ECLI:NL:RBOVE:2023:1691

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
12 april 2023
Publicatiedatum
10 mei 2023
Zaaknummer
C/08/283987 / HA ZA 22-262
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van eiseres in vorderingen met betrekking tot pensioenbetalingen en bindend advies clausule

In deze zaak heeft eiseres, die geen pensioen ontvangt van [bedrijf 1], vorderingen ingesteld tegen gedaagden, die bestuurders zijn van [bedrijf 1]. Eiseres meent recht te hebben op pensioenbetalingen en stelt dat gedaagden aansprakelijk zijn voor het uitblijven daarvan. Gedaagden voeren echter aan dat het geschil voortvloeit uit een eerdere overeenkomst, vastgelegd in een notariële akte van 8 november 2001, waarin een bindend advies clausule is opgenomen. Deze clausule zou betekenen dat eiseres niet ontvankelijk is in haar vorderingen.

De rechtbank Overijssel heeft geoordeeld dat het verweer van gedaagden slaagt. De rechtbank stelt vast dat de vorderingen van eiseres direct verband houden met de uitvoering van de overeenkomst uit de akte. Eiseres en gedaagden zijn ook partij geweest bij deze akte, waardoor de bindend advies clausule van toepassing is. De rechtbank verklaart eiseres niet-ontvankelijk in haar vorderingen en veroordeelt haar in de proceskosten, die zijn vastgesteld op € 11.027,00. De uitspraak is gedaan op 12 april 2023.

Uitspraak

RECHTBANK Overijssel

Civiel recht
Zittingsplaats Zwolle
Zaaknummer: C/08/283987 / HA ZA 22-262
Vonnis van 12 april 2023
in de zaak van
[eiser],
te [woonplaats 1] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser] ,
advocaat: mr. A.L.E. Ritsema te Assen,
tegen

1.[gedaagde 1] B.V.,

te [vestigingsplaats] ,
2.
[gedaagde 2],
te [woonplaats 2] ,
3.
[gedaagde 3],
te [woonplaats 3] ,
gedaagde partijen,
hierna afzonderlijk te noemen: de [gedaagde 1] , [gedaagde 2] en [gedaagde 3] ,
dan wel samen te noemen: gedaagden,
advocaat: mr. F.W. Aartsen te Harderwijk.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 23 november 2022
- de brief van mr. Ritsema van 19 januari 2023 met productie 13
- de mondelinge behandeling van 1 februari 2023, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt,
- de spreekaantekeningen van mr. Ritsema en mr. Aartsen, die door hen zijn voorgedragen en overgelegd tijdens de mondelinge behandeling.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.Samenvatting/Inleiding

[eiser] ontvangt geen pensioen van [bedrijf 1] , maar meent daar wel recht op te hebben. Volgens [eiser] zijn de bestuurders (gedaagden) van [bedrijf 1] aansprakelijk voor het uitblijven van de pensioenbetalingen. Gedaagden hebben aangevoerd dat deze kwestie verband houdt met een verkoop door de holding van [eiser] aan de holding van haar zuster [gedaagde 2] van aandelen in de Vennootschap, waarvan de levering plaatsvond bij notariële akte van 8 november 2001. Volgens gedaagden is het geschil dat [eiser] nu aanhangig heeft gemaakt terug te voeren op een tussen partijen bestaand geschil over de vraag of op een juiste manier uitvoering is gegeven aan hetgeen in die akte is vastgelegd. In de akte is echter een bindend advies clausule opgenomen. Gedaagden voeren daarom voor alles het verweer dat [eiser] niet ontvankelijk is in haar vorderingen. De rechtbank is van oordeel dat dit verweer slaagt. Dat oordeel wordt hierna verder toegelicht.

3.De feiten

Het geschil heeft de volgende feiten als achtergrond:
3.1.
[eiser] is de zuster van [gedaagde 2] . [gedaagde 2] is gehuwd met [gedaagde 3] .
3.2.
De zusters hebben ieder hun eigen holding, namelijk ‘ [bedrijf 2] ’ van [eiser] en ‘ [bedrijf 3] ’ van [gedaagde 2] .
3.3.
De holding van [eiser] hield samen met de holding van [gedaagde 2] de aandelen in de Vennootschap. [eiser] was vanaf de oprichting van de Vennootschap ook directeur daarvan.
3.4.
Het pensioen van [eiser] is ondergebracht in de besloten vennootschap [bedrijf 1] en het pensioen van [gedaagde 2] is ondergebracht in [bedrijf 4] . De Vennootschap is bestuurder en aandeelhouder van deze pensioen B.V.’s.
3.5.
Door middel van een (ver)koopovereenkomst heeft [eiser] de door haar holding gehouden aandelen in de Vennootschap verkocht aan de holding van [gedaagde 2] . De levering van de aandelen heeft bij notariële akte van 8 november 2001 plaatsgevonden (hierna te noemen: de akte).
3.6.
In de akte staan als verschenen personen vermeld:
1. mevrouw[eiser], geboren te (…), op (…)wonende (…), ten deze handelende;a. als directeur van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid:[bedrijf 2](…), statutair gevestigd te (…)hierna te noemen:Verkoper, (…)b. als directeur van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid[gedaagde 1] B.V.(…), statutair gevestigd te (…) hierna te noemen:de Vennootschap;
2. mevrouw[gedaagde 2], geboren te (…), op (…) wonende (…) ten deze handelendea. als enig directeur van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid[bedrijf 3](…)statutair gevestigd te (…)hierna te noemen:Koper, (…)b. als directeur van de Vennootschap
3. de heer[gedaagde 3], geboren te (…) op(…), wonende (…) gehuwd met voornoemde mevrouw [gedaagde 2] .
3.7.
Op pagina 2, onder
uitvoeringen onder ‘
C. Voorwaarden en bepalingen’ is in de akte onder meer opgenomen:
(…)
5. Geschillen die met betrekking tot deze overeenkomst mochten rijzen, zullen bij gebrek aan een minnelijke regeling worden beslecht door een commissie, bestaande uit drie arbiters, (…)Zij zullen beslissen bij wege van bindend advies (…)
3.8.
De akte vermeldt onder
BEPALINGEN TEN AANZIEN VAN DE SCHULDonder meer:
(…)
4. De hoofdsom of het restant daarvan is met kosten, zonder voorafgaande opzegging, dadelijk opeisbaar:
(…)
c. bij overlijden van de verschenen persoon sub 2;
(…)
g. bij onder curatele-stelling van (een van) de verschenen personen sub 2 en 3 of de benoeming van een bewindvoerder voor een van hen of beiden krachtens enige wetsbepaling
(…)
i. bij vervreemding door de verschenen personen sub 2 en/of 3 en//of door Koper van een of meer aandelen in de Vennootschap of in een van de huidige dochtermaatschappijen van de Vennootschap of in Koper aan een of meer derden; (…)
3.9.
In de akte zijn de volgende nadere bedingen opgenomen:
NADERE BEDINGEN
I. De Vennootschap verplicht zich de door haar gehouden aandelen in [bedrijf 1] zo spoedig mogelijk te zullen overdragen aan Verkoper, zulks voor de intrinsieke waarde van die aandelen per een oktober tweeduizend een;
II. Voldoening van de schulden en vorderingen in rekening-courant tussen de Vennootschap en/of haar dochtermaatschappijen met Verkoper en de verschenen persoon sub 1, gewaardeerd per heden, zal plaatsvinden door middel van verrekening met het sub B.2.c bedoelde resterende gedeelte van de Koopsom;
III. Verkoper en de verschenen persoon sub 1 in privé hebben, behoudens de als voormeld door Koper schuldig gebleven bedragen, niets meer te vorderen van de Vennootschap of haar dochtermaatschappijen, uit welken hoofde ook.
3.10.
De hiervoor onder I bedoelde levering van de aandelen in [bedrijf 1] aan [bedrijf 2] heeft tot op heden niet plaatsgevonden.

4.Het geschil

4.1.
[eiser] vordert,
Primair:
1. Gedaagden te veroordelen om binnen 14 dagen na betekening van het te wijzen vonnis als (indirect)bestuurders van [bedrijf 1] te innen:
- De rekening-courantvordering op [bedrijf 5] (thans genaamd [bedrijf 5] , [KvK-nummer]) die per 1 juli 2022 bedraagt € 195.388,84, en
- De rekening-courantvordering op [gedaagde 1] B.V. die per 1 juli 2022 bedraagt € 602,42 teneinde [bedrijf 1] in staat te stellen aan haar verplichtingen jegens eiseres te voldoen;
2. Te verklaren voor recht dat gedaagden onrechtmatig handelen jegens [eiser] indien zij niet voldoen aan de onder 1 uit te spreken veroordeling en aansprakelijk zijn voor de schade die eiseres hierdoor lijdt en nog zal lijden, voor deze procedure te begroten op € 195.991,26 te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 juli 2022, dan wel vanaf datum dagvaarding tot de dag van volledige betaling;
3. Te verklaren voor recht dat gedaagden onrechtmatig jegens [eiser] hebben gehandeld indien de vorderingen genoemd onder 1. niet rechtsgeldig geïnd kunnen worden en gedaagden aansprakelijk zijn voor de schade die eiseres hierdoor lijdt en nog zal lijden, voor deze procedure te begroten op € 195.991,26 te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 juli 2022, dan wel vanaf datum dagvaarding tot de dag van volledige betaling;
Subsidiair:
4. Te verklaren voor recht dat gedaagden op de voet van artikel 6:162 BW onrechtmatig hebben gehandeld jegens [eiser] en hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de schade die [eiser] hierdoor lijdt en nog zal lijden;
5. Gedaagden hoofdelijk, als de één betaalt is de ander tot dat bedrag bevrijd, te veroordelen tot betaling van een schadevergoeding, voor deze procedure te begroten op € 195.991,26 te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 juli 2022, dan wel vanaf datum dagvaarding tot de dag van volledige betaling;
Zowel primair als subsidiair:
6. Gedaagden hoofdelijk, als de één betaalt is de ander tot dat bedrag bevrijd, te veroordelen tot betaling van de buitengerechtelijke kosten van € 3.309,24 te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf datum dagvaarding tot de dag van volledige betaling;
7. Gedaagden hoofdelijk, als de één betaalt is de ander tot dat bedrag bevrijd, te veroordelen in de kosten en de nakosten van het geding.
4.2.
Gedaagden voeren verweer. Zij concluderen tot niet-ontvankelijkheid van [eiser] , dan wel tot afwijzing van de vorderingen van [eiser] , met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van [eiser] in de kosten en de nakosten van deze procedure, met de wettelijke rente over die kosten vanaf 14 dagen na de datum van het te wijzen vonnis.
4.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

5.De beoordeling

Ontvankelijkheid
5.1.
Gedaagden hebben verweer gevoerd tegen de vordering van [eiser] . Hun meest verstrekkende verweer is dat [eiser] in haar vordering bij de rechtbank niet kan worden ontvangen. Volgens gedaagden hebben de vorderingen van [eiser] betrekking op de overeenkomst waarvan de uitvoering is geregeld in de leveringsakte van 8 november 2001. Die overeenkomst betreft de verkoop van de door [bedrijf 2] gehouden aandelen in de Vennootschap aan de holding van [gedaagde 2] (zie hiervoor onder 3.5) Het onderhavige geschil zou daarom moeten worden aangemerkt als een geschil
met betrekking tot deze overeenkomst, zoals genoemd in C.5 van de akte (zie het citaat onder 3.7 van dit vonnis). In dat onderdeel van de akte is bepaald dat geschillen daarover zullen worden beslecht door bindend advies. Een commissie van drie arbiters zal dan over het geschil beslissen.
5.2.
[eiser] meent dat het gevoerde niet-ontvankelijkheidsverweer niet opgaat. Zij meent dat de onderhavige zaak niet ziet op een geschil met betrekking tot de koopovereenkomst bedoeld in de akte van 8 november 2001. Het gaat in deze zaak niet om de levering van aandelen in de Vennootschap, maar over het uitblijven van pensioenbetalingen. Volgens [eiser] is zijzelf in persoon geen partij bij de leveringsakte, terwijl zij wel in persoon partij is in de onderhavige procedure. Dat zelfde geldt volgens haar ook voor [gedaagde 2] , terwijl [gedaagde 3] alleen ten bewijze van zijn goedkeuring partij is bij de leveringsakte. [eiser] wijst erop dat een notariële akte dwingende bewijskracht tegenover een ieder heeft van hetgeen de notaris omtrent zijn waarnemingen en verrichtingen heeft verklaard. Dat geldt ook voor de partij-vermelding door de notaris. [eiser] noch [gedaagde 2] is partij en heeft voor zichzelf getekend. De bindend advies clausule is daarom volgens [eiser] niet van toepassing op de vorderingen in deze procedure.
5.3.
Zoals uit het hiernavolgende zal blijken, komt de rechtbank tot het oordeel dat [eiser] niet ontvangen kan worden in haar vorderingen omdat de clausule uit de akte daaraan in de weg staat.
5.4.
De rechtbank is van oordeel dat de vorderingen van [eiser] verband houden met de overeenkomst, waarvan de uitvoering is geregeld in de akte van 8 november 2001. [eiser] voert namelijk aan dat er niet op een juiste manier uitvoering is gegeven aan die betreffende overeenkomst omdat er een volgens haar ontoelaatbare verrekening heeft plaatsgevonden tussen vorderingen van [bedrijf 1] op de Vennootschap en op [bedrijf 5] , een dochtermaatschappij van de Vennootschap, en de door de holding van [gedaagde 2] te betalen koopprijs voor de aandelen in de Vennootschap. Dat zou ertoe hebben geleid dat zij nu geen pensioen ontvangt vanuit [bedrijf 1] en dat is waar de nu door [eiser] ingestelde vorderingen op zien. Omdat de vorderingen van [eiser] op die manier direct verband houden met de afspraken die zijn neergelegd in de akte, is naar het oordeel van de rechtbank ook de bindend advies clausule uit die akte van toepassing ten aanzien van de onderhavige vorderingen van [eiser] . Om vast te kunnen stellen of die clausule gelding heeft tussen de partijen in de onderhavige procedure, is het van belang om vast te stellen of de onderhavige procespartijen partij zijn (geweest) bij de akte. Als dat het geval is, dan geldt die clausule tussen hen en kan de rechtbank [eiser] nu niet ontvangen in haar vorderingen.
5.5.
De rechtbank is van oordeel dat dit laatste het geval is. In de akte staat vermeld welke personen bij het passeren daarvan zijn verschenen (zie hiervoor onder 3.6 van dit vonnis). Vermeld staan: [eiser] optredend namens [bedrijf 2] (‘Verkoper’) en namens [gedaagde 1] B.V. (‘de Vennootschap’), [gedaagde 2] optredend namens [bedrijf 3] (‘Koper’) en ook namens [gedaagde 1] B.V. en [gedaagde 3] . De rechtbank stelt tevens vast dat de notaris van de drie genoemde natuurlijke personen de geboorteplaats, de geboortedatum, woonplaats en adres vermeld heeft en van de drie genoemde vennootschappen de rechtsvorm, de statutaire vestigingsplaats en het feitelijke vestigingsadres. Dit sluit aan op het voorschrift voor de vermelding van partijen bij levering van aandelen in een besloten vennootschap uit artikel 2:196, tweede lid, aanhef en onder b en c, BW. [eiser] en [gedaagde 2] zijn weliswaar volgens de akte namens de eerdergenoemde vennootschappen verschenen, maar in de akte zijn de drie genoemde natuurlijke personen ook in hun hoedanigheid van natuurlijk persoon opgenomen. Voor [eiser] geldt namelijk dat zij als verschenen persoon sub 1 wordt genoemd onder II van de
nadere bedingen(zie hiervoor onder 3.9) en dat zij in privé kwijting heeft verleend, zoals genoemd onder III van de
nadere bedingen. Voor [gedaagde 2] geldt dat zij als verschenen persoon sub 2 wordt genoemd onder 4c, 4g en 4i van de
bepalingen ten aanzien van de schuld(zie hiervoor onder 3.8.). [gedaagde 3] komt als verschenen persoon sub 3 eveneens voor in de genoemde bepalingen 4g en 4i en daarnaast staat onder 3 van
verklaringen door de vennootschapdat hij, houder van aandelen in de Vennootschap, medewerking verleent aan de in de akte beschreven overdracht, zodat aan de blokkeringsbepalingen is voldaan. Ten slotte komt de Vennootschap op verschillende plaatsen in de akte voor, onder andere in de al genoemde
nadere bedingen. De rechtbank leidt daaruit af dat alle procespartijen in de onderhavige procedure ook als partij betrokken zijn geweest bij de levering van de aandelen in de Vennootschap en bij de in de akte van levering genoemde bepalingen, waaronder de geschillenregeling vermeld onder C.5.
5.6.
[eiser] heeft ter ondersteuning van haar standpunt over de toepasselijkheid van de bindend advies clausule verwezen naar een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 6 oktober 2015 (ECLI:NL:GHARL:2015:7490). Daarin overweegt het hof over een grief die erop neer komt dat de vorderingen tegen de bestuurder van een vennoot van een C.V. niet onder het bereik vallen van de in die zaak spelende bindend advies clausule, aangezien die bestuurder geen partij is bij de C.V. - akte, dat de grief slaagt, nu niet in geschil is dat die bestuurder geen partij is bij bedoelde overeenkomst en dat het feit dat die bestuurder enig bestuurder is van de vennoot die wel partij is bij bedoelde overeenkomst, dat niet anders maakt. Dit kan naar het oordeel van de rechtbank [eiser] niet baten, omdat uit wat de rechtbank hiervoor onder 5.5. overweegt volgt dat partijen in deze zaak ook partij zijn bij de bepalingen die opgenomen zijn in de leveringsakte van 8 november 2001.
5.7.
Daar komt bij dat het gerechtshof Arnhem in een eerdere uitspraak van 18 december 2012 (met zaaknummer 200.088.336) in een zaak die [bedrijf 2] aangespannen heeft tegen de Vennootschap, [bedrijf 1] en [bedrijf 5] overeenkomstig heeft geoordeeld. Het hof heeft in die uitspraak geconcludeerd dat de saldocompensatie die heeft plaatsgevonden en die door [eiser] ter discussie wordt gesteld, niet losstaat van de overeenkomst waaraan in de akte van 8 november 2001 uitvoering wordt gegeven.
5.8.
De slotsom is dat de bindend advies clausule vermeld in de akte van 8 november 2001 van toepassing is op het onderhavige geschil en dat de rechtbank [eiser] daarom niet ontvankelijk zal verklaren in haar vorderingen.
5.9.
[eiser] is de partij die ongelijk krijgt en zij zal daarom in de proceskosten worden veroordeeld. Tot aan dit vonnis worden de proceskosten aan de zijde van gedaagden als volgt vastgesteld:
Griffierecht € 5.737,00
Salaris advocaat
€ 5.290,00(2,00 punten x € 2.645,00)
Totaal € 11.027,00
5.10.
De gevorderde veroordeling in de nakosten is toewijsbaar voor zover deze kosten op dit moment kunnen worden begroot. De nakosten zullen dan ook worden toegewezen op de wijze zoals in de beslissing vermeld.

6.De beslissing

De rechtbank,
6.1.
verklaart [eiser] niet-ontvankelijk in haar vordering,
6.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van gedaagden tot dit vonnis vastgesteld op € 11.027,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de vijftiende dag na deze uitspraak tot de dag van volledige betaling,
6.3.
veroordeelt [eiser] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op:
- € 173,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de vijftiende dag na deze uitspraak tot de dag van volledige betaling,
- te vermeerderen met € 90,00 aan salaris advocaat en met de explootkosten als [eiser] niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden,
6.4.
verklaart de proceskostenveroordeling en de veroordeling in de nakosten uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.A. de Beaufort en in het openbaar uitgesproken
op 12 april 2023. (ap)