ECLI:NL:RBOVE:2023:1787

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
17 mei 2023
Publicatiedatum
17 mei 2023
Zaaknummer
ak_23_625 en ak_23_626
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de status van een chalet als bouwwerk in het bestuursrecht

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Overijssel op 17 mei 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres en het college van burgemeester en wethouders van Steenwijkerland. Eiseres had bezwaar gemaakt tegen een besluit van 31 december 2020, waarin haar werd gelast een chalet op haar perceel in Giethoorn te verwijderen, omdat dit in strijd zou zijn met de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) en het bestemmingsplan. Eiseres stelde dat het chalet geen bouwwerk was, omdat het losgekoppeld was van nutsvoorzieningen.

De rechtbank heeft in eerdere uitspraken al geoordeeld dat het chalet als bouwwerk moet worden aangemerkt. Eiseres heeft geprobeerd nieuw gebleken feiten aan te voeren, maar de voorzieningenrechter oordeelde dat deze feiten niet nieuw waren en dat de argumenten van eiseres slechts een andere interpretatie van de bestaande besluiten waren. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de eerdere besluiten en uitspraken van zowel de rechtbank als de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State niet onredelijk waren en dat er geen aanleiding was om terug te komen op de eerdere beslissingen.

Uiteindelijk heeft de voorzieningenrechter het beroep van eiseres ongegrond verklaard en het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen. Eiseres krijgt geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten. De uitspraak benadrukt de consistentie in de rechtspraak met betrekking tot de status van het chalet als bouwwerk, ongeacht de aansluiting op nutsvoorzieningen.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummers: AWB 23/625 en 23/626
uitspraak van de voorzieningenrechter op het beroep en het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres,

gemachtigde: [naam 2] ,
en

het college van burgemeester en wethouders van Steenwijkerland

(gemachtigde: M. Kooistra)
Als derde-partij neemt aan de zaken deel
: [naam 1]uit Giethoorn (derde-partij).

Procesverloop

1.1.
Bij besluit van 31 december 2020 heeft verweerder eiseres gelast om vóór 1 maart 2021 het in strijd met artikel 2.1, eerste lid, onder a en/of c van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) en artikel 5.2.1 van het bestemmingsplan ‘Giethoorn’ geplaatste chalet op het perceel [adres] in Giethoorn te verwijderen en verwijderd te houden, op straffe van een dwangsom van € 1.500 per week dat niet aan de last is voldaan, tot een maximum van € 15.000,-.
1.2.
Bij besluit op bezwaar van 15 juni 2021 heeft verweerder het door eiseres tegen het dwangsombesluit ingestelde bezwaar ongegrond verklaard. Verweerder heeft de motivering van het dwangsombesluit daarbij gewijzigd in strijd met:
- artikel 2.1, eerste lid, onder a én c van de Wabo, en
- artikel 15.2.1, aanhef en onder a van het bestemmingsplan ‘Giethoorn.
1.3.
Bij uitspraak van 11 augustus 2021 heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Overijssel het daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Bij uitspraak van
8 december 2021 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (verder: de Afdeling, ECLI:NL:RVS:2021:2736) van 8 december 2021 die uitspraak bevestigd. Eiseres heeft op 4 mei 2023 aan de Afdeling verzocht deze uitspraak te herzien.
Op 14 december 2021 heeft verweerders toezichthouder vastgesteld, dat het chalet door eiseres niet van haar perceel is verwijderd.
1.4.
Op 12 januari 2022 (verder: het invorderingsbesluit) heeft verweerder besloten het maximaal te verbeuren dwangsombedrag van € 15.000,- van eiseres in te vorderen. Eiseres heeft tegen het invorderingsbesluit bezwaar gemaakt en de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
1.5.
Bij uitspraak van 11 maart 2022 heeft de voorzieningenrechter dit verzoek afgewezen.
1.6.
Bij besluit van 21 april 2022 heeft verweerder de bezwaren tegen het genomen invorderingsbesluit ongegrond verklaard.
Namens eiseres is tegen dit besluit beroep ingesteld. Dit beroep is geregistreerd onder nummer AWB 22/874. Gelijktijdig is namens eiseres een verzoek om voorlopige voorziening ingediend. Dit verzoek is geregistreerd onder nummer AWB 22/873.
1.7.
Bij uitspraak van 21 juli 2022 heeft de voorzieningenrechter het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen.
Tegen deze uitspraak is namens eiseres hoger beroep ingesteld.
1.8.1
Bij brief van 11 augustus 2022 is namens eiseres bij verweerder een herroepingsverzoek ingediend, waarbij eiseres heeft verwezen naar het besluit van 21 april 2022.
1.8.2
Bij besluit van 2 september 2022 heeft verweerder dit verzoek afgewezen.
Bij brief van 25 september 2022 is namens eiseres tegen dit besluit bezwaar gemaakt.
1.8.3
Bij besluit van 2 februari 2023 heeft verweerder het besluit van 2 september 2022 in stand gelaten, onder aanvulling van de motivering.
1.8.4
Namens eiseres is tegen dit besluit beroep ingesteld. Dit beroep is geregistreerd onder nummer AWB 23/625. Tevens is namens eiseres een verzoek om voorlopige voorziening ingediend. Dit verzoek is geregistreerd onder nummer AWB 23/626.
1.9.1
Bij besluit van 28 februari 2023 heeft verweerder aan eiseres een nieuwe last onder dwangsom opgelegd, inhoudende dat eiseres het eerdergenoemde chalet dient te verwijderen en verwijderd te houden voor 1 juni 2023 op straffe van een dwangsom van € 3.000,- na constatering dat aan de last niet is voldaan. Als daarna na elke nieuwe termijn van één week, opnieuw wordt vastgesteld dat eiseres niet aan de last heeft voldaan moet zij weer € 3.000,- betalen met een maximum van € 30.000,-.
1.9.2
Namens eiseres is tegen dit besluit bezwaar gemaakt en is tevens een verzoek om voorlopige voorziening ingediend. Dit verzoek is geregistreerd onder nummer AWB 23/672.
1.1
Eiseres heeft in oktober 2022 aan de Afdeling verzocht de uitspraak van 8 december 2021 te herzien. Ter zitting is namens eiseres verklaard dat dit herzieningsverzoek en het namens eiseres tegen de uitspraak van 21 juli 2022 ingediende hoger beroep, op 17 mei 2023 door de Afdeling worden behandeld.
1.11.
De voorzieningenrechter heeft de verzoeken op 26 april 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigden van eiseres en verweerder.
Voor wat betreft het verzoek, geregistreerd onder nummer AWB 23/672 heeft de gemachtigde van verweerder ter zitting meegedeeld er mee akkoord te gaan dat geen dwangsommen worden verbeurd door eiseres tot op het bezwaar is beslist met daarbij een eventuele begunstigingstermijn voor het kunnen voldoen aan de last. De gemachtigde van verzoeker heeft vervolgens dit verzoek ter zitting ingetrokken.

Overwegingen

Onmiddellijke uitspraak in de hoofdzaak voor wat betreft het herroepingsverzoek
2. Na afloop van de zitting is de voorzieningenrechter tot de conclusie gekomen dat nader onderzoek niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak. De voorzieningenrechter doet daarom op grond van artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) niet alleen uitspraak op het verzoek om voorlopige voorziening (AWB 23/626) maar ook op het beroep (AWB 23/625).
3. Aangezien verweerder het verzoek om herziening heeft afgewezen met toepassing van artikel 4:6, tweede lid, van de Awb, dient de rechtbank aan de hand van de aangevoerde beroepsgronden te toetsen of het bestuursorgaan zich terecht, zorgvuldig voorbereid en deugdelijk gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat er geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn, die aanleiding geven om de besluiten te herzien. Als het bestreden besluit die toets doorstaat, kan de bestuursrechter niettemin aan de hand van de beroepsgronden tot het oordeel komen dat het bestreden besluit evident onredelijk is.
4. Onder nieuw gebleken feiten en veranderde omstandigheden worden ingevolge vaste rechtspraak verstaan feiten of omstandigheden die ná het eerdere besluit zijn voorgevallen, dan wel feiten of omstandigheden die weliswaar vóór het eerdere besluit zijn voorgevallen, maar die niet vóór dat besluit konden worden aangevoerd. Nieuw gebleken feiten zijn ook bewijsstukken van al eerder gestelde feiten of omstandigheden, als deze bewijsstukken niet eerder konden worden overgelegd.
5.1.
De gemachtigde van verzoeker heeft ter zitting herhaald dat door het loskoppelen van de nutsvoorzieningen onder het chalet er geen verbinding meer is met de grond en er geen sprake is van een bouwwerk. In zijn verzoek om herziening heeft eiseres gewezen op het besluit van verweerder van 21 april 2022. Eiseres stelt dat dit besluit moet worden gezien als een nieuw relevant feit c.q. omstandigheid, die aanleiding zou moten zijn voor verweerder om terug te komen op de oorspronkelijke dwangsombesluiten. Volgens eiseres blijkt uit het besluit van 21 april 2022 dat ook volgens verweerder niet bepalend is dat het chalet daadwerkelijk is aangekoppeld aan de infrastructuur, wat wel de grondslag was van de eerdere dwangsombesluiten en bepalend was voor het niet honoreren van zijn beroep en hoger beroep.
5.2
Verweerder is van mening dat geen sprake is van een nieuw relevant feit of veranderde omstandigheid. Het gaat om een interpretatie door verzoeker van de besluiten en de uitspraken.
6. De voorzieningenrechter stelt vast dat zowel de rechtbank als de Afdeling reeds meerdere malen hebben geoordeeld dat het chalet is aan te merken als een bouwwerk/gebouw. Het al dan niet aangesloten zijn op nutsvoorzieningen is niet bepalend is voor de beoordeling of sprake is van een bouwwerk/gebouw. De voorzieningenrechter kan de gemachtigde van eiseres dan ook niet volgen in zijn mening dat verweerder vanwege het ontbreken van een verbinding met de grond een andere motivering nodig heeft voor het kunnen bestempelen van het chalet als een bouwwerk, een gebouw zijnde. Daarbij komt dat uit de foto’s bij de controlerapporten blijkt dat nutsvoorzieningen zonder veel moeite snel kunnen worden aan- en afgekoppeld door stekkers, een waterslangkoppeling, het plakken van “ductape” voor het aansluiten op de riolering en dergelijke.
7. De voorzieningenrechter is daarom van oordeel dat wat door de gemachtigde van eiseres is aangevoerd en de verwijzing naar het besluit van verweerder van 12 januari 2022, beschouwd moet worden als een anders geformuleerd juridisch standpunt c.q. interpretatie en niet als een nieuw gebleken feit of omstandigheid in de zin van artikel 4:6 van de Awb.
De weigering van verweerder om niet terug te komen op het invorderingsbesluit dan wel het dwangsombesluit van 31 december 2020 is ook niet evident onredelijk. Eiseres heeft onvoldoende omstandigheden aangevoerd die daartoe aanleiding geven.

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is ongegrond. Omdat het beroep ongegrond is, is er geen aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.T. de Kwaasteniet, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. C. Kuiper, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak voor zover deze gaat over het beroep, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak voor zover deze gaat over het beroep. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen. Tegen deze uitspraak voor zover deze gaat over de voorlopige voorziening staat geen hoger beroep open.