ECLI:NL:RBOVE:2023:1605

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
2 mei 2023
Publicatiedatum
4 mei 2023
Zaaknummer
10314344 \ CV EXPL 23-377
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van zorgpremie en bijkomende kosten met afwijzing van buitengerechtelijke kosten

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Overijssel op 2 mei 2023 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen een eiser, vertegenwoordigd door Flanderijn Incasso Gerechtsdeurwaarders, en een gedaagde. De eiser vorderde betaling van een onbetaalde zorgpremie van € 128,82, alsook bijkomende kosten zoals rente en incassokosten. De gedaagde erkende de verschuldigde premie, maar betwistte de bijkomende kosten, omdat hij stelde dat hij niet was aangemaand voor de betalingsachterstand. De kantonrechter oordeelde dat de gedaagde de premie niet op tijd had betaald, maar dat de eiser niet voldoende bewijs had geleverd dat de aanmaning was ontvangen door de gedaagde. Hierdoor werden de gevorderde buitengerechtelijke kosten afgewezen. De kantonrechter heeft de gedaagde veroordeeld tot betaling van € 0,25 aan wettelijke rente over het openstaande bedrag van de premie, gerekend vanaf 19 januari 2023. Tevens werden de proceskosten tussen partijen gecompenseerd, omdat de eiser onvoldoende had geprobeerd om een procedure te voorkomen. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard en het meer of anders gevorderde is afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANKOVERIJSSEL
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Zwolle
Zaaknummer: 10314344 \ CV EXPL 23-377
Vonnis van 2 mei 2023
in de zaak van
[eiser],
gevestigd te [plaats] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser] ,
gemachtigde: Flanderijn Incasso Gerechtsdeurwaarders ,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
procederend in persoon.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding,
- de conclusie van antwoord,
- de conclusie van repliek, tevens houdende akte vermindering van eis
- de conclusie van dupliek.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[gedaagde] heeft een zorgverzekeringsovereenkomst gesloten met [eiser] . Op grond van deze overeenkomst moet [gedaagde] (onder andere) de maandelijkse premie betalen.
2.2.
[gedaagde] heeft de premie over de maand december 2022 niet op tijd betaald.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] stelt dat [gedaagde] de premie over de maand december 2022 ten onrechte onbetaald heeft gelaten. Zij wil dat [gedaagde] de premie van € 128,82 en alle bijkomende kosten (rente, buitengerechtelijke kosten en proceskosten) alsnog voldoet.
3.2.
[gedaagde] erkent dat hij de premie van € 128,82 verschuldigd is en dat hij deze niet op tijd heeft betaald, maar hij voert verweer tegen de bijkomende kosten. Hij stelt zich op het standpunt dat hij op geen enkele wijze is aangemaand voor de betalingsachterstand. Hij heeft de bij dagvaarding overgelegde brief van 13 december 2022 niet ontvangen. Als dit anders was geweest, had hij het bedrag alsnog betaald, aldus [gedaagde] . Verder voert [gedaagde] aan dat zowel hij als zijn vrouw, nadat de dagvaarding was uitgebracht, diverse keren hebben geprobeerd om telefonisch in contact te komen met [eiser] en haar incassogemachtigde om te achterhalen wat de stand van zaken was en om de mogelijkheden van een betalingsregeling te onderzoeken. Volgens [gedaagde] kregen zij toen echter te horen dat er geen regeling meer mogelijk was.

4.Het oordeel van de kantonrechter

De hoofdsom

4.1.
Vaststaat dat [gedaagde] de premie over de maand december 2022 in eerste instantie onbetaald heeft gelaten. Op het moment van dagvaarden was er dan ook een betalingsachterstand. In zijn conclusie van antwoord heeft [gedaagde] aangekondigd dat hij ‘binnenkort alsnog tot betaling van de premie zal overgaan’. Uit de conclusie van repliek van [eiser] volgt dat dit ook is gebeurd. [eiser] heeft na de dagvaarding een bedrag van € 128,82 van [gedaagde] ontvangen. [eiser] heeft dit bedrag in mindering gebracht op haar vordering.
De bijkomende kosten (wettelijke rente, buitengerechtelijke kosten en proceskosten)
4.2.
Omdat [gedaagde] de premie over de maand december 2022 niet op tijd heeft betaald, is hij op grond van artikel 6:119 BW wettelijke rente verschuldigd. [gedaagde] heeft niet betwist dat de rente tot de dag van dagvaarding (19 januari 2023) € 0,25 bedroeg. Dit bedrag zal daarom worden toegewezen.
4.3.
De door [eiser] gevraagde vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten moet beoordeeld worden aan de hand van het ‘Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten’. [eiser] heeft gesteld dat haar gemachtigde op 13 december 2022 een aanmaning als bedoeld in artikel 6:96 lid 6 BW aan [gedaagde] heeft gestuurd en zij heeft van die brief bij dagvaarding een afschrift in het geding gebracht. [gedaagde] heeft de ontvangst van de brief betwist. De kantonrechter overweegt als volgt.
Op grond van artikel 3:37 lid 3 BW moet een tot een bepaalde persoon gerichte verklaring, om haar werking te hebben, die persoon hebben bereikt. Met betrekking tot een schriftelijke verklaring geldt als uitgangspunt dat deze de geadresseerde heeft bereikt als deze door hem is ontvangen. Het had dan ook op de weg van [eiser] gelegen voldoende concrete feiten en omstandigheden aan te voeren en zonodig te bewijzen waaruit volgt dat en op welke dag de aanmaning door [gedaagde] is ontvangen. In dit verband heeft [eiser] aangegeven dat de brief is verstuurd naar het adres waar [gedaagde] op ingeschreven staat en waar de dagvaarding ook is betekend. De brief is niet retour gekomen. [eiser] gaat er dan ook van uit dat deze wel door [gedaagde] is ontvangen. Deze enkele aanname is echter onvoldoende om als bewijs van ontvangst van de aanmaning door [gedaagde] te kunnen worden beschouwd. Niet vastgesteld kan worden dat de aanmaning [gedaagde] ook daadwerkelijk heeft bereikt. [eiser] heeft dan ook niet voldaan aan haar stelplicht op dit punt. Aan bewijslevering wordt om niet toegekomen. De gevorderde vergoeding voor buitengerechtelijke kosten wordt afgewezen.
4.4.
De kantonrechter ziet aanleiding om de proceskosten te compenseren. Vaststaat namelijk dat [gedaagde] maandelijks premie moest betalen en dat hij dat over de maand december 2022 niet op tijd heeft gedaan. [gedaagde] heeft de automatische incasso toen gestorneerd. Pas na de dagvaarding heeft [gedaagde] betaald. In zoverre is [eiser] dan ook terecht een procedure gestart. Daar staat echter tegenover dat [eiser] naar het oordeel van de kantonrechter onvoldoende heeft geprobeerd om een procedure te voorkomen. [eiser] heeft zelf geen aanmaning naar [gedaagde] gestuurd. Zij heeft haar vordering direct overgedragen aan haar incassogemachtigde. Die incassogemachtigde zou één brief naar [gedaagde] hebben gestuurd, maar dat [gedaagde] die brief heeft ontvangen is niet vast komen te staan. Vervolgens is direct en binnen zeer korte tijd nadat de premie verschuldigd was, tot dagvaarden overgegaan. Door deze gang van zaken worden mensen op kosten gejaagd, terwijl die kosten misschien niet nodig waren geweest. Dat geldt zeker nu uit de bij antwoord overgelegde e-mails en uit het feit dat de hoofdsom alsnog is betaald, volgt dat [gedaagde] welwillend was om tot een oplossing te komen en de achterstand in te halen.
Tot slot
4.5.
Op grond van artikel 6:44 BW strekt de betaling van [gedaagde] eerst in mindering van de kosten, vervolgens in mindering van de verschenen rente en ten slotte in mindering van de hoofdsom en de lopende rente. Dat betekent dat het nog openstaande bedrag van € 0,25 als restant van de hoofdsom is aan te merken, zodat daarover wettelijke rente verschuldigd blijft.

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] te betalen een bedrag van € 0,25, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag gerekend vanaf 19 januari 2023 tot aan de dag van algehele voldoening,
5.2.
compenseert de kosten van de procedure tussen partijen, zodat iedere partij de eigen kosten draagt,
5.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.F. van Aalst en in het openbaar uitgesproken op 2 mei 2023.(EB)