Uitspraak
RECHTBANK OVERIJSSEL
1.De procedure
- het tussenvonnis van 9 maart 2022
- de akte bewijsaanbod, overlegging producties en wijziging van eis van [eiseres]
- het proces-verbaal van getuigenverhoor van 2 november 2022
- de conclusie na getuigenverhoor van de zijde van [eiseres]
- de antwoordconclusie na getuigenverhoor van de zijde van [gedaagde] .
2.Inleiding
3.De verdere beoordeling
Na het tussenvonnis heeft [eiseres] een akte genomen en een sommatiebrief van 17 maart 2022 in het geding gebracht. Daaruit blijkt dat zij [gedaagde] heeft gesommeerd binnen één week te bevestigen dat het [eiseres] wordt toegestaan om de werkzaamheden zo nodig af te ronden, dan wel binnen een week te schriftelijk te bevestigen dat het werk is opgeleverd, bij gebreke waarvan [gedaagde] in verzuim zal verkeren en [eiseres] alsnog aanspraak zal maken op betaling van het openstaande bedrag. [gedaagde] heeft op deze sommatie niet gereageerd. [eiseres] heeft haar eis gewijzigd in die zin dat zij betaling van € 6.231,50 vordert te vermeerderen met de wettelijke handelsrente vanaf 24 maart 2022.
De rechtbank heeft [eiseres] in de gelegenheid gesteld om bewijs te leveren van haar stellingen. Ten eerste door een specificatie van de factuur van 11 januari 2021 in het geding te brengen en ten tweede door bewijs te leveren van de door haar gestelde afspraak, te weten dat [eiseres] een risico-opslag mocht factureren.
[gedaagde] heeft de risico-opslag en weekendopslag betwist maar de gestelde werkzaamheden en het gebruikte materieel niet weersproken. Dat betekent dat de rechtbank ervan uit zal gaan dat [eiseres] zowel op zaterdag als zondag met twee mensen acht uur heeft gewerkt en daarbij het materieel heeft gebruikt zoals op de gespecifieerde factuur (productie 13) is aangegeven.
Voor zover [gedaagde] heeft gesteld dat zij geen rekening met een weekendopslag hoefde te houden omdat [eiseres] wel vaker in het weekend werkte en dan geen opslag in rekening bracht, heeft zij deze stelling onvoldoende onderbouwd. Dat geldt temeer nu [gedaagde] niet heeft gereageerd op het standpunt van [eiseres] dat deze opdracht specifiek in het weekend moest worden uitgevoerd en dit moet worden onderscheiden van de situatie waarin [eiseres] zelf ervoor kiest om door te werken in het weekend.
Tijdens het getuigenverhoor van 2 november 2022 zijn drie getuigen gehoord: de heer [betrokkene 1] , de heer [getuige 1] en de heer [getuige 2] .
Als partijgetuige heeft [betrokkene 1] verklaard dat hij met [getuige 2] – die namens [bedrijf 1] projectleider was bij het werk – na het aantreffen van asbest op vrijdag, heeft afgesproken dat het asbest datzelfde weekend zou worden verwijderd. Ook is afgesproken dat er een risico-opslag in rekening zou worden gebracht omdat het om een illegale activiteit ging. [getuige 2] heeft hem vervolgens verteld dat hij dit heeft kortgesloten met [betrokkene 2] en dat [betrokkene 2] zou hebben gezegd: “Wat mut dat [eiseres] ”. [betrokkene 1] heeft hierover niet zelf met [betrokkene 2] gesproken. De hoogte van de opslag is niet besproken en ook is deze afspraak niet op papier gezet, aldus [betrokkene 1] .
Dat [gedaagde] dit bedrag bovenmatig noemt onder verwijzing naar een offerte van [bedrijf 2] die sluit op een lager bedrag kan niet leiden tot een ander oordeel. Dat neemt immers niet weg dat [eiseres] onder de gegeven omstandigheden in haar recht staat om deze prijzen te factureren. In het tussenvonnis is verder al geoordeeld dat van verrekening met koper geen sprake kan zijn.
dagvaarding € 90,42
4.140,50(3,5 punten maal € 1.183,-)