ECLI:NL:RBOVE:2023:17

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
3 januari 2023
Publicatiedatum
3 januari 2023
Zaaknummer
ak_22_1827
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Vereenvoudigde behandeling
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen op Woo-verzoek met dwangsom en proceskostenvergoeding

Op 13 oktober 2022 heeft eiseres, Stichting [naam Stichting] uit Dalfsen, beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een beslissing door de minister van Infrastructuur en Waterstaat op haar verzoek om informatie op basis van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob). De rechtbank heeft vastgesteld dat de minister op 2 november 2022 een verweerschrift heeft ingediend, maar dat de termijn voor het nemen van een besluit inmiddels was verstreken. De rechtbank heeft in eerdere uitspraken al bepaald dat de minister binnen twee weken na de uitspraak van 25 mei 2022 een besluit moest nemen op een vergelijkbaar Woo-verzoek van eiseres, maar deze termijn was niet nageleefd.

De rechtbank heeft geoordeeld dat het beroep gegrond is, omdat de minister niet tijdig heeft beslist. De rechtbank heeft de minister opgedragen om uiterlijk op 1 februari 2023 een besluit bekend te maken op het Woo-verzoek van eiseres. Tevens is bepaald dat de minister een dwangsom van € 500,- verbeurt voor elke dag dat deze termijn wordt overschreden, met een maximum van € 75.000,-. Daarnaast moet de minister het betaalde griffierecht van € 365,- vergoeden en is hij veroordeeld tot betaling van de proceskosten van eiseres, die zijn vastgesteld op € 418,50.

De rechtbank heeft in haar overwegingen ook aandacht besteed aan de drukte en de werklast die de minister ervaart door een groot aantal Woo-verzoeken, maar heeft geoordeeld dat dit niet kan leiden tot een verlenging van de beslistermijn. De uitspraak is gedaan door mr. A. Oosterveld, rechter, en is openbaar gemaakt op 3 januari 2023.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL
Bestuursrecht
zaaknummer: ZWO 22/1827

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

Stichting [naam Stichting] , uit Dalfsen, eiseres

(gemachtigde: mr. M. Bekooy),
en

de minister van Infrastructuur en Waterstaat, verweerder.

Inleiding

Eiser heeft op 13 oktober 2022 beroep ingesteld tegen het door verweerder niet tijdig nemen van een beslissing op zijn verzoek om informatie met een beroep op de Wet openbaarheid van bestuur (Wob).
Verweerder heeft op 2 november 2022 een verweerschrift ingediend.

Overwegingen

1. De rechtbank nodigt partijen niet uit voor een zitting, omdat dat op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in deze zaak niet nodig is.
2. Als een bestuursorgaan niet op tijd beslist op een aanvraag of bezwaarschrift, kan de betrokkene daartegen in beroep gaan (artikel 6:2 van de Awb). Voordat hij beroep kan instellen, moet de betrokkene per brief aan het bestuursorgaan laten weten dat binnen twee weken alsnog beslist moet worden op zijn aanvraag of bezwaar (de zogenoemde ingebrekestelling). Als er na die twee weken nog steeds geen besluit is, dan kan de betrokkene beroep instellen. Dit staat in artikel 6:12 van de Awb.
Een ingebrekestelling zoals bedoeld in artikel 6:12 van de Awb is echter niet nodig als de bestuursrechter een termijn heeft gesteld en het bestuursorgaan zich, ondanks het gezag van deze rechterlijke uitspraak, daaraan niet houdt. [1] Verweerder is na het verstrijken van die termijn direct in verzuim om een besluit te nemen
De rechtbank stelt vast dat met ingang van 1 mei 2022 de Wob is komen te vervallen en de Wet open overheid (Woo) in werking is getreden. De wetgever heeft ten aanzien van de passieve openbaarmaking niet voorzien in overgangsrecht zodat vanaf 1 mei 2022 verzoeken op grond van de Wob hebben te gelden als verzoeken op grond van de Woo.
Op grond van artikel 8.2 van de Woo is paragraaf 4.1.3.2 van de Awb (dwangsom bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing op besluiten op grond van deze wet en op beslissingen op bezwaar tegen deze besluiten. Mede gelet daarop is het middel ‘beroep niet tijdig’ alleen nog bedoeld om een bestuursorgaan te bewegen een reëel besluit te nemen.
3. Eiseres heeft eerder, op 23 maart 2022, beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een beslissing op zijn Woo-verzoek. De rechtbank heeft het beroep bij uitspraak van
25 mei 2022 [2] gegrond verklaard en verweerder opgedragen om binnen twee weken na de dag van verzending van die uitspraak een besluit op het Woo-verzoek van 1 juli 2021 bekend te maken. De rechtbank heeft bepaald dat verweerder aan eiseres een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde beslistermijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000,-.
4. De rechtbank stelt met partijen vast dat de door de rechtbank gestelde termijn is verstreken en dat verweerder nog altijd niet heeft beslist op het Woo-verzoek van eiseres. Het beroep is daarom kennelijk gegrond.
5. Artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb bepaalt dat indien het beroep gegrond is en nog geen besluit is bekendgemaakt, de bestuursrechter bepaalt dat het bestuursorgaan binnen twee weken na de dag waarop de uitspraak wordt verzonden alsnog een besluit bekendmaakt. In bijzondere gevallen of indien de naleving van andere wettelijke voorschriften daartoe noopt, kan de bestuursrechter een andere termijn bepalen of een andere voorziening treffen.
6. Verweerder voert in zijn verweerschrift het volgende aan.
Al geruime tijd wordt verweerder zwaar belast door Woo-verzoeken die zien op onderwerpen als luchtvaart, stikstof en de corona(steun)maatregelen, maar ook op velerlei andere gebieden. Bij veel van deze verzoeken is een aanzienlijk aantal documenten betrokken variërend van een paar honderd tot enkele duizenden, met een enkele keer een uitschieter naar tienduizend of meer. Daarbij komt, met het oog op het belang van openbaarheid enerzijds en de onomkeerbaarheid ervan anderzijds, dat het van wezenlijk belang is dat bij elk Woo-verzoek een juiste afweging wordt gemaakt ten aanzien van het wel of niet (gedeeltelijk) openbaar maken van de informatie. Dit betekent dat de Woo-verzoeken die door verweerder worden ontvangen te allen tijde in behandeling worden genomen door mensen met de juiste expertise hiervoor. Hierdoor is sprake van beperkt beschikbare menskracht die ook niet zo maar kan worden ingehuurd. Een en ander met als gevolg dat met betrekking tot dit verzoek de wettelijke beslistermijn is overschreden.
Verweerder verwijst naar zijn verweerschrift van 12 april 2022 in het eerder ingediende beroep niet tijdig beslissen van 23 maart 2022.
Verweerder is in afwachting van de ontsluiting van de stikstofdata door de minister voor Natuur en Stikstof. Verweerder heeft hierover geen concrete termijn vernomen.
Na ontsluiting van de stikstofdata door de minister voor Natuur en Stikstof zal verweerder binnen twee weken tot een afronding van de besluitvorming op het Woo-verzoek komen. Een beslissing voor 1 januari 2023 zal naar verwachting niet mogelijk zijn.
7. De rechtbank ziet aanleiding om in afwijking van artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb
te bepalen dat verweerder uiterlijk op 1 februari 2023 een besluit op het verzoek van eiseres moet hebben bekendgemaakt.
In het tijdsverloop sinds het Woo-verzoek van 1 juli 2021 en de eerdere uitspraak van de rechtbank van 25 mei 2022, ziet de rechtbank aanleiding te bepalen dat verweerder aan eiseres een dwangsom van € 500,- verbeurt voor elke dag waarmee de hiervoor genoemde termijn wordt overschreden met een maximum van € 75.000,-.
8. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoeden.
9. Omdat het beroep gegrond is, krijgt eiseres een vergoeding voor de proceskosten die
zij heeft gemaakt. Verweerder moet die vergoeding betalen. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. De bijstand
door een gemachtigde levert 1 punt op (1 punt voor het indienen van het beroepschrift
met een waarde per punt van € 837-), bij een wegingsfactor 0,5. Toegekend wordt € 418,50.
De rechtbank hanteert een wegingsfactor van 0,5, omdat dit beroep alleen ziet op het niet tijdig beslissen door verweerder.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
-vernietigt het, met een besluit gelijk te stellen, niet tijdig nemen van een besluit;
- draagt verweerder op uiterlijk op 1 februari 2023 een besluit bekend te maken op het
Woo-verzoek van eiseres van 1 juli 2021;
- bepaalt dat verweerder aan eiser een dwangsom van € 500,- moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 75.000,-;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 365,- aan eiseres te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 418,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. Oosterveld, rechter, in aanwezigheid van
A.N. Egberink-Jonker, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State 24 december 2019, ECLI:NL:RVS:2019:4403.