen van de reclassering van 28 maart 2023 en 5 april 2023.
Uit de hiervoor genoemde Pro Justitia rapportage volgt dat bij verdachte geen sprake is van een psychiatrische stoornis of een andere stoornis waardoor hij werd beperkt in zijn keuzevrijheid of de gevolgen van zijn handelen niet kon overzien. Gelet daarop is geen behandeladvies gegeven en adviseert de psycholoog het gepleegde feit volledig aan verdachte toe te rekenen. Wel is er reden tot zorg, omdat verdachte op zwakbegaafd intellectueel niveau functioneert, hij veel moeite heeft met het aanpassen aan en het integreren in de Nederlandse cultuur en er als gevolg daarvan problemen zijn op het gebied van de partnerrelatie en ouder-kindrelatie. De psycholoog acht het noodzakelijk dat verdachte hulp krijgt bij verdere inbedding en integratie in de Nederlandse maatschappij en in het contact met zijn kinderen.
In het advies van de reclassering van 28 maart 2023 heeft de reclassering het risico op recidive ingeschat als gemiddeld. Verdachte heeft volgens de reclassering moeite om zich aan te passen aan de Nederlandse cultuur. Dit lijkt hem een bepaald gevoel van onmacht te geven, wat mogelijk heeft meegespeeld in het ontstaan van het delictgedrag en wat in de toekomst tot risico’s kan leiden. Verdachte zal een plek moeten verwerven binnen de Nederlandse maatschappij, wat vanuit zijn zwakbegaafdheid en acculturatieproblematiek lastig zal zijn. Om deze reden is het volgens de reclassering geïndiceerd dat verdachte na een (eventuele) detentieperiode begeleid gaat wonen. Gelet op het voorgaande adviseert de reclassering een (deels) voorwaardelijke straf met als bijzondere voorwaarden: meldplicht bij reclassering, begeleid wonen of maatschappelijke opvang en een contact- en locatieverbod ten aanzien van [slachtoffer] met elektronische monitoring. In het advies van 5 april 2023 heeft de reclassering geconcludeerd dat het toepassen van elektronische monitoring mogelijk is en aan de voorwaarden daarvoor voldaan wordt.
Bij het bepalen van de hoogte van die gevangenisstraf houdt de rechtbank rekening met de hiervoor omschreven omstandigheden en heeft de rechtbank acht geslagen op de oriëntatiepunten voor straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS), alsmede op straffen die in soortgelijke gevallen zijn opgelegd.
Deze factoren maken dat een gevangenisstraf van vier jaren passend en geboden is.
Anders dan door de officier van justitie is gevorderd en door de reclassering is geadviseerd,
ziet de rechtbank geen aanleiding voor het opleggen van een voorwaardelijk strafdeel om daaraan de door de reclassering geadviseerde voorwaarden te verbinden. Er is bij verdachte geen stoornis geconstateerd en er is geen behandeladvies gegeven. De geadviseerde voorwaarden zien op praktische hulpverlening voor verdachte die ook op andere wijze kan plaatsvinden. Omdat de rechtbank voor het onderhavige feit een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van langere duur passend en geboden acht, ziet de rechtbank ook geen aanleiding om thans een contact- en locatieverbod op te leggen.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.